Niet alleen in Amsterdam komt Joods leven tot ontwikkeling. Ook andere delen van de Republiek bloeien, vooral in het westen van het land. Maar de kloof tussen Sefardiem en Asjkenaziem is groot.
Leiden 1737. De universiteit in deze Hollandse stad staat wijd en zijd bekend als uitstekende leerinstelling. Grote denkers zijn eraan verbonden en omdat veel waarde wordt gehecht aan religieuze kennis – theologie is de belangrijkste faculteit – acht het bestuur een goede verstandhouding met Joden van groot belang. Al in de zeventiende eeuw doceert de tot het christendom bekeerde Isaac Pallache er. Bij de studie medicijnen zijn Joden in de achttiende eeuw oververtegenwoordigd in Leiden, vaak hoofdzakelijk om er het examen af te leggen en te promoveren. De universiteitsstad heeft een aanzuigende werking op hen, zozeer zelfs dat de niet-Joodse bevolking zich bedreigd voelt, vooral de gilden.
In de jaren dertig van de achttiende eeuw wordt de onvrede zo groot dat het stadsbestuur in 1737 besluit een numerus fixus in te voeren. Er wonen dan 28 Joodse gezinnen en daar mag niemand meer bij, zo wordt verordonneerd. Vooral de Asjkenaziem moeten worden geweerd, die zouden de economie van de stad schaden. Het protest levert echter niets op en blijkt een papieren tijger: de Joodse gemeenschap in Leiden groeit alleen maar. Dat resulteert onder meer in de mooie sjoel aan het Levendaal. Die wordt in 1762 ingewijd en tot op vandaag worden er diensten gehouden.

Smous
In diverse steden in het land zijn pogingen ondernomen om Joden buiten de stadspoorten te houden. In 1710 publiceert de stad Groningen een plakkaat waarop ‘het inkomen van vreemde Hoogduytse Joden en Smousen’ wordt verboden.
In Drenthe mogen maar drie Joden zich in een dorp vestigen
Een smous is een arme Jood, de benaming wordt al snel een scheldwoord in de betekenis van bedrieger, sjacheraar en dief. Ook in ’s-Hertogenbosch bestaat zo’n verordening en in Drenthe mogen zich maar drie Joden in een dorp vestigen, op voorwaarde dat ze ‘van nut’ zijn voor de inwoners.
Mede als gevolg van deze beperkende maatregelen ontstaat een Joodse ‘onderlaag’ in de bevolking: sjacheraars zonder vaste woon- of verblijfplaats die noodgedwongen van jaarmarkt naar jaarmarkt trekken. Speciaal voor deze groep wordt een soort ‘reisorganisatie’ opgericht, inclusief mobiele synagoge, een rabbijn en chazans. Dat weerhoudt sommige Joden er niet van het criminele pad op te gaan. Zo rekent de schout van Diemen in 1773 een uit ‘Hoogduitse Joden’ bestaande roversbende op.
De criminaliteit in die groep, vaak gedreven door armoede, is verhoudingsgewijs tien keer groter dan in de Sefardische bevolkingsgroep. Uiteraard is het grootste deel man, hun vrouwen en kinderen betrekken ze veelal niet in hun criminele praktijken. De vrouwen zijn vaak wasvrouw of dienstbode, al dan niet in dienst van een succesvolle Joodse crimineel, en er zijn schriftelijke bewijzen van zowel Portugese als Oost-Europese prostituees. Kinderen van de laatstgenoemde groep zijn nog altijd te vinden op de begraafplaats in Zeeburg.
De Portugese gemeente probeert binnen eigen gelederen het armoedeprobleem op te lossen door in 1747 met een plan te komen: de armste Joden moeten maar gedeporteerd worden naar Suriname. Daarvoor stellen de bestuurders zelfs een behoorlijk bedrag beschikbaar. Voor armen in hun welvarende gemeente zien zij geen plaats. Een aantal wordt inderdaad naar de kolonie overgebracht, hoewel de cijfers in geen verhouding staan tot die in Engeland, Frankrijk en Portugal. Die landen passen de methode op veel grotere schaal toe. Tegen de armoede helpt het plan overigens ook niet: eind achttiende eeuw is meer dan de helft van de Portugese Joden in Amsterdam afhankelijk van de bedeling.

Prieeltjes
Heel anders vergaat het de rijke bovenlaag. Joden die een fortuin vergaard hebben met (overzeese) handel kunnen zich de mooiste herenhuizen in Amsterdam permitteren, en bouwen de prachtigste buitens langs de
Rijke Joden bouwen de prachtigste buitenplaatsen langs de Amstel en Vecht
Amstel en de Vecht. Daar wordt gejaagd, gewandeld en paardgereden en uiteraard in de koepeltjes en prieeltjes genipt van exquise thee. Zilversmeden varen er wel bij. De hete drank voor de elite leidt tot de productie van fraai bewerkte theebussen, zeefjes en theepotten, die nu voor tienduizenden euro’s van eigenaar wisselen.
Wie het zich kan veroorloven viert het leven uitbundig. Jacob de Chaves koopt in 1723 buitenplaats Doornburgh, de familie Pereyra bezit landgoed Luxemburg, waar stadhouder Willem V in 1772 een visite aflegt. Net als in de hoofdstad wordt in deze buitens veel gedanst en gemusiceerd. Vooral de Portugezen zijn dol op theater, waarvoor ze in de vroege zeventiende eeuw zelfs enige tijd gebruikmaken van synagogen. Spaanse komedies zijn favoriet en ieder zichzelf respecterend eigenaar van een buiten is in het bezit van een klavecimbel. Er worden operazangers en andere solisten uitgenodigd. Bij de Asjkenaziem is vooral Poeriem zeer populair. In de huiskamers van de beter gesitueerden wordt menig uitbundig feestje gevierd. In 1784 leidt die liefde voor toneel tot de opening van een toneelschool onder leiding van Jacob Dessauer, waarvan zelfs vrouwen deel mogen uitmaken.
__________________
Voltaire en de Joden
De universiteit van Leiden oefent in de achttiende eeuw niet alleen een grote aantrekkingskracht uit op Joden. De instelling wordt ook bezocht door filosofen die van grote invloed zouden worden op het verlichtingsdenken, onder wie de Franse vrijdenker François Marie Arouet (1694–1778), bekend als Voltaire. Hij volgt in Leiden onder meer colleges bij hoogleraar geneeskunde Herman Boerhaave. Maar wie Voltaires teksten leest over Joden, moet zich afvragen hoe ver zijn verlichte denkbeelden reikten. Vooral de Asjkenaziem moeten het bij de denker ontgelden.
Isaac de Pinto, woonachtig in Amsterdam, is niet alleen een goed geïntegreerde bankier, filosoof en bestuurder, maar ook een groot liefhebber van kunst. Hij geeft menig bekende schilder opdracht om een werk voor hem te maken, onder wie Jan Weenix en Jacob de Wit. De Pinto voelt zich genoodzaakt een brief aan de Franse filosoof te schrijven. Daarin wijst hij op het onderscheid tussen de veelal arme Asjkenaziem en de ‘verlichte’ Sefardiem: de twee groepen moeten volgens De Pinto als verschillende naties worden beschouwd. Daaruit blijkt eens te meer hoe de verhoudingen tussen de twee Joodse gemeenschappen liggen. Kijk hoe Sefardische Joden in Amsterdam of Londen leven, betoogt De Pinto, hoe geïntegreerd ze zijn. En als Joden, zélfs Asjkenaziem, maar de kans krijgen, zullen ze een werelds en modern leven kunnen leiden.
Voltaire reageert direct, zoals Simon Schama vertelt in zijn De geschiedenis van de Joden deel 2: “In zijn reactie bedolf hij de schrijver onder complimenten, verbaasd dat er überhaupt Joden waren die in staat waren redelijke argumenten aan te voeren, en verontschuldigde hij zich voor het stigmatiseren van een heel volk.” Vervolgens pleit Voltaire ervoor dat Joden als De Pinto maar hun lachwekkende en verwerpelijke religie zouden moeten opgeven. Zijn denkbeelden over Joden gaat naarmate de filosoof ouder werd van kwaad tot erger. Ook over mensen als De Pinto. “Die maranen gaan overal naartoe waar geld te verdienen valt […] Niettemin zijn ze [alle Joden] de grootste schurken die de aarde ooit hebben bezoedeld.”
In 1771 laat verwoordt Voltaire in zijn Brieven van Memmius aan Cicero zijn gedachten: “Elke natie begaat misdaden, maar alleen de Joden beroemen zich erop. Ze zijn allemaal geboren met een razend fanatisme in hun hart, zoals Bretons en Duitsers met blond haar worden geboren. Het zou me niets verbazen als dit volk op een dag het einde betekende voor de hele mensheid.” En: “Jullie verdienen het te worden bestraft, want daarvoor zijn jullie geschapen.” Woorden die elke antisemiet als muziek in de oren moet klinken.

musée Carnavalet
Huissynagogue
In steden en dorpen nabij Amsterdam, zoals Naarden en Maarssen, bloeit het Joodse leven. Zelfs zo dat volgens de overlevering in Maarssen op een goed moment meer Joden dan niet-Joden wonen. Die ongekende bloei heeft verschillende oorzaken. Allereerst verbiedt de stad Utrecht Joden zich binnen de poorten te vestigen. In Maarssen proberen Joden een zijde-industrie op te zetten nadat het Amsterdamse stadsbestuur dat verzoek heeft afgewezen. En dan is er de voornaamste reden: aan de Vecht is het uitermate prettig verpozen.
Veel Joden bezitten in deze stad een buitenplaats, waaronder het zeventiende-eeuwse Raadhoven, voorzien van een huissynagoge. De stad krijgt in 1720 een eigen sjoel, Neveh Shalom. Als in 1712 tijdens een epidemie Joden wordt gesommeerd uit de provincie te vertrekken, heeft dat op degenen die in Maarssen wonen weinig effect: ze blijven er gewoon wonen en als in 1736 het verbod officieel wordt opgeheven, komen er nog meer de stad binnen. We vinden in het hart van Maarssen nog altijd de Jodenkerksteeg.
In 1759 volgt een Asjkenazische synagoge in Maarssenveen, aan de Diependaalsedijk. In het nabijgelegen Tienhoven wordt een begraafplaats aangekocht die tot in de twintigste eeuw in gebruik blijft: het Jodenbosje, waar grafstenen uit 1764 en 1765 zijn teruggevonden. De terugloop van Joodse aanwezigheid in Maarssen begint in 1789, wanneer Utrecht eindelijk zijn poorten voor de gemeenschap opent. De beide synagogen in de stad zijn al voor de Tweede Wereldoorlog afgebroken, maar de aron hakodesj van een van de twee sjoels is later verplaatst naar een gebedshuis in Utrecht. In 2002 nog werd onder het woonhuis dat op de plek werd gebouwd waar ooit de Hoogduitse Synagoge in Maarssen stond, een mikwe uitgegraven.
Strubbelingen
Ten tijde van de Republiek ontstaan Joodse gemeenschappen in heel het land, ook Sefardische. In een aantal is die kille van korte duur, zoals in Kampen. De Sefardische gemeenschap in Amersfoort verdwijnt al in 1729. In Nijkerk vestigt zich een gemeenschap uit Venetië, die daar vanaf 1728 diensten houdt. Veel van die kehilot, zoals de Nijkerkse, houden echter al snel op te bestaan.
Toch groeien sommige uit tot forse gemeenschappen. Zoals in Den Haag, waar ongeveer tegelijkertijd zowel Duitse als Portugese Joden zich vestigen. De Sefardiem zijn vaak renteniers of ambassadeurs en vertegenwoordigers van andere landen. Een aantal families verruilt de hoofdstad zelfs voor de hofstad, zoals families De Pinto en Lopes Suasso. In 1726 verrijst een prachtige synagoge aan de Prinsessegracht in de hofstad, die vanaf 1743 gebruikt wordt door de twee Sefardische gemeenschappen die zich in dat jaar verenigen. Momenteel is de Liberaal Joodse Gemeente van de stad in de sjoel gevestigd. De Asjkenaziem komen onder meer uit Polen, Bohemen, Frankrijk, Moravië en zelfs uit het huidige Israël. De groei van die bevolkingsgroep is mede te danken aan keizerin Maria Theresia die in 1744 Joden opdracht geeft uit Praag te vertrekken.
Ook in Middelburg vestigen zich al vroeg Joden. Daar vinden net als in Amsterdam en Den Haag onderlinge strubbelingen plaats tussen de Portugese en Hoogduitse killes, met name over de verkoop van bijvoorbeeld koosjer vlees.
In Zwolle ontstaat een bloeiende gemeenschap. Nadat al in de middeleeuwen Joden binnen de muren aanwezig moeten zijn geweest, zijn er in 1722 de eerste tekenen van hernieuwde aanwezigheid. Halverwege de achttiende eeuw wordt een reglement opgesteld waarin verplicht wordt dat de hele gemeente moet samenkomen om een besluit te kunnen nemen. Dat leidt soms tot dusdanige ruzies dat het stadsbestuur tussenbeide moet komen. Tegelijkertijd geeft het bestuur de gemeenschap overigens permissie zonder betaling een voormalig klooster als synagoge te gebruiken. De Librije, waarin nu het restaurant van Johnnie en Therèse Boer is gevestigd, doet tot 1899 dienst als Joods gebedshuis. Sterker nog, de gilden gunnen Joodse collega’s in Zwolle meer vrijheid dan waar ook in het land.

In Rotterdam is er enige tijd een Portugese kehila die in 1736 wordt opgeheven, waarna de resterende leden uit die groep zich aansluiten bij de Asjkenazische gemeenschap. Die laat in 1725 een prachtige synagoge verrijzen aan de Boompjes. Het is de enige sjoel in West-Europa met een klok in de gevel. De sjoel zal het bombardement van Rotterdam niet overleven.
____________________
Voor Willem
In een van de vorige afleveringen van deze serie werd de innige band aangehaald tussen prins Maurits en Samuel Pallache en die tussen stadhouder Willem III en baron Fransisco Lopes Suasso. Die traditie werd na de zeventiende eeuw voortgezet. Isaac de Pinto speelt bijvoorbeeld in 1748 een belangrijke rol voor stadhouder Willem IV in de oorlog tegen Frankrijk wanneer hij de Republiek geld voorschiet om aan het beleg van Bergen op Zoom een einde te maken. Halverwege de eeuw neemt de polarisatie toe tussen de patriotten, die meer democratie eisen, en de orangisten, die stadhouder Willem V blijven verdedigen. De facties stevenen in 1787 af op iets wat op een burgeroorlog lijkt. Joden kiezen en bloc voor de stadhouder. Een van de felste aanhangers is Benjamin Cohen, een rijke tabakshandelaar en diamantair in Amersfoort. Als Willem V Den Haag ontvlucht, doet Cohens huis dienst als hoofdkwartier van het prinselijk leger. De prins zelf wacht daar op de komst van troepen die zijn vrouw Wilhelmina van Pruisen bij haar broer, sinds kort koning van Pruisen, heeft opgeroepen. Cohen leent de Pruisische regering zelfs acht miljoen gulden.

Ook de Amsterdamse Joden laten zich gelden. Tijdens hevige rellen in 1787 wordt zelfs een Joodse politiemacht ingezet. Het mag allemaal niet baten. Willem V overlijdt – nadat hij in 1795 naar Londen in ballingschap was gegaan – in het Duitse Brunswijk in 1806. Zijn zoon landt in 1813 op het strand van Scheveningen en wordt in 1815 officieel ingehuldigd als koning Willem I. Joods Nederland zal dan opnieuw zijn loyaliteit aan de Oranjes tonen, hoewel die loyaliteit in latere jaren beslist niet wederzijds zal zijn.
___________________
Stromingen
De scheiding tussen Sefardiem en Asjkenaziem is in de achttiende eeuw duidelijk zichtbaar, de gebruiken verschillen zeer van elkaar. Er worden weeshuizen voor zowel meisjes als jongens gesticht, en Joodse leerinstellingen die tot het begin van de Tweede Wereldoorlog zullen blijven bestaan. Maar de bevolkingsgroepen zijn onderling heel verschillend. Zo bemoeien de bestuurders van de Sefardische gemeenten zich niet met de manier waarop hun leden zich kleden; dat doen Asjkenazische bestuurders wel. Zij vinden het maar niets dat bij getrouwde vrouwen de gewoonte in zwang raakt een pruik te gaan dragen. Liever zien zij dat ze hun haar afknippen en kiezen voor een sjaal. Ook verbieden de Asjkenazische bestuurders in 1732 vrouwen hoepelrokken te dragen, die dan in de mode zijn. Sefardiem zijn veelal meertalig, Asjkenaziem spreken hoofdzakelijk Jiddisj.
Amsterdam verwerft grote internationale faam met boekdrukkerijen, die vaak in handen van Joden zijn. Met de intocht van de Asjkenaziem is het Jiddisj meegekomen. Ondanks de Germaanse invloeden wordt die taal in Hebreeuwse letters geschreven en in Mokum verschijnen tussen 1650 en 1750 al zo’n 220 titels in het Jiddisj. Er ontstaat zelfs een ‘Nederlandse’ variant: het West-Jiddisj dialect, dat Joden die uit Oost-Europa het land binnenkomen, vrijwel niet verstaan.
Eind achttiende eeuw ontstaat onder Asjkenaziem een nieuwe, progressieve stroming, de zogeheten Neie Kille. Die verruilt het Jiddisj in diensten voor het Nederlands, maar toch verschijnen hun publicaties gewoon in ‘de Joodse straattaal’. Vanaf 1817 zal koning Willem I het gebruik van het Jiddisj ontmoedigen, wanneer ook in het onderwijs het Nederlands verplicht wordt gesteld. En zoals we inmiddels weten, is na de Shoa het Jiddisj een bijna-dode taal geworden.
Bronnen voor deze serie zijn onder meer:
- Hans Blom, David Wertheim, Hetty Berg en Bart Wallet (red.), Geschiedenis van de Joden in Nederland. Balans 2017
- Simon Schama, De geschiedenis van de Joden. Deel 2: erbij horen 1492–1900. Atlas Contact 2017
- Joods Cultureel Kwartier, Canon van 700 jaar Joods Nederland, joodsecanon.nl
Deze serie is mede mogelijk gemaakt door Maror
