De Zesdaagse Oorlog, precies vijftig jaar geleden, was een Israëlische overwinning van mythische proporties die de verhoudingen in het Midden-Oosten tot op de dag van vandaag bepaalt. De derde en laatste aflevering: de nasleep.
Op 10 juni om kwart voor zeven ’s ochtends, na het ingaan van het via de Verenigde Naties, Verenigde Staten en Sovjetunie overeengekomen staakt-het-vuren, zwegen de wapens. In de Sinaï. Op de Golanhoogte. En op de Westelijke Jordaanoever. In zes dagen was het Midden-Oosten volledig veranderd. Israël was drie keer zo groot als de week ervoor. Alle doelen van de legerleiding waren met ogenschijnlijk gemak bereikt. Tussen de Joodse staat en het Suezkanaal lag nu een buffer van 300 kilometer woestijn. Aan het noordelijke front konden Israëlische soldaten vanaf de Golan diep Syrië in
kijken en, indien nodig, hun doelwitten uitzoeken zonder zelfs maar hun stellingen te verlaten. Jordanië was de facto weer Transjordanië (de naam van het Hasjemitische koninkrijk tot 1949) geworden, de Jordaan was nu de grensrivier, een natuurlijk obstakel dat de veiligheid van Israël misschien niet garandeerde, maar het in ieder geval een stuk moeilijker maakte voor Palestijnse opstandelingen te infiltreren en (terreur)aanvallen uit te voeren.
Belangrijker nog dan de veiligheid die de vervoerde buffergebieden Israël boden, was het gevoel dat de Joodse staat nu, na 10 juni 1967, eindelijk de grenzen had die hij volgens veel Israëli’s al vanaf de onafhankelijkheid in 1948 had moeten hebben. Twintig jaar eerder waren de zionistische leiders slechts na enorme internationale druk akkoord gegaan met de grenzen zoals voorgesteld in het VN-verdelingsplan voor Palestina. (De Arabieren hadden dat niet eens gedaan, maar na hun aanval op de neonatale Joodse staat hadden zij gebied verloren, waardoor de grenzen van Israël voor het begin van de Zesdaagse Oorlog waren gevormd.) Binnen de lijnen van het staakt-het-vuren van 10 juni 1967 lag het Israël dat zoveel van zijn inwoners vanaf het begin hadden willen zien.
Nooit meer weg
In het midden van dit nieuwe Israël lag Jeruzalem, voor het eerst in twintig eeuwen volledig onder Joods bestuur. Het was het bezit van de stad, meer dan alle andere veroverde gebieden samen, meer dan de magnitude van de militaire overwinning op de Arabieren, dat de Israëli’s in een collectieve roes dompelde. Gepaard aan de wetenschap dat geen Israëlische leider de stad ooit zou teruggeven. Waarom ook? Had Turkije Istanboel teruggeven aan de Grieken in ruil voor een permanente vrede? Boden de Fransen Elzas-Lotharingen aan de Duitsers aan om de onderlinge relaties te verbeteren? Of de Polen Gdansk? Over de Sinaï, de Gaza-strook, de Golan en zelfs de Westelijke Jordaanoever (als Judea en Samaria voor velen deel van het Joodse culturele heartland) kon en zou onderhandeld worden – volgens het principe land tegen vrede – maar Jeruzalem? De woorden die de opperrabbijn van de IDF bij de Klaagmuur sprak op de morgen van de 8e juni, golden voor het hele Israëlische volk: “Ik, generaal Shlomo Goren, ben naar deze plaats gekomen om er nooit meer weg te gaan.”
Het is een populaire trend, zeker onder progressieve journalisten en historici, de Zesdaagse Oorlog niet langer te zien als de gigantische militaire overwinning die de jonge (de meeste soldaten die erin vochten waren ouder dan hun land) Joodse staat volwassen maakte, maar als een begin van vijftig jaar bezetting en ellende. Toch doet dit de Israëli’s en hun streven vrede te bereiken met hun Arabische buren in de decennia die erop volgden tekort. Nog geen zes maanden na het einde van de strijd, op 22 november 1967, nam de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties unaniem Resolutie 242 aan. De resolutie kwam met een revolutionair concept op de proppen, vrijwel uniek in de geschiedenis: land voor vrede. Dat Israël dit principe aanvaardde en sindsdien als de basis voor onderhandelingen met de Arabieren heeft gehanteerd, wordt tegenwoordig als vanzelfsprekend aangenomen. Maar zo voor de hand liggend was dit niet. Het is niet gemakkelijk precedenten te vinden voor een situatie waarin twee partijen over vrede onderhandelen en waarbij de overwinnaar eenzijdig bereid is veroverd gebied in te leveren (meestal is het de verliezer die dit doet in ruil voor een staakt-hetvuren) voor vrede – iets dat eigenlijk beide partijen als doel op zich zouden moeten zien. Vrede voor vrede is een veel logischer mechanisme dan land voor vrede.
Vrede voor vrede is een veel logischer mechanisme dan land voor vrede
Toch hebben de Israëli’s vrijwillig afstand gedaan van zowel de Sinaï (in ruil voor vrede met Sadats Egypte in 1979) als van Gaza in 2005 (eenzijdige overdracht aan de Palestijnse Autoriteit). Hadden de Syriërs enige bereidheid tot onderhandelen met Israël getoond, dan was zonder enige twijfel hetzelfde gedaan met de Golan, ondanks de enorme strategische waarde van dehoogvlakte. Terugtrekking uit de Westelijke Jordaanoever (al dan niet met land swaps – ruil van gebied met Joodse nederzettingen op de Westbank tegen gebied binnen de Israëlische grenzen van voor de Zesdaagse Oorlog) is op
verschillende momenten aangeboden aan de Palestijnen – Jordanië deed in 1988 afstand van aanspraken op de Westelijke Jordaanoever – maar door hen van de hand gewezen. 1967 was dus helemaal niet per se het begin van een eindeloze bezetting, zoals dezer dagen veelvuldig is te lezen, maar eerder de basis van een mogelijke vrede tussen Israëli’s en Arabieren. Pas sinds het tijdperk Netanyahu lijkt de kans op land voor vrede met de Palestijnen steeds meer af te nemen, maar in de decennia daarvoor stond de ‘bezetting’ op zich een ‘just and lasting peace in the Middle East’, verwoord in Resolutie 242, geenszins in de weg. Sterker nog, zoals de Israëlische historicus Benny Morris schrijft, na de oorlog had ‘Israël eindelijk iets om de Arabieren te geven in ruil voor vrede’.
Bijbelse connotaties
Had de oorlog vermeden kunnen worden? Ongetwijfeld. Als Nasser het minder nodig had gevonden zijn positie in Egypte en de Arabische Wereld te versterken door provocaties en spierballentaal en als de Israëlische generaals en politici hier niet dankbaar gebruik van hadden gemaakt in de zekere wetenschap dat zij als overwinnaars uit de strijd zouden komen, was het niet tot de Zesdaagse Oorlog (de Arabieren spreken nog steeds eufemistisch van an-Naksah, ‘de tegenslag’) gekomen. En als koning Hoessein van Jordanië had geluisterd naar premier Levi Eshkols waarschuwing zich buiten het conflict te houden, waren Jeruzalem en de Westelijke Jordaanoever niet in een paar dagen veroverd. Maar de gedachte dat met het vermijden van de Zesdaagse Oorlog – de term met zijn bijbelse connotaties werd gekozen door generaal Yitzhak Rabin, stafchef van de IDF – de eeuwige vrede in Palestina zou zijn uitgebroken, is op het bespottelijke af naïef.
De gedachte dat met het vermijden van de Zesdaagse Oorlog de eeuwige vrede in Palestina zou zijn uitgebroken, is op het bespottelijke af naïef
Al sinds 1948 was het duidelijk dat de Arabische landen de Joodse staat niet in vrede van haar overwinning in de onafhankelijkheidsoorlog zouden laten genieten. Slechts zes jaar na de Zesdaagse Oorlog, vielen Egypte en Syrië Israël aan tijdens Jom Kipoer. De IDF, overtuigd van de eigen onoverwinnelijkheid, was ditmaal minder voorbereid dan in 1967 en Israël kwam dichter bij een nederlaag dan velen lief was. Als het land in 1973 niet de Sinaï en Golan in handen had gehad, had het scenario waarvoor heel Israël in ‘67 – toen ten onrechte – vreesde weleens werkelijkheid kunnen worden. Juist deze twee buffers zorgden ervoor dat de IDF de initiële verliezen kon goedmaken voor Egyptische infanterie en Syrische tanks Tel-Aviv, Haifa of Jeruzalem bereikten en de Arabische droom van een Palestina zonder Joden, konden verwezenlijken. Zonder ‘67 had ‘73 uit kunnen lopen op een tweede Holocaust.
De Israëlische generaals waren zich in juni 1967 en lang daarvoor volledig bewust van de kwetsbaarheid van de Joodse staat. Is het hen dan kwalijk te nemen dat zij niet wachtten op de Arabische aanval, maar op een zelfgekozen moment en plaats de aanval kozen? Het lijkt een schoolvoorbeeld van een gerechtvaardigde preemptive strike, zeker gezien de geringe verliezen die de IDF te verduren kreeg. Minder dan duizend Israëlische soldaten verloren het leven in zes dagen strijd en slechts vijftien raakten krijgsgevangen. De Arabieren kwamen er minder goed vanaf: tien- tot vijftienduizend Egyptische militairen kwamen om in de Sinaï, zo’n 5000 Jordaanse soldaten stierven of raakten vermist, en Syrië verloor tussen de 1500 en 2000 man. Daarbij kwamen nog tienduizenden gewonden en krijgsgevangenen.
Kalmte en moed
De vraag is gerechtvaardigd wat deze enorme Israëlische overwinning mogelijk maakte. De Israëli’s hadden minder manschappen, minder tanks, minder vliegtuigen. Ook was hun materiaal niet veel beter dan dat van de Arabieren, en in sommige gevallen zelfs ronduit slechter. Drie weken na het einde van de oorlog gaf stafchef Rabin in een speech aan de Hebreeuwse Universiteit in Jeruzalem zijn interpretatie van de ‘miraculeuze’ overwinning van ‘zijn’ IDF: “Onze vliegers, die de vijandelijke vliegtuigen raakten met een precisie die niemand op aarde begrijpt, zodat mensen op zoek gaan naar technologische verklaringen of geheime wapens. Onze tankeenheden, die de vijand versloegen zelfs wanneer hun materiaal inferieur was. Onze soldaten, die onze vijanden overal aftroefden, ondanks hun overtal en fortificaties. Dit wordt allemaal niet slechts verklaard door kalmte en moed in de strijd, maar door het begrip dat alleen hun persoonlijke standvastigheid tegenover de grootste gevaren de overwinning zou opleveren voor hun land en voor hun families. En dat als zij niet zouden overwinnen, het alternatief uitroeiing zou zijn.”
Rabin had gelijk, de Israëli’s vochten geografisch met hun rug tegen de muur (of de zee, zo u wilt). En de IDF had superieure soldaten, onderofficieren en officieren, maar dit kwam niet uitsluitend door de door hem genoemde redenen. Zes jaar later zou blijken hoe gevaarlijk het geloof in de eigen onoverwinnelijkheid, gezaaid in de nadagen van de verbluffende overwinning in de Zesdaagse Oorlog zou blijken. Waren de Israëli’s wel zo goed of heb je slechts een tweederangs leger nodig om een derderangs te verslaan? De Syrische en Jordaanse legers waren alleen een bedreiging in combinatie met het Egyptische. En juist dat bleek een reus op lemen voeten. Waar in Israël officieren werden benoemd en bevorderd op basis van hun kwaliteiten en niet vanwege hun politieke affiliatie, gebeurde dit in Egypte precies andersom. Net als het Sovjetleger vlak voor de nazi-invasie, werden de Egyptische strijdkrachten onderworpen aan de ene reeks politieke zuiveringen na de andere. Zoals Guy Laron schrijft in The Six Day War – The Breaking of the Middle-East: “Arabische legers waren bovenal opgebouwd om het overleven van het regime veilig te stellen. Zij waren meer geschikt als interne politie dan als gevechtsmacht.”
Zo bleek het verschil in cultuur tussen de democratie Israël, waar bijvoorbeeld de inlichtingendiensten de vijand bespioneerden, en de dictatoriale Arabische regimes, waar de veiligheidsdiensten vooral op de eigen bevolking en soldaten lette, doorslaggevend op het slagveld. Maar juist die democratie kwam onder druk te staan door de enorme overwinning in juni ’67. Wat moest er gebeuren met de honderdduizenden Palestijnen op de Westbank, in Jeruzalem en in Gaza die opeens onder Israëlisch gezag vielen? Uit verslagen van Israëlische kabinetsvergaderingen blijkt dat de regering ermee worstelde. “Als het aan ons lag, stuurden we alle Arabieren naar Brazilië,” zei premier Levi Eshkol op een onbewaakt moment. Een uitspraak van minister van Buitenlandse Zaken Abba Eban zou zo uit een vergadering van de huidige regering over een mogelijke annexatie van de Westbank kunnen komen: “We zitten hier met twee bevolkingen, een met alle burgerrechten en de ander zonder enig recht. (…) De wereld zal zich aan de zijde scharen van een bevrijdingsbeweging van die anderhalf miljoen (…)” Een zekere voorspellende gave kan Eban niet ontzegd worden.
Vluchtelingen
Zo’n 300.000 Palestijnen ontvluchtten de Westelijke Jordaanoever en Gaza in juni 1967 (en rond de 100.000 Syriërs verlieten de Golan). Over de vraag hoeveel van hen gedwongen werden, wordt bitter getwist door historici, journalisten en politici. De bewoners van bezet of – afhankelijk van wie je het vraagt – bevrijd Jeruzalem werd het Israëlische staatsburgerschap aangeboden. De overgrote meerderheid van de Arabieren in de Heilige Stad weigerde. Verschillende dorpen ten zuidwesten van Jeruzalem werden met de grond gelijkgemaakt, volgens de IDF bij gevechtshandelingen, volgens de Palestijnen (en verschillende Israëlische historici) om de bevolking te verjagen. De Israëli’s zorgden voor vervoer dat Palestijnse vluchtelingen, vaak met niet meer van hun bezittingen bij zich dan zij konden dragen, naar de Allenbybrug over de Jordaan bracht. Slechts een klein deel, zo’n 10 procent, van de 120.000 Palestijnen die na de oorlog terug wilden keren naar de Westbank, kregen daarvoor toestemming van de Israëlische autoriteiten.
Wanneer historicus Howard Sachar in zijn standaardwerk A History of Israel schrijft dat er geen Palestijnen uit hun huizen en woonplaatsen werden verdreven, echoot hij de mythe van ‘het meest ethische leger ter wereld’, een predicaat dat de IDF zichzelf graag opspeldt. Maar de waarheid lag anders: huizen werden opgeblazen, Palestijnse dorpelingen verjaagd, illegale executies – ook van burgers – uitgevoerd. Het hoort bij oorlog en de winnende partij maakt zich er steevast schuldiger aan dan de verliezende. De Israëlische militaire censuur had het er druk mee in de dagen na de oorlog, maar wie een ander narratief wil horen dan het officiële, doet er goed aan de indrukwekkende documentaire Censored Voices van en met schrijver Amos Oz te kijken. De verhalen over de walging die de jonge Israëlische soldaten voelden over de aan hun zijde begane oorlogsmisdaden, slechts weken na het staakt-het-vuren op 10 juni 1967 opgenomen, gaan door merg en been. Censored Voices herinnert ons eraan dat oorlog, elke oorlog, zelfs de meest gerechtvaardigde, noodzakelijke of succesvolle, onschuldige slachtoffers maakt. En dat de waarheid, zoals Aeschylus al zou hebben opgemerkt, inderdaad het eerste slachtoffer van de strijd is.
In de hele Arabische wereld werden Joden gedetineerd, vervolgd, uitgezet met verlies van alles wat zij bezaten
De vlucht dan wel verdrijving van duizenden Palestijnen van de Westelijke Jordaanoever is een tragedie, maar we moeten niet vergeten dat na de Zesdaagse Oorlog een veel grotere verdrijving plaatsvond, een van de meest effectieve etnische zuiveringen uit de moderne geschiedenis. In de hele Arabische wereld werden Joden gedetineerd, vervolgd, uitgezet met verlies van alles wat zij bezaten. Of erger, in een reeks Arabische landen vonden pogroms plaats, waarbij synagogen werden verwoest en Joden vermoord. De Joodse gemeenschappen in Egypte en Syrië hielden na 10 juni 1967 de facto op te bestaan. De opvallende en tegenwoordig steeds vaker verzwegen waarheid is dat de 1,2 miljoen Palestijnen die na de oorlog onder Israëlisch gezag leefden, in economisch opzicht en als het gaat om mensenrechten beter af waren dan zij die de pech hadden zich aan de Jordaanse Libanese of Syrische zijde van de grens te bevinden.
Waar de Palestijnse bevolking in Israël, in Gaza en op de bezette Westelijke Jordaanoever groeide naar een veelvoud van haar aantal in 1967, verdwenen de Joodse gemeenschappen uit Egypte, Syrië, Tunesië, Libië en inmiddels ook zo goed als die van Marokko – ooit een centrum van Joodse beschaving en een vrijplaats van vervolging door Europese christenen. Waar deze honderdduizenden, toen tienduizenden en nu nauwelijks nog duizenden Joden naartoe vluchtten? Naar de VS, naar Europa en… naar Israël. De staat die als belichaming van het never again dankzij de overwinning in 1967 een veilige haven bood en biedt aan vervolgde Joden uit de hele wereld. Alleen dat feit is een rechtvaardiging voor de Zesdaagse Oorlog die nooit vergeten mag worden.