Binnen een paar jaar wordt Amsterdam het Jeruzalem van het noorden. In de eerste helft van de Gouden Eeuw stromen Joden de stad in en worden zij een belangrijke factor in de economische groei van de Republiek.
Driehonderd Joodse gezinnen, dat is het maximum aantal dat Hugo de Groot in 1615 in zijn Remonstrantie wenselijk acht voor de stad Amsterdam. Joden een onderscheidend teken laten dragen, zoals in veel andere landen gebruikelijk is, raadt hij af. Dat maximum van driehonderd gezinnen zal trouwens nooit meer dan een advies blijven. In de eerste helft van de zeventiende eeuw stromen veel meer Joden de snelgroeiende havenstad in en ze vestigen zich niet alleen daar.
‘… dat een yder particulier in sijn religie vrij sal moegen blijven’
Terwijl in het zuiden onzekere tijden zijn aangebroken en je nooit zeker weet of de inquisitie ook daar zal worden ingevoerd, is in de Verenigde Provinciën een duidelijk basisprincipe vastgesteld in de Unie van Utrecht (1579): “dat een yder particulier in sijn religie vrij sal moegen blijven ende dat men nyemant ter cause van de religie sal moegen achterhaelen ofte ondersoucken,” luidt artikel 13. En dat biedt mogelijkheden, ook voor Joden.
Daarnaast is de glorietijd van de stad Antwerpen voorbij, zeker na de inname door de Spanjaarden in 1585. Veel Joden uit het Iberisch Schiereiland trekken er weg, naar havensteden als Emden, Hamburg, Middelburg en Vlissingen. De provincie Zeeland geeft Portugese kooplieden al in 1587 het recht handel te drijven, de Staten-Generaal doen dat een jaar later. Amsterdam blijkt al snel favoriet, hoewel andere steden – Haarlem, Alkmaar, Rotterdam – Joden ook aantrekkelijke vestigingsmogelijkheden bieden.
Het concept van het getto is de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden vreemd, Joden en christenen leren elkaar als buren kennen en komen elkaar ook in economisch opzicht vaker tegen dan in andere landen. Worden Joden overal met open armen ontvangen? Nou, nee. In diverse landelijke gemeenten en in Utrecht worden ze geweerd. Dat zal duren tot 1788. Dan laat Utrecht – onder zeer stringente voorwaarden – Joden toe.
Advies
In 1602 wordt in Amsterdam Bet Jacob opgericht, de eerste Joodse gemeente. De geestelijke spil is Moses Uri Halevi, ook bekend als Philip Joosten, een Asjkenazische rabbijn die uit het Oost-Friese Emden naar Amsterdam emigreert. Als Uri Halevi in 1603 wordt opgepakt en beschuldigd van diefstal is hij al in de zestig. Hij ontkent de misdaad, maar erkent zonder schroom dat hij de Joodse religie aanhangt. Veel Portugese Joden, zogeheten conversos die soms generaties lang hun identiteit hebben moeten verbergen, zijn ‘verchristelijkt’. De kennis van hun oorspronkelijke geloof is vaak minimaal. Met behulp van rabbijnen, Uri Halevi is de eerste, keren zij terug naar hun geloof.
Hoe Uri Halevi in Amsterdam terechtkomt, is niet helemaal duidelijk. De legende luidt dat een aantal conversos onder leiding van Jacob Tirado vanuit Portugal per schip naar het noorden varen en in de Noordzee afdrijven, waardoor ze in de haven van Emden terechtkomen. Daar ontmoet Tirado Uri Halevi, die de groep adviseert zich in Amsterdam te vestigen. Hij zal dat zelf ook doen. Tirado volgt Halevi’s advies op, vestigt zich aan de Houtgracht op Vlooienburg, laat zich door Halevi besnijden en richt de eerste Joodse gemeenschap in Amsterdam op: Bet Jacob.
Nog altijd wordt Jacob Tirado op Jom Kipoer geëerd met een gebed
Jacob Israël Belmonte en de illustere Samuel Pallache – over wie later meer – zijn in die beginjaren belangrijke figuren in de kleine gemeenschap. Nog altijd wordt Tirado op Jom Kipoer geëerd met een speciaal gebed. Er volgt in 1616 een eerste Joodse school: Talmud Torah. Later zal Tirado nog een grote reis ondernemen: naar Jeruzalem, waar hij rond 1620 overlijdt.
In Amsterdam ontstaan al snel drie gemeenschappen, die zich in 1639 verenigen in Kahal Kados de Talmud Torah. Van Uri Halevi en zijn zoon Aaron wordt gezegd dat ze gezamenlijk 2500 besnijdenissen hebben verricht. Overigens is de Asjkenazische familie Halevi ondanks hun grote waarde voor de jonge Sefardisch-Joodse gemeenschap betrekkelijk arm. Het gezin is afhankelijk van donaties.
Zelfvoorzienend
De zorg voor de eigen geloofsgenoten is een voorwaarde waaronder Joden zich in de Republiek mogen vestigen. Ook mogen ze zich niet negatief uiten over het christendom, ze mogen niet aan bekering doen en seksueel contact met christelijke vrouwen is verboden. Maar dergelijke huwelijken vinden wel degelijk, zij het sporadisch, plaats. Zo is er het verhaal van Hans Joostensz. Hij bekeert zich op een van zijn reizen door het Midden-Oosten tot het jodendom en noemt zich vanaf dan Abraham Abrahamsz. Eenmaal terug in Holland vestigt hij zich met zijn Joodse vrouw in Hoorn, waar zij koosjere kaas maken voor hun voornamelijk Amsterdamse clientèle. De relatie komt het echtpaar in 1614 op verbanning uit de provincie te staan.
Van diverse gilden zijn Joden uitgesloten. Ze moeten hun eigen armen verzorgen, maar er is geen collectieve belasting zoals in andere landen gangbaar is. Het stadsbestuur laat de gemeenschap redelijk vrij, mits die ervoor zorgt dat zij de andere inwoners zo min mogelijk last bezorgt. En dat lukt. Zo wordt na de oprichting van de eerste Joodse school in 1637 een educatief fonds opgericht waar armere Joden gebruik van kunnen maken. Dat fonds krijgt de naam Ets Haim mee. De daaraan verbonden bibliotheek draagt tot op de dag van vandaag dezelfde naam.
Het groeiende aantal Asjkenazische Joden, uit Pruisen, Saksen en later zelfs uit Oekraïne en Rusland, heeft behoefte aan een eigen gemeenschap, waar andere riten gangbaar zijn. In 1635 kan eindelijk een Asjkenazische gemeente worden opgericht, maar die blijft nog lange tijd financieel afhankelijk van de Sefardiem. De grote groei van de Asjkenazische gemeenschap volgt pas later.
Begraafplaatsen
Sommige Joden, en dan vooral de Sefardische, dringen door tot de hoogste regionen van de macht. De eerdergenoemde Samuel Pallache is een van hen. Hij woont niet zijn hele leven in Amsterdam, hij overlijdt bijvoorbeeld in Den Haag. Daar zetelt immers de politieke macht en als vriend van prins Maurits is Pallache een belangrijke spil te midden van Marokko, Spanje en de Nederlanden, vooral vanwege zijn talenkennis. De handelaar en diplomaat wordt zelfs onderscheiden door de Staten-Generaal met een gouden ketting en een medaille voor zijn diensten, maar sterft in bittere armoede. Een lening die hij bij de Staten-Generaal heeft aangevraagd, wordt hem op de dag van zijn overlijden toegekend.
Pallache wil hoe dan ook Joods begraven worden en dat kan niet in Den Haag. Daarvoor moeten we noordelijker kijken. In de omstreken van Amsterdam is er nog maar net een mogelijkheid gekomen. In 1614 kunnen Amsterdamse Joden, ondanks fel protest, een stuk grond aankopen in Ouderkerk aan de Amstel. Dat is overigens niet de eerste in Holland: in Groet bij Alkmaar ligt al sinds 1612 een Joodse begraafplaats. Eerder dan Ouderkerk, omdat een verzoek van de Amsterdamse Joodse gemeenschap in 1606 werd afgewezen. De begraafplaats in Groet blijft slechts twee jaar in gebruik, omdat daarna wordt gekozen voor Ouderkerk.
Na zijn dood wordt Pallache door stadhouder Maurits van Oranje tot aan de stadsgrens van Den Haag uitgeleide gedaan, waarna zijn stoffelijk overschot waarschijnlijk per trekschuit wordt vervoerd naar Beth Haim, zoals de begraafplaats in Ouderkerk heet. Hij ligt daar nog steeds, net als zo’n 27 duizend andere Joden, onder wie zelfs verscheidene Ajskenazische Joden die in die begintijd daar te ruste zijn gelegd.
Pas in 1642 wordt voor die groep grond aangekocht in Muiderberg. In 1714 komt er een begraafplaats voor armere Joden op Zeeburg. Dat ligt dan nog ver buiten de Amsterdamse stadsgrenzen, maar wel dichterbij dan Muiderberg en is daarom goedkoper. Wie ook geen onbekende is van prins Maurits, is de Joodse arts Joseph Bueno. Hij was niet de enige Sefardische arts die vluchtte naar Amsterdam. En bijna allen hadden al een reputatie opgebouwd op het Iberisch Schiereiland. Joseph Bueno bezoekt prins Maurits op diens ziekbed. Zijn zoon Ephraim wordt ook arts en verwerft nog meer bekendheid, omdat Rembrandt en diens leerling Jan Lievens hem vereeuwigen.

Smeltkroes
De komst van Joden met hun vaak uitgebreide handelsnetwerken legt de Republiek geen windeieren.
Portugese Joden handelen in diamanten, suiker en specerijen
Portugese Joden handelen bijvoorbeeld in suiker, diamanten en specerijen. Sommige van hen zijn al zeer welgesteld als ze het land binnenkomen. Aangetrokken door de economische groei en de relatieve vrijheid, komen al snel ook Joden uit het oosten de stad binnen. Asjkenaziem zijn vaak armer, maar vestigen zich wel in dezelfde buurt: op en rond het aangeplempte eiland Vlooienburg.
Dat gebied is in de eerste decennia van de zeventiende eeuw een multiculturele smeltkroes. Er wonen niet alleen Joden, maar ook Vlamingen, Walen, moslims en Afrikanen. Joden vormen een snelgroeiende groep. Desondanks blijven de twee Joodse gemeenten, de Hoogduitse en de Sefardische, opvallend lang gescheiden en ‘gemengde huwelijken’ zijn een hoge uitzondering. Maar de buurt bruist van het leven, er heerst een exotische sfeer.
Geen wonder dat Rembrandt van Rijn, met zijn hang naar het bijzondere, zich daar als een vis in het water voelt. Maar als de buurt in het voorjaar van 1642 wordt vereerd met hoog bezoek, heeft de schilder iets anders aan zijn hoofd. Zijn geliefde vrouw Saskia Uylenburgh ligt op sterven, ze heeft waarschijnlijk tuberculose, en overlijdt in hetzelfde jaar. Of hij dus iets van het hoge bezoek heeft meegekregen, is onduidelijk. Maar de komst van de stadhouder, prins Frederik Hendrik, opvolger van zijn halfbroer Maurits, is het gesprek van de dag.
_________________________________________________________
Inclusief
Het begin van Joods leven in Amsterdam kent een aantal bijzondere personages. Een van hen verdient een eigen vermelding vanwege zijn unieke levensloop: Moses de Mesquita. Historicus Simon Schama verhaalt in zijn tweede deel over de Joodse geschiedenis over een opmerkelijke Joodse handelskolonie in het hedendaagse Senegal aan de West-Afrikaanse kust. Vluchtend voor de inquisitie komt een groep Joodse thuislozen in het Afrikaanse gebied terecht, waar de zogeheten Wolofkoningen van Senegambia de Portugezen angst inboezemen vanwege hun niet onaanzienlijke militaire macht. Uit de huwelijken tussen Joden en de plaatselijke – tot het jodendom bekeerde – zwarte vrouwen komen kinderen voort die volledig als Joods worden geaccepteerd. Een van de nazaten is de mulat Moses de Mesquita. Enkele Joden, onder wie De Mesquita, vinden hun weg naar Amsterdam, waar hij een prominent lid wordt van de jonge Joodse gemeenschap. Volgens Schama ‘trouwden hij en zijn familieleden met de crème de la crème van de Nederlandse Sefardische kringen’.

________________________________________________________
Vaderland
Frederik Hendrik komt niet alleen, hij heeft zijn pasgetrouwde zoon Willem bij zich en diens tienjarige bruidje Mary. Ook Mary’s moeder Henriëtta Maria, de koningin van Engeland en Schotland, reist mee. Henriëtta wil een aantal van haar juwelen verkopen want haar man, Karel I, zit diep in de problemen. Het Britse parlement heeft veel te veel macht gekregen – althans, dat vindt de koning – en de Schotten komen in opstand. Nu heeft hij geld nodig voor een leger om zijn macht te herstellen. Waar moet je heen als je zulke dure juwelen kwijt wilt? Juist, naar de Joden in Amsterdam. Die staan bekend om de geïmporteerde ruwe diamanten uit India, die in de Nederlandse stad geslepen, gepolijst en verkocht worden. Daar liggen ook connecties met juwelier Diego Duarte, wiens vader Caspar bevriend is met Constantijn Huygens. De zus van Diego, Francisca, is bekend in de kringen rond de dichters P.C. Hooft en Joost van den Vondel.
Henriëtta is gewend aan Joden. Er waren er diverse, onder wie vooral artsen, aan het Franse hof waar ze opgroeide. Daarnaast is ze geïnteresseerd in de kabbala en zij en haar man zijn geobsedeerd door koning Salomo. Het hoge gezelschap komt niet alleen voor zaken, maar bezoekt zelfs Kahal Kados de Talmud Tora. Ze willen eens van dichtbij meemaken hoe in een synagoge, anders dan in een christelijke kerk, geen sprake is van stilte maar eerder van geroezemoes en gezang. Ze worden welkom geheten door rabbijn, geleerde, diplomaat en uitgever Menasseh ben Israël: “We beschouwen niet langer Castilië en Portugal als ons vaderland, maar Holland,” vertelt de man die in Madeira is geboren en gedoopt als Manoel Dias Soeiro.

Boekenmarkt
Als uitgever is Ben Israël van grote betekenis, omdat hij diverse religieus-Joodse werken publiceert. Daaronder is een vrijwel letterlijke vertaling van Joseph Karo’s Sjoelchan Aroech. Maar er rollen ook boeken in het Hebreeuws,
Menasseh ben Israël vraagt Cromwell de Joden weer toe te laten in zijn land
Latijn, Nederlands, Engels en Jiddisj van zijn drukpers. Hij zal in 1655 naar Engeland reizen om daar Lord Protector Oliver Cromwell te vragen Joden weer toegang tot het land te verlenen, die er al sinds 1278 verbannen zijn. Dat verzoek wordt officieel niet ingewilligd, maar bekend is dat Joden er vanaf dat jaar weer naartoe kunnen trekken. Menassehs grafsteen op Beth Haim zal in 1960 door Britse Joden als dank worden gerestaureerd.
Amsterdam wordt de eerste helft van de zeventiende eeuw het internationale hart van de boekenmarkt. In allerlei talen worden teksten uitgegeven, vaak prachtig geïllustreerd. Hoe belangrijk de diamant- en juwelenhandel is, blijkt uit bovenstaande anekdote. Ook op andere gebieden introduceren Joden productiebranches die tot dan toe in de Republiek onbekend zijn. Zoals een bloeiende zijde-industrie, gestart door Abraham Israël Pereyra in 1644. We spreken over de zeventiende eeuw als de Gouden Eeuw, maar voor Joden geldt dat eigenlijk pas vanaf 1648, wanneer de vrede van Münster wordt getekend. Sefardische Joden kunnen vanaf dat jaar geheel vrij handelen met het Iberisch Schiereiland waar ze oorspronkelijk vandaan komen.
_______________________________________________________
De koloniën
Mede dankzij de internationale connecties van Joden groeien de Republiek en Amsterdam in het bijzonder uit tot een wereldmacht. De Joden die hier gesetteld zijn, onderhouden lang contacten met Joodse gemeenschappen buiten de grenzen, tot aan het Indiase Cochin toe. In 1641 besluit een groep onder leiding van chacham Isaac Aboab da Fonseca zich te vestigen in het Braziliaanse Recife. Uiteraard is de daar gesproken Portugese taal een voordeel.
Recife is een stukje van de kolonie in het huidige Brazilië, dat van 1630 tot 1654 in Nederlandse handen is en de West-Indische Compagnie belooft Joden volledige vrijheid van godsdienst. Ze handelen er vooral in suikerriet. Lang duurt de Nederlandse heerschappij in Recife niet, de Portugezen heroveren de kolonie na een bloedige, negen jaar durende strijd. Een aantal Joden keert terug naar Amsterdam, maar anderen kiezen ervoor op het Amerikaanse continent te blijven. Ze trekken naar Nieuw Amsterdam, het latere New York dat met de Britten wordt geruild voor Suriname. Ook naar die kolonie verhuist een deel van de Joden. In korte tijd ontwikkelt het gebied zich tot een invloedrijk handelscentrum. In de kolonie bouwen Joden in 1718 een synagoge, die in 1833 zal worden vervangen. Daarnaast vestigen ze zich op Caraïbische eilanden als Martinique en Jamaica. Een andere belangrijke Joodse aanwezigheid ontwikkelt zich op Curaçao, waar in 1732 een grote houten synagoge verrijst. Vanuit de koloniën wordt gehandeld in zilver, suiker, slaven, cacao en tabak.
_______________________________________________________
Bronnen voor deze serie zijn onder meer:
- Hans Blom, David Wertheim, Hetty Berg en Bart Wallet (red.), Geschiedenis van de Joden in Nederland. Balans 2017
- Simon Schama, De geschiedenis van de Joden. Deel 2: erbij horen 1492–1900. Atlas Contact 2017
- Andrée Aelion Brooks, The woman who defied kings: the life and times of Dona Gracia Nasi. Paragon House 2002
- Joods Cultureel Kwartier, Canon van 700 jaar Joods Nederland, joodsecanon.nl
Deze serie is mede mogelijk gemaakt door Maror
