Nee, eigenlijk kun je niet spreken van een ‘Joodse elite’, benadrukt de kersverse doctor in de moderne Joodse geschiedenis Sietske van der Veen op een Amsterdams terras. “Liever heb ik het over Joodse leden van de Nederlandse elite. De periode die ik behandel in mijn proefschrift ligt tussen 1870 en 1940. Een tijd van grote veranderingen met nieuwe kansen op sociale stijging in de gehele bevolking. Ik kijk naar de elite in de brede zin van het woord: niet alleen de politieke of financiële bovenlaag, maar ook de intellectuele, culturele elite. Naast leden van prominente families behandel ik de nieuwkomers. Onder hen zijn heel wat personen die zichzelf helemaal niet als elite beschouwden, maar wel een belangrijke bijdrage aan de samenleving hebben geleverd.”
Van der Veen beschrijft in Novel opportunities, perpetual barriers 733 Joden die zij aantrof in het Biografisch Portaal van Nederland. Die openbare databank brengt informatie bijeen over Nederlanders die een noemenswaardige rol in de samenleving vervulden. Daarnaast gebruikte zij aanvullende bronnen. “Als je uitzoomt, zie je bij deze groep een verhaal van verregaande integratie en sociaal succes. Maar op individueel niveau zie je dat velen van hen zich nog steeds identificeren met hun Joodse achtergrond, ook al vulden zij bij de burgerlijke stand onder religie ‘geen’ in. Ook degenen in een gemengd huwelijk hadden nog steeds hun netwerk van vrienden en familie. Ze steunden Joodse vluchtelingen die uit Oost-Europa en later uit Duitsland kwamen, of waren betrokken bij de zionistische beweging.”
Wat opvalt in jouw onderzoek is de Joodse oververtegenwoordiging in de grote emanciperende bewegingen van die tijd, zoals de vrouwen- en arbeidersbeweging. Er was grote maatschappelijke betrokkenheid.
Tsedaka, liefdadigheid, bleef natuurlijk heel belangrijk. Je ziet de maatschappelijke betrokkenheid van Joodse dokters en hun inzet voor de algemene volksgezondheid. Een voorbeeld is Louis Heijermans, vanaf 1919 directeur van de GGD Amsterdam en een van de initiatiefnemers van sanatorium Zonnestraal in Hilversum, waar veel diamantbewerkers met tbc werden behandeld. Of de feministische arts Aletta Jacobs, die een gratis spreekuur hield voor behoeftige vrouwen.
De oververtegenwoordiging van Joden in de vrouwenbeweging heeft verschillende redenen. De dubbele achterstelling – vrouw en behorend tot een minderheid – wordt vaak als extra motivatie genoemd. Daarnaast waren Joodse vrouwen gemiddeld beter opgeleid. Toen universiteiten zich vanaf eind negentiende eeuw langzaam openstelden voor vrouwelijke studenten, maakten Joden daar verhoudingsgewijs meer gebruik van.
‘Je ziet bij deze groep een verhaal van integratie en sociaal succes’
Uit eerdere studies blijkt dat prominente feministes als Rosa Manus en Emmy Belinfante voorouders hadden in de kringen van Carel Asser en Jonas Daniel Meijer. Die maakten zich in het begin van de negentiende eeuw hard voor de emancipatie van Nederlandse Joden. In mijn dissertatie toon ik aan dat veel van deze vrouwen deel uitmaakten van bredere sociale netwerken, waarin familie-leden, partners en andere contacten actief waren in allerlei maatschappelijke groeperingen als de arbeiders- en zionistenbeweging.
Gaat de elite in de grote steden anders om met de niet-Joodse omgeving dan die in de mediene?
In het Biografisch Portaal zie je een oververtegenwoordiging van de grote stad, ook bij Joden. In de grote steden heb je netwerken van invloedrijke families, terwijl het in de mediene meestal gaat om het enige Joodse gemeenteraadslid of de enige Joodse arts. Maar ook in de mediene vind je invloedrijke families zoals de Spanjaards en Menco’s in Twente, die belangrijk waren voor de regio en voor veel werkgelegenheid zorgden. De broer van Aletta Jacobs was zelfs burgemeester van Lonneker en Almelo. Daarnaast was de scheiding tussen stad en platteland nooit absoluut: er was veel uitwisseling en migratie.
Er moet nog veel meer onderzoek gedaan worden naar de wisselwerking met de niet-Joodse omgeving in de mediene. Zelf heb ik dat ten dele geprobeerd te ondervangen met mijn research naar Joodse buitenhuizen in de tijd dat die populair werden, vanaf het einde van de negentiende eeuw. Dat betrof een nieuwe groep Joden in de mediene, met name aan de kust en in het Gooi. Aan de ene kant was een buitenhuis het bewijs van stijging op de sociale ladder, aan de andere kant namen de eigenaren daarmee letterlijk ruimte in te midden van het Nederlandse landschap. Dat concept ‘Joodse ruimte’ vind ik ontzettend interessant. Daarmee houd ik mij momenteel aan de Universiteit van Amsterdam bezig, maar dan de stedelijke ruimte: voormalige en huidige Joodse ruimtes en hoe die gezien worden door Joden en niet-Joden in het Amsterdam van na de oorlog.”

De Duitse filosofe Hannah Arendt stelde dat Joden, sociale stijging en emancipatie ten spijt, nooit echt werden geaccepteerd door de hogere sociale klassen. Zij bleven een afgezonderde groep in de aristocratie en bourgeoisie. Geldt dat ook voor Nederland?
Nee, zo zwart-wit ligt het niet. Er was juist meer uitwisseling met de niet-Joodse omgeving en steeds meer glazen plafonds braken. Joden werden actief in meer voor hen nieuwe beroepen en verhuisden naar meer verschillende plekken. Wel noem ik in mijn studie het voorbeeld van Emanuel Moresco, die consul voor Nederland wilde worden maar te horen kreeg dat hij daar als Jood geen enkele kans op maakte. Hij vertrok vervolgens naar Nederlands-Indië en maakte carrière in het koloniaal bestuur. Uiteindelijk schopte hij het tot vicevoorzitter van de Raad van Indië, de twee-na-hoogste functie in de kolonie.
‘Nederlands-Indië bood veel Joden een kans, daar waren zij niet altijd ‘de ander’’
Nederlands-Indië bood voor veel Joden een kans. Daar gingen zij op in de groep hoogopgeleide, vermogende Europeanen en waren niet langer de ultieme ‘ander’. Dat waren de inheemse bewoners al. Een carrière in Nederlands-Indië was vaak een opstap voor een rol in de politiek of de ambtenarij bij terugkomst in Nederland.
En als je de ‘Joodse elite’ in Nederland vergelijkt met de Joodse elites in de landen om ons heen?
Nederland was natuurlijk een typische burgermaatschappij. De adel en het leger speelden een veel minder grote rol in de elite dan in de omringende landen. In Groot-Brittannië had je bijvoorbeeld the cousinhood, bestaande uit Joodse families van aanzien waarin neven en nichten onderling met elkaar trouwden. Maar die klassenmaatschappij en het systeem van verheffing in de adelstand bestonden niet op die manier in Nederland. In het begin van de negentiende eeuw werden in Nederland slechts drie Sefardische families tot de adelstand verheven en daar bleef het bij. Omdat er te weinig geschikte huwelijkskandidaten waren, werd deze groep steeds kleiner.
In hoeverre hadden de leden van de Joodse elite te maken met antisemitisme?
Vanwege de aard van mijn bronnen kon ik dat niet uitgebreid onderzoeken, maar ik heb natuurlijk wel bekeken of mijn personen te maken kregen met antisemitische reacties in de pers. In de jaren dertig zie je een duidelijke stijging van antisemitisme, met name in de NSB-vriendelijke media. Maar veel antisemitische ervaringen of ‘huiskamerantisemitisme’ zoals ik dat noem, zijn uiteraard niet vastgelegd. Het gaat dan om anekdotische ervaringen op het werk of bij feestjes. Daarvoor is meer onderzoek nodig. Toch vond ik ook in levensbeschrijvingen gevallen van antisemitische bejegening, op het werk of op de vereniging bijvoorbeeld.
Bood lid zijn van de Nederlandse elite meer overlevingskansen in de oorlog?
Mijn onderzoek loopt – heel bewust – tot 1940. Ik focus mij vooral op het leven van prominente Joden in de Nederlandse samenleving en wilde niet redeneren vanuit het verschrikkelijke einde dat velen van hen te wachten stond. Ik heb natuurlijk wel gekeken naar de sterfdata en het valt op dat verhoudingsgewijs meer Joden uit mijn onderzoek de oorlog hebben overleefd. Maar daarvoor kunnen heel verschillende oorzaken zijn. In mijn epiloog besteed ik daaraan enige aandacht.
Dit is de eerste voorlopige overzichtsstudie naar de ‘Joodse elite’ in Nederland. Gezien de interessante thema’s en verbanden die ik blootleg, geeft mijn studie aanleiding voor vervolgonderzoek.
Eén reactie
Van voormalig Nederlands-Indie weten wij wel wat over Joodse mensen, die daarheen vertrokken. In onze familie (Indisch) lijkt het erop, dat er Joodse overgrootouders zijn, ( die vertrokken uit de Alsace rond 1856 naar Indie voor een beter bestaan, want rond die tijd was het voor Joden heel moeilijk in Colmar (d,Alsace.) Echter, omdat het Indisch cultuurtje het belangrijkste is, vinden veel Indo,s het totaal niet belangrijk of er Joodse voorouders zijn. Via de lijn van oma’s en de moeders zouden wij kunnen denken: “Zeg, weet je wel dat u zoals het erop lijkt,.. Joods bent ipv Indisch”. Weinig of geen reactie. Het bekende Indische zwijgen, voor ons wel bekend. In elk geval, tja hoe zit dat ook weer met, die wet “op de terugkeer, denk ik dan. Joodse elite onder de loep, wel kunnen wij van de geschiedenis, weten in bijvoorbeeld vm.Ned.Indie, dat het leven uitblonk in een elitair leven. Dit echter niet voor de inlanders.