Als in 1648 de Vrede van Münster wordt gesloten, ontwikkelt de Republiek zich binnen een paar jaar tot een machtige wereldspeler. Ook de Joodse gemeenschappen komen tot grote bloei. Ze verwerven een duidelijke eigen plek in de maatschappij.
Het moet een heel schouwspel geweest zijn voor de bevolking van Münster. De inwoners van de stad in Westfalen mogen op 15 mei 1648 getuige zijn van het al in januari vastgelegde vredesverdrag, waarvan de ondertekening op deze dag in mei plaatsvindt. Na een oorlog die tachtig jaar duurde en die tienduizenden doden heeft gekost, erkent Spanje de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden als soevereine staat.
Dat heeft grote gevolgen voor de inwoners. Zo wordt de Nederduits gereformeerde kerk staatsgodsdienst. Rooms-katholieke kerken, kapellen en kloosters vervallen allemaal aan de Republiek. Het gevolg is dat de rooms-katholieken tot 1795 gebruik moeten maken van zogeheten ‘schuilkerken’, waarvan nog een mooi exemplaar te vinden is aan de Oudezijds Voorburgwal in Amsterdam, met de fraaie naam Ons’ Lieve Heer op Solder. Vergeleken bij de katholieken zijn Joden veel beter af. Hielden zij vooral diensten in huissynagogen, nu lijken zij buiten de godsdienststrijd tussen protestanten en katholieken te staan en kunnen ze plannen maken voor de bouw van hun eigen godshuizen.
In 1671 wordt de Hoogduitse Grote Synagoge ingewijd, die plaats biedt aan 399 mannen en 368 vrouwen. Vier jaar later volgt de inmiddels wereldberoemde Esnoga, de Portugese Synagoge, met ruimte voor 1200 mannen en 440 vrouwen. Voor beide gebedshuizen is de architect, aannemer en meestermetselaar Elias Bouman verantwoordelijk. Vooral de inwijding van de Snoge is een grootse aangelegenheid, die door diverse graveurs wordt vastgelegd.
Er volgen er meer in Amsterdam: de Obbene Sjoel (1685), de Dritt Sjoel (1700) en de Neie Sjoel (1730). Nu is in die drie en de Hoogduitse het Joods Museum gevestigd. En niet alleen in de snelgroeiende Hollandse stad verrijzen Joodse gebedshuizen. Ook in het Zeeuwse Middelburg wordt al in 1704 een synagoge ingewijd, en zo’n vijftig jaar later ook een in Leeuwarden.

Netwerken
Vanaf de Vrede van Münster neemt de internationale en overzeese handel enorm toe. Joden beschikken traditioneel over een uitgebreid internationaal netwerk, vaak tot stand gebracht door onderlinge huwelijken. Die contacten worden doorgegeven van vader en moeder op zoon en dochter. Veel Sefardiem spreken nog Portugees en Spaans, een enorm voordeel in de handel met het Iberisch Schiereiland of de Nieuwe Wereld, waar Spanje en Portugal het grootste deel van dat continent – met name in het zuidelijke deel– hebben gekoloniseerd.
Ook de Republiek krijgt gebieden in bezit. Al in 1651 trekken de eerste Joden op uitnodiging van de West-Indische Compagnie naar Curaçao. Daar vinden aanvankelijk diensten in huissynagogen plaats, zoals in vrijwel iedere vroege koloniale vestiging. Maar in 1732 verrijst ook op het Benedenwindse eiland een synagoge die tot op de dag van vandaag veel bezoekers trekt. Dankzij het bijzondere interieur, met zand op de vloer, is het nog steeds een van de grootste toeristische trekpleisters in hoofdstad Willemstad.
Eerder al, in 1723, verrijst er een sjoel in het Surinaamse Paramaribo. Dit Zuid-Amerikaanse gebied heeft de Republiek verworven in ruil voor Nieuw-Amsterdam, het latere New York. De synagoge wordt in 1833 vervangen door een nieuw ontwerp en dat interieur, volledig vervaardigd uit kostbaar tropisch hout, is nu terug te vinden in het Israel Museum in Jeruzalem. De synagogen staan symbool voor de religieuze trots en de vrijheid die Nederlandse Joden genieten.
Monstrueuze daden
Het feitelijke hart van Joods leven in Noord Europa is dan allang Amsterdam. Daar zwaaien voorname gemeenschapsleden de scepter over het religieuze leven, onder wie Saul Levi Mortera. Hij zal in de eeuwen daarna te boek komen te staan als de chacham, de opperrabbijn die als lid van de rabbinale rechtbank een van de grootste geesten uit de geschiedenis, Baruch de Spinoza, in 1656 in de ban doet.
Over Spinoza zijn hele bibliotheken volgeschreven, maar ultrakort: de door Thomas Hobbes en René Descartes beïnvloede wijsgeer pleit voor een absolute scheiding van kerk en staat. Hij is een voorvechter van brede tolerantie en ziet God niet als een bovennatuurlijke macht, maar iets wat gelijk staat aan de natuur: een vernieuwende maar uiteraard controversiële visie op religie. De tekst van de cherem, het verbanningsdocument, liegt er niet om. De rabbijnen beschuldigen de wijsgeer van ‘afschuwelijke ketterijen’ en ‘monstrueuze daden’. De cherem is absoluut, het equivalent van het ‘met pek en veren de stad uitsturen’.
Over de redenen voor de ban van Spinoza is nog altijd discussie
Over de beweegredenen voor de ban zijn nog altijd eindeloze discussies gaande. Sommige onderzoekers wijzen als verzwarende factoren op het feit dat Spinoza een achterstand had in de betaling van zijn kerkelijke bijdrage. Anderen zijn van mening dat de strenge woorden van het beet dien, de rabbinale rechtbank, bewust zo zijn gekozen omdat de jonge Joodse gemeente niet de kerkelijke en maatschappelijke autoriteiten tegen de haren in willen strijken.
Saul Levi Mortera komt al in 1616 met zijn vrouw Ester Soares naar Amsterdam. De Asjkenazi uit Venetië brengt het lichaam van de beroemde arts Eliau Montalto naar de Joodse begraafplaats in Ouderkerk aan de Amstel. Montalto dankt zijn faam aan het feit dat hij de lijfarts van de Franse koningin Maria de Medici was. Maar omdat er in heel Frankrijk geen Joodse begraafplaats te vinden is, wordt hij door Mortera naar de Republiek gebracht en in het plaatsje ten zuiden van Amsterdam begraven. Mortera staat erom bekend geen goed woord over te hebben voor bekeerlingen die niet terugkeren naar het jodendom.
Valse masjiach
Andere vooraanstaande figuren in de gemeenschap zijn Menasseh ben Israel, die ter sprake kwam in aflevering 2 van deze serie, en Isaac Aboab da Fonseca. De laatste is een kleurrijk figuur. Geboren in Portugal, trekt hij als kind met zijn ouders naar Amsterdam, waar hij al op zijn 21e opperrabbijn wordt. In 1641 reist hij met andere Joden naar het Nederlandse bruggenhoofd in Brazilië, Recife, waardoor hij nog altijd wordt beschouwd als de eerste rabbijn op het Amerikaanse continent. Als Recife door de Portugezen wordt terugveroverd, keert hij in 1654 terug naar de hoofdstad van de Republiek. Hij is een van de drijvende krachten achter de bouw van de Esnoga, is betrokken bij de cherem tegen Spinoza, vertaalt kabbalistische werken en publiceert in 1688 een Spaanse vertaling van de Tora. Ook is hij een van de centrale spelers in een schandaal dat de Joodse gemeenschap op haar grondvesten zal doen schudden. Aboab da Fonseca raakt zoals zovelen in de ban van de ‘valse messias’ Sjabtai Tsvi.
Hoewel we dit verhaal nu teruglezen als een vermakelijk sprookje, is het halverwege de zeventiende eeuw een bloedserieuze kwestie. Voor het begin moeten we naar Gaza. Daar leeft in die tijd de zelfbenoemde profeet Natan, die in de Levant bekendheid geniet als ‘heler der zielen’, vooral door bij de patiënt aan te dringen op zelfkastijding en boetedoening. Ook is hij de leermeester van Sjabtai Tsvi. Natan staat erom bekend na vastenperiodes in trance te geraken en in zo’n episode roept hij uit: “Sjabtai Tsvi is zijn naam en hij zal roepen, schreeuwen tegen zijn vijanden!”
Sjabtai Tsvi moet wel de masjiach zijn, hij is geboren op Tisja Beav
Van Tsvi, een wat gezette man met een ronde baard, zou nu gezegd worden dat hij een bipolaire stoornis heeft: hij kan nu eens goedaardig zijn en zich dan weer monsterlijk gedragen. Maar Natan ziet in dat gedrag alleen maar bewijs voor zijn overtuiging. Sjabtai, zo weet hij zeker, is de masjiach. Hij is immers geboren op Tisja Beav, niet alleen de treurdag in het jodendom, maar ook de dag waarop volgens de wijzen de masjiach geboren zal worden.

Totale gekte
Sjabtai Tsvi trouwt tot drie keer toe. De eerste twee huwelijken worden ontbonden, omdat die niet geconsummeerd zouden zijn. Het derde huwelijk is succesvoller. In Cairo trouwt hij met de beeldschone Sarah, een Pools weesmeisje dat in 1648 wordt opgenomen in een katholieke familie.
Na een mystieke ervaring raakt zij ervan overtuigd dat zij met de masjiach zal trouwen. Nog altijd zijn de geleerden het er niet over eens of er consummatie plaatsvond, hoewel de later geboren zoon leek te suggereren dat dat wel zo was.
In Amsterdam is de Joodse aanwezigheid in korte tijd enorm gegroeid, niet in de laatste plaats dankzij de komst van Asjkenaziem die uit angst voor bloedige vervolgingen in Oost-Europa naar de hoofdstad zijn getrokken. Ze hebben vaak de verschrikkelijkste ontberingen meegemaakt. En zoals altijd in donkere tijden, hopen zij vurig op de komst van de masjiach. Bij ‘de Portugezen’ is de luriaanse kabbala in zwang, een messiaanse beweging die de jesjieves in Amsterdam heeft bereikt. Kortom, de tijd voor de masjiach lijkt rijp. Bij een groot deel van de gemeenschappen gaan de ‘lessen’ van Sjabtai Tsvi erin als zoete koek.
En die lessen brengen nogal wat teweeg. De roep om Zion is zo groot dat er al schepen klaarliggen om te vertrekken naar het Beloofde Land. De opvarenden bestaan uit zowel arme sloebers als hoovolle rijken. Bezittingen van degenen die willen aanmonsteren, wisselen voor een habbekrats van eigenaar. Immers, in het Heilige Land zal er onder leiding van de verlosser voldoende voor iedereen zijn, zo is de gedachte. De eredienst in de Esnoga verandert in een schokkend spektakel, omdat Sjabtai Tsvi de congregatie aanmoedigt de wetten en gebruiken naar eigen inzicht te veranderen. Er wordt op straat gedanst en gezongen. Het dieptepunt valt op treurdag Tisja Beav, wanneer de Esnoga één hossende gemeenschap is en er zelfs op de teva wordt gedanst.
De kwestie splijt de gemeenschap tot op het bot. Aboab da Fonseca is een fanatieke aanhanger, maar Jacob Sasportas, die afstamt van de legendarische Nachmanides, spreekt er schande van. Wie de gekte uiteindelijk de das om doet? Sjabtai Tsvi zelf: hij besluit zich in 1666 tot de islam te bekeren. Zelfs voor zijn fanatiekste aanhangers is dat een brug te ver. De ontgoocheling is enorm. Hoewel, sommige zullen de nepmessias ook daarna blijven eren. Tot op vandaag: in Turkije wonen nog steeds aanhangers. De Dönmeh-sekte is een islamitisch-Joodse beweging die bestaat uit afstammelingen van zijn trouwste volgelingen.
Aboab da Fonseca overleeft het allemaal. Hij zal na deze collectieve psychose nog tal van werken publiceren en hem is een lang leven beschoren. Hij overlijdt in 1693 op 88-jarige leeftijd en heeft de gemeenschap dan zeventig jaar gediend. Boven de ingang van de Esnoga staat de tekst van Tehiliem (Psalmen) 5:8, die zinspeelt op zijn naam.
Paardenhandel
Ondanks dit opmerkelijke intermezzo gaat het Joden in de Republiek voor de wind. Ook in de groeiende havenstad Rotterdam ontstaat een gemeenschap, die haar bestaan te danken heeft aan Gil Lopes de Pinto. De Portugees trekt vanuit Antwerpen naar de Maasstad en wordt al snel de rijkste burger van Rotterdam. In zijn huis wordt een jesjieve gevestigd, arme Talmoedstudenten kunnen zich dankzij zijn gulle giften richten op hun studie. In 1660 volgt een Asjkenazische gemeente. In 1690 wonen er tachtig Joodse gezinnen. Opvallend is de houding van Den Haag. Hoewel Haagse Joden tot 1726 moeten wachten totdat daar de Portugese Synagoge aan de Prinsessengracht kan worden ingewijd, hebben ze op hun Amsterdamse geloofsgenoten een streepje voor. In 1636 verbiedt de hoofdstad Joden een winkel in Amsterdam te openen. In Den Haag mag dat wel. Aron Moreno is daar in 1665 de eerste Jood die mag toetreden tot het winkeliersgilde. Hij opent zijn bedrijf aan de Bierkade. Er zullen meer Joodse ‘neringdoenden’ volgen.
Naast Middelburg, waar Joden al vroeg worden toegelaten, vestigen zich een kleine gemeenschap in Amersfoort. Die belooft in de beginjaren flink te groeien, maar nooit volledig van de grond. Wel is de stad essentieel voor de tabakshandel. Dat genotsmiddel wordt in het oostelijk deel van de provincie en Gelderland verbouwd en in Amersfoort verzameld, om vervolgens in Amsterdam te worden verwerkt. In Friesland verdienen Joden vooral een goede boterham met paarden en ander vee.
Paarden zijn van grote economische en militaire betekenis. In zijn boek Zoveel leven voor de deur laat Bob Pierik zien hoe groot die betekenis is. Paarden zijn de trams, treinen en auto’s van de zeventiende eeuw, en zij blijven dat tot ver daarna. In Amsterdam worden zelfs wetten afgekondigd omdat sommige koetsiers ze met zo’n snelheid door hoofdstad jagen dat er doden vallen. Zo moet na weer een ongeval de koetsier naast de koets gaan lopen, of mag er alleen nog stapvoets door de hoofdstad worden gereden. In de Duitse vorstendommen is de aanvoer van paarden essentieel voor de cavalerie in de oorlogen tegen Lodewijk XIV. De gouverneur-generaal van de Spaanse Nederlanden dient zelfs een klacht in bij de Staten-Generaal van de Republiek omdat Joden in de noordelijke provincies paarden opkopen om naar de Duitsers te exporteren. En Brussel beschuldigt Joodse handelaars ervan in één jaar wel 25 duizend paarden aan het Franse leger te hebben verkocht.
Rond 1700 wordt het aantal Joden in de Republiek geschat op 8400

Lening voor de stadhouder
Aan het einde van de zeventiende eeuw wordt het Joodse inwonertal in de Republiek geschat op zo’n 8400 zielen, van wie de Sefardiem veruit het welgesteldst zijn. Onder hen is de Hagenaar Francisco Lopes Suasso, ook wel Abraham Israël Suasso genoemd. Hij stamt uit een dynastie die rijkdom vergaarde in de wol- en diamanthandel en zelf vergaart hij een enorm vermogen door zijn betrokkenheid bij de VOC.
Suasso leent aan stadhouder-koning Willem III en zijn vrouw Mary II een bedrag van omgerekend zo’n 17 miljoen euro, om daarmee de ‘Glorious Revolution’ te kunnen bekostigen. Die coup – want dat is het – waarmee Willem zijn katholieke schoonvader Jacobus II in 1688 onttroont als koning van Engeland, beslecht het pleit ten gunste van de protestanten. Vooraf is Suasso niet geheel overtuigd van succes, maar hij stelt de stadhouder gerust: als de revolutie niet slaagt, hoeft hij het bedrag niet terug te betalen.
Intussen neemt de boekdrukkunst in Amsterdam onder leiding van Joodse uitgevers een enorme vlucht. Er worden prachtige werken geproduceerd, waaronder een in 1695 uitgegeven hagada shel Pesach, die een voorbeeld zal vormen voor talloze andere hagadot in de achttiende eeuw.
____________________________
Achter de schermen
In de tweede helft van de zeventiende eeuw komen we weinig vrouwen in de gedocumenteerde Joods-Nederlandse geschiedenis tegen. Ze worden vooral genoemd wanneer ze met hun echtgenoot een kostbaar religieus kleinood schenken aan een van de geloofsgemeenschappen. Hoewel we weinig namen tegenkomen, treden wel degelijk sommige vrouwen op de voorgrond. Een aantal van hen raakt bekender als zij als weduwe de onderneming van hun overleden echtgenoot uitbreiden. Veelal met uitstekend zakelijk inzicht, soms met bijvoorbeeld een (schoon)zoon als ‘vooruitgeschoven post’, zodat zij in de luwte kunnen blijven.
Een van die ondernemende vrouwen is Sara Dias da Fonseca, die twaalf jaar lang de leiding overneemt van de tabaksindustrie van haar overleden man. En dan is er Johebed de Casseres, die de katoenhandel van haar man voortzet. Guiomar Henriques leidt een internationale handel in suiker. Veel van deze vrouwen, vooral weduwes, bezitten vastgoed. Anderen worden door familieleden opgeleid in bijvoorbeeld geneeskundige beroepen. Vrouwen assisteren artsen, chirurgijns en apothekers. In die beroepen zijn Joden oververtegenwoordigd.
Een van de vrouwen die de zaak van haar overleden echtgenoot overneemt, is Esther, weduwe van doctor Jacob de Castro. In 1717 neemt zij een meesterknecht aan die enkele jaren later slaagt voor het apothekersexamen. Het zijn in de zeventiende eeuw vooral Asjkenazische vrouwen die zich bezighouden met de ziekenzorg. Simca de Campos, van wie de voorouders afkomstig zijn uit Noord-Afrika, wordt een alom gerespecteerd vroedvrouw. Over deze Nederlands-Joodse vrouwen is tot nu toe weinig bekend, in tegenstelling tot hun seksegenoten in landen als Italië.
Oproer
Dat betekent niet dat er zich geen bedreigende situaties voordoen in de vrije Republiek, want vooroordelen en stereotypen blijven onder niet- Joden gemeengoed. Niet alleen onder het volk, maar ook onder theologen als de contraremonstrant Voetius die bloedsprookjes uit de twaalfde eeuw voor waarheid aanneemt. In 1715 wordt een Jood in Nijmegen ervan beschuldigd een christelijk kind te hebben vermoord. Daarop worden alle Joden in die stad gearresteerd, om drie weken later weer vrijgelaten te worden als blijkt dat de beschuldiging kant noch wal raakt.
Vlak voor het begin van de achttiende eeuw vindt er in Amsterdam een beangstigend oproer plaats. Een woedende menigte trekt de Jodenbuurt in, hoewel de oorzaak van de woede niets met Joden te maken heeft. Het gaat om een maatregel van de stedelijke bestuurders rond christelijke begrafenissen. Het is geen specifiek antisemitische aanval: het gaat de oproerkraaiers om rijke inwoners van de stad van wie een aantal in de Sint Antoniesbreestraat wonen. Vier woningen worden geplunderd, waaronder het nog altijd bestaande huis van het kooplieden- en bankiersgeslacht De Pinto. Het is een van de eerste keren dat Joden zich georganiseerd beginnen te verdedigen tegen bendes.
Er wordt wel degelijk af en toe de spot gedreven met vooral de arme Asjkenaziem. Zo is er het blijspel De spilpenning of verkwistende vrouw van Thomas Asselijn, later op doek gezet door Cornelis Troost. De vader en echtgenoot van de spilzieke vrouw vermommen zich in dat stuk als Poolse Joden. Echt antisemitisch wordt de spot pas na de windhandelcrisis van 1720. Investeerders besluiten in vage ondernemingen te investeren, waarvan de koersen op de beurs door het dak gaan. Als de koers tot 800 procent is gestegen, stort die amper een halfaar later volledig in. In Frankrijk en Engeland leidt die bubbel tot langdurige economische ontwrichting, in de Nederlanden blijft de schade beperkt, hoewel diverse bedrijven failliet gaan. Omdat ook Joden bij de windhandel betrokken zijn, wordt er in deze crisis al snel naar hen gewezen. Wat dat aangaat is er niets nieuws onder de zon.

Bronnen voor deze serie zijn onder meer:
- Hans Blom, David Wertheim, Hetty Berg en Bart Wallet (red.), Geschiedenis van de Joden in Nederland. Balans 2017
- Simon Schama, De geschiedenis van de Joden. Deel 2: erbij horen 1492–1900. Atlas Contact 2017
- Joods Cultureel Kwartier, Canon van 700 jaar Joods Nederland, joodsecanon.nl
- Bob Pierik, Zoveel leven voor de deur, Een geschiedenis van alledaags Amsterdam in de zeventiende en achttiende eeuw. Meulenhoff 2023
Deze serie is mede mogelijk gemaakt door Maror
