Kunst als de grote liefde

Het NIW brengt met dank aan Maror een nieuwe serie Joodse vrouwen die hun stempel op de geschiedenis hebben gedrukt. Deze week deel 1: Peggy Guggenheim, een leven voor de Kunst
De gevel van Guggenheims palazzo in Venetië   Dreamstime
De gevel van Guggenheims palazzo in Venetië Dreamstime

Zij werd aanbeden en verguisd, maar was onmiskenbaar de keizerin onder de verzamelaars van moderne kunst: Peggy Guggenheim, die ooit over zichzelf zei: “Ik heb een slechte smaak.”

Precies 3 jaar geleden (NIW 39) bracht het NIW een special over de meest idyllische stad van Europa, Venetië. Daarin ontbrak een Joodse naam die van groot belang was voor de lagunestad. Dat was bewust, want deze vrouw verdient meer dan een regeltje. Haar naam? Peggy Guggenheim.

Vanaf het ov van Venetië, de vaporetto, een varende bus, heb je vanaf het Canal Grande een prachtig zicht op het opvallende palazzo, slechts één verdieping hoog, waar de kunstcollectie van Guggenheim te bezichtigen is. Peggy kocht het onafgebouwde en daarom opvallend lage palazzo in 1949. Het was verwaarloosd, alleen een krakkemikkige gevel en wat muren stonden overeind. Het jaar daarvoor had ze haar eigen paviljoen gehad op de Biënnale. Ze was de enige particuliere kunstverzamelaar naast landen als Frankrijk, Amerika en Italië.

Het palazzo kocht Guggenheim van de excentrieke eigenaar die de tuin gebruikte om daarin zijn troep leeuwen te laten rondlopen. Vandaar ook de naam Palazzo Venier dei leoni. Het stadse safaripark is veranderd in een sprookjesachtige beeldentuin. Het toegangshek van metaaldraad en brokken muranoglas werd vervaardigd door kunstenares Claire Falkenstein in 1960.

Guggenheim is er nog altijd. Dat wil zeggen: haar as. De urn is ingemetseld naast de plek waar haar veertien geliefde lhasa apso’s, honden uit Tibet, begraven liggen. Ze woonde er tot aan haar dood in 1979, waarna haar gigantische kunstverzameling onder de vlag van de Guggenheim Foundation een van de grootste attracties van de stad werd. Nergens zou Guggenheim zich zo thuis voelen als hier. In haar memoires schreef ze: “Het wordt algemeen aangenomen dat Venetië de ideale plek is voor een huwelijksreis. Dit is een grote fout. In Venetië wonen, of het zelfs maar bezoeken, betekent dat je verliefd wordt op de stad zelf. Er is geen ruimte meer in je hart voor iemand anders.”

Titanic

Niemand had kunnen voorzien dat de erfgename uit de illustere Guggenheim familie zo’n belangrijk stempel zou drukken op de kunstwereld, op de moderne kunst in het bijzonder. Peggy’s vader, Benjamin Guggenheim, stamde uit een familie die zich schaarde onder de wel heel nieuwe nouveaux riches in de Verenigde Staten. De gebroeders Guggenheim, zeven stuks, waren zoons van Meyer Guggenheim en Barbara Myers, die oorspronkelijk uit het Zwitserse Lengnau kwamen en een vermogen vergaarden in de Amerikaanse mijnbouw. Benjamin, zoon nummer vijf, wilde zijn eigen imperium opbouwen en nam afscheid van het familiebedrijf. Hij trouwde in 1894 met de van oorsprong Duitse Florette Seligman, die uit een veel rijkere en voornamere familie kwam: Joods-Amerikaans oud geld. Vader en moeder Seligman waren helemaal niet gelukkig met de keuze van hun dochter, en het huwelijk was dat zelf ook niet.

De gouvernantes hadden heel wat te stellen met de eigenzinnige Peggy en haar zus

De opvoeding van Benjamins en Florettes drie dochters werd hoofdzakelijk overgelaten aan gouvernantes, die heel wat te stellen hadden met de opstandige en eigenzinnige Marguerite (Peggy) en de jongere Barbara Hazel. De liefde voor Europa erfde Peggy van Benjamin. Hij nam zijn dochters – zonder zijn vrouw – graag mee naar de oude wereld, zoals blijkt uit een portret van de vijfjarige Peggy dat hij in München liet maken. Hij was vaker met zijn maîtresse in zijn appartement in Parijs te vinden dan in New York. Benjamin was in 1912 een van de bekendste passagiers aan boord van de Titanic. Op weg van Parijs terug naar New York was hij een van de slachtoffers van de schipbreuk. Een overlevende, Rose Amélie Icard, vertelde later dat Benjamin zich realiseerde hoe rampzalig de situatie was toen de stomer water maakte; hij wist dat hij het niet zou overleven. Hij bracht vrouwen en kinderen in veiligheid, kleedde zich om in avondtenue en stopte een roos in zijn revers, wachtend op de dood. Hij zou daarbij gezegd hebben: “We hebben ons op ons best gekleed en zijn er klaar voor als gentlemen ten onder te gaan.” Een van de latere overlevenden vroeg hij zijn vrouw te vertellen dat hij alles had gedaan om zoveel mogelijk mensen te redden. Hij was 46 jaar oud; zijn lichaam werd nooit gevonden. De voorpagina’s van de Amerikaanse kranten waren dagenlang gevuld met zijn portret en verhalen over zijn heroïsche dood.

Duizend mannen

Voor Peggy was het vernietigend nieuws. Ze was veertien jaar oud en hield veel van haar promiscue, vaak afwezige vader. Met haar moeder had ze een minder innige band. Florette was een dwingende, overheersende moeder, die de gewoonte had alles twee keer achter elkaar te zeggen. Met die gewoonte staken Peggy en haar jongere zus Hazel vaak de draak, zoals met zoveel dingen. Hun opvoeding was erop gericht vooral goede, nette echtgenotes en moeders van hen te maken. Er was weinig sprake van algemene ontwikkeling, maar de meisjes wisten op een of andere manier wel degelijk wat seks was. Volgens een van Guggenheims biografen hadden zij een weddenschap afgesloten wie als eerste met duizend mannen het bed zou delen.

De New Yorkse upper class sprak schande van de promiscue zusjes

De New Yorkse upper class sprak schande van de vrijgevochten zusjes die hun goede naam te grabbel gooiden. Kwaadsprekers over haar promiscuïteit zouden Guggenheim vrijwel haar hele leven blijven achtervolgen. “Ze werd een slet genoemd, terwijl de mannen met wie ze omging precies hetzelfde deden, wat hen in het geheel niet werd nagedragen. […] Wat dat aangaat, kun je haar een rolmodel noemen voor de bevrijde vrouw,” vertelt een biograaf in de documentaire Art addict uit 2015.

Kunstenaarswalhalla

Het was in ieder geval duidelijk dat beide zusjes niet waren weggelegd voor een huwelijk met een van de telgen van de rijke Joodse clans in de stad. Hazel en Peggy hadden dezelfde inborst en ook qua uiterlijk deelden ze een prominente gelaatstrek, de zogenoemde Guggenheimneus. Beiden lieten zij hun neus verkleinen, een operatie die bij Peggy minder goed uitpakte dan bij Hazel. Toch boette Peggy daarmee niet aan aantrekkingskracht in. Haar persoonlijkheid, charisma en vooral haar goedgevulde portemonnee zorgden ervoor dat ze haar leven lang geen gebrek aan minnaars zou hebben.

Beide zusjes kregen nogal eens het verwijt geen goede moeder te zijn. Ze waren vaak afwezig. En hoewel ze goed met elkaar overweg konden, was er onderlinge wedijver. Peggy verzamelde slechts kunst. Hazel maakte kunst en wreef dat haar zus graag onder de neus. Hazel maakte als kunstenares furore onder de naam van haar man, McKinley, zodat haar naam de beoordeling van het werk niet kon beïnvloeden.

Peggy Guggenheim in Parijs, 1930 Foto: Rogi André

Peggy Guggenheim besloot New York te verlaten en repte zich in 1920 naar Parijs, het internationale kunstenaarswalhalla. Daar stortte ze zich in het bohemienleven en maakte kennis met onder anderen Man Ray, die haar diverse malen vereeuwigde, en Marcel Duchamp, die haar zou introduceren in de Dadabeweging en andere vernieuwende kunstrichtingen. Duchamp zou lang invloedrijk blijven voor de ontwikkeling van Guggenheims liefde voor moderne kunst. Volgens Peggy leerde hij haar niet alleen het verschil tussen surrealisme, kubisme en abstracte kunst, maar introduceerde hij haar ook bij belangrijke kunstenaars. Hij zou het brein zijn geweest achter veel latere tentoonstellingen die ze organiseerde. Ze luisterde graag naar haar adviseur want, zoals ze zelf zei: “Ik heb geen smaak.”

Noodlot

Terwijl Peggy zich volledig stortte op haar liefde voor de kunst en kunstenaars, sloeg bij Hazel het noodlot toe. In 1928 stortten haar twee jonge zoontjes, Terrence (4) Benjamin (1), hun dood tegemoet vanuit het appartement van een nicht in New York, op de dertiende verdieping. De omstandigheden waaronder dat gebeurde, zijn dankzij de invloed van de familie nooit openbaar geworden. Wel werd meegedeeld dat Hazel te zeer in de war was om een verklaring over het gebeurde af te geven.

1928 was ook het jaar waarin Peggy’s eerste huwelijk op de klippen liep. Ze was in 1922 getrouwd met de kunstenaar Laurence Vail en kreeg twee kinderen met hem, zoon Sindbad en dochter Pegeen. Een mooie man, met wie je niet graag getrouwd wilde zijn. Hij dronk en had verschrikkelijke driftaanvallen. Met zijn vele latere kinderen liep het niet best af. Bovendien was het jaar voor de scheiding nog een ramp gebeurd. In 1927 had Peggy afscheid moeten nemen van haar lievelingszus, de twee jaar oudere Benita. Benita had lang problemen zwanger te worden, en toen dat eenmaal was gelukt, overleed zij in het kraambed. “Ik voelde me alsof ik in tweeën was gezaagd,” zei Peggy daar later over. Laurence was niet van plan haar bij te staan in de rouw. Niet alleen erfden Hazel en Peggy Benita’s vermogen, in 1937 kwam daar ook nog de erfenis van moeder Florette bij.

Verveeld

In de late jaren dertig verruilde Guggenheim Parijs voor Londen. Dat was geen groot succes. Haar kinderen besteedde zij uit aan kostscholen en eigenlijk verveelde ze zich in de stad zonder echtgenoot of minnaar. Waarom dus geen galerie openen? Ze was zich bewust van haar gebrek aan kennis en intellect, maar kunstenaar Marcel Duchamp stond aan haar zijde. Zo werd in Londen Guggenheim Jeune geopend, een galerie die vanwege de op handen zijnde oorlog geen lang leven was beschoren.

Toch maakte Guggenheim naam, want voor het eerst maakte het Britse publiek kennis met de werken van Wassily Kandinsky en surrealist Yves Tanguy. Daarnaast werden er werken van Moore, Picasso en Miró geëxposeerd. Maar Peggy wilde meer. Ze wist intuïtief wat ze mooi vond en wat niet. Voor hulp schakelde ze Herbert Read in, de hoofdredacteur van kunstperiodiek Burlington Magazine en een van de grootste experts op het gebied van moderne kunst in het land. “Hij behandelde mij zoals koningin Victoria Benjamin Disraeli moet hebben behandeld,” vertelde Peggy, maar Read stelde wel een wensenlijst voor haar op.

Guggenheim leeft naar haar motto: koop iedere dag een kunstwerk

Van die veelbelovende kunstenaars moest Guggenheim een goed werk zien te bemachtigen. Die lijst – later aangepast door Marcel Duchamp en Nelly, de vrouw van Theo van Doesburg – zou leidend worden voor haar latere aankopen. Impulsaankopen waren niets voor Guggenheim.

Oorlog

Het is april 1940. Wat doet Guggenheim? Ze blijft niet in het relatief rustige Londen, laat staan dat ze naar veiliger oorden vliegt. Nee, gewapend met de lijst van Read keert zij terug naar Parijs. Haar naam is haar vooruitgesneld. Iedereen weet dat deze liefhebster leeft naar haar motto: koop iedere dag één kunstwerk.

Guggenheim weet dan al dat nazi-Duitsland niets te maken wil hebben met alles wat riekt naar moderne, surrealistische en dadawerken, omdat de Führer die onder entartete Kunst schaart. Hij heeft er zelfs een tentoonstelling aan gewijd, waar de bezoekers schande kunnen spreken van dat onethische broddelwerk. Guggenheim weet dat als die werken – rijkelijk voorradig in Parijs – niet tijdig het land uit zijn, ze op de brandstapel kunnen eindigen. Dus vestigt ze zich in april aan de Place Vendôme. Jonge kunstenaars spoeden zich naar het chique plein, op zoek naar een koper zodat ze het land kunnen ontvluchten. Ze komen tot aan haar bed en vaak is Peggy nog niet opgestaan of ze heeft al een doek gekocht. Van Man Ray, Giacometti, Léger … Veel kunstenaars helpt zij via haar contacten het land te ontvluchten.

Guggenheim heeft een indrukwekkende collectie verzameld, maar één naam moet er zeker aan worden toegevoegd: Pablo Picasso. Daarom stapt ze het atelier van de kunstenaar binnen, die zijn groupies om zich heen heeft zitten. De maestro is weinig onder de indruk. “Mevrouw, u zit verkeerd! De lingerieafdeling is een verdieping hoger,” bijt hij haar toe. Die dag wordt er geen doek gekocht, in ieder geval geen Picasso. Later zou dat goedkomen.

Schuurtje

De moed van Peggy Guggenheim is verbluffend. Als Joodse weet ze wat haar te wachten staat als ze in Duitse handen valt, en die dreiging wordt steeds ernstiger: “De dag dat Hitler Noorwegen bezette [9 april 1940, red.] liep ik Légers studio in en kocht een prachtig doek uit 1919 van hem voor duizend dollar.” Het is nu te bewonderen in haar Venetiaanse museum. Over die episode zegt zij later: “Ik ben er niet het mens naar bang te zijn, ik ken geen angst.”

Maar hoe al die aangekochte werken te verbergen? Het Louvre wil haar niet helpen. De conservators vinden haar collectie – met werken van Kandinsky, Braque, Léger, Miró, Max Ernst, Dali en Magritte – niet de moeite van het bewaren waard. Een vriend van haar, met een kasteel in het zuiden van Vichy-Frankrijk, vindt een oplossing: een schuur bij zijn chateau. Drie dagen voor de bezetting van Parijs vinden alle doeken er een veilig heenkomen. Later lopen de Duitsers in en uit het chateau, maar de schuur laten ze links liggen.

Zelfs in die laatste vrije dagen blijft Guggenheim in Parijs. Terwijl de buitenwijken worden gebombardeerd en de stations overvol raken met (Joodse) vluchtelingen die zo snel mogelijk het land uit proberen te komen, nipt zij met een minnaar champagne in een van de Parijse cafés. “Ik kan me nu niet meer voorstellen waarom we die arme mensen toen niet te hulp zijn geschoten,” zegt ze later in een van haar memoires.

Pas op het allerlaatste moment vlucht Peggy zelf naar Zuid-Frankrijk. Van daaruit begeleidt zij de vlucht van kunstenaars. Haar collectie weet ze in veiligheid te brengen door die in het voorjaar van 1941 het land uit te smokkelen als ‘huishoudartikelen’. Zelf volgt zij niet lang daarna, via Lissabon. En niet zij alleen: haar groep bestaat uit haar ex-man Laurence Veil, hun twee tienerkinderen, de ex-vrouw van haar ex-man en hun twee kinderen, en Max Ernst, de schilder van wie iedereen al weet dat hij binnenkort meneer Guggenheim zal worden. Ze is tot over haar oren verliefd op de man: “Waarom ik voor hem viel? Omdat hij zo mooi is, omdat hij een goede schilder is, en omdat hij beroemd is.”

Monstersessie

De terugkomst in New York is een triomf. Guggenheim opent in 1942 aan West 57 Street de galerie Art of this Century, zonder opvallende gevel of entree. Ze weet: kunstliefhebbers moeten worden gelokt door wat ze binnen aantreffen. Daartoe trekt ze architect Frederick Kiesler aan. In één ruimte hangen werken uit de abstracte collectie: niet gewoon aan de muur, maar zonder lijst aan touwen hangend, vrij in de ruimte. De tweede zaal heeft holle muren, alsof je een soort tunnel in loopt. Daar worden haar surrealistische werken tentoongesteld. Er is werk van Arp, De Chirico, Giacometti en Picasso, maar ook van aanstormend talent uit Amerika: Rothko, Motherwell, De Kooning en Pollock.

Impressie van Jackson Pollock aan het werk   Dreamstime

Het kan met een gerust hart gezegd worden dat Guggenheim de ontdekster van Jackson Pollock is. Ze haalt hem weg uit het museum van haar oom Solomon, de grote kunstmecenas, bekend om het Guggenheim Museum in New York. Pollock werkt er als timmerman. “Dus daaruit heb ik hem gered,” verklaart Guggenheim. Ze roept de hulp in van de belangrijkste criticus in de moderne kunstwereld: Clement Greenberg. Peggy draagt Pollock in september op een enorme muurschildering voor haar te maken in de hal van haar appartement. Pollock belooft het werk op 1 november af te hebben, maar half november staat er nog geen streek op het doek.

Pollock zet zijn muurschildering in één monstersessie op het doek

Dan schildert hij het, in januari, in één monstersessie: “Alsof een horde abstracte figuren in wit, blauw en geel langs je heen danst,” schrijft Peggy. Later, in 1948, doneert zij het aan de universiteit van Iowa, die eigenlijk liever niet opdraait voor de vervoerskosten. De universiteit accepteert het uiteindelijk ‘voor educatieve doeleinden’. Guggenheim heeft al snel spijt. Zo graag had ze het doek terug gehad om het een mooie plek in haar Venetiaanse museum te geven. Maar helaas, als ze in 1961 aanbiedt het stuk te ruilen voor een Braque, weigert de universiteit.

Grote fout

De New Yorkse galerie van Guggenheim is een doorslaand succes. Iedereen die ook maar íets betekent in de kunstwereld staat ervoor in de rij. Peggy borrelt van de ideeën, bijvoorbeeld om een tentoonstelling te organiseren met louter werken van vrouwen. Wie zou die beter kunnen selecteren dan haar man Max Ernst? Fout. Grote fout. Ernst wordt verliefd op een van de 31 kunstenaressen die meewerken aan de tentoonstelling, de beeldschone Dorothea Tanning. Peggy probeert drie jaar lang tevergeefs een scheiding tegen te houden. Ernst en Tanning trouwen in 1946, in een gemeenschappelijke ceremonie met Man Ray en Juliet Browner. Peggy’s hart is gebroken.

Maar ze is er de vrouw niet naar om bij de pakken neer te zitten. Ze heeft altijd nog haar kunst. Die liefde voor de kunst brengt haar twee jaar later naar Venetië, de stad die ze nooit meer verlaat, hoewel zij ook daar haar noodlot niet kan ontlopen. Haar dochter Pegeen, een verdienstelijke kunstenares, maakt lange periodes van depressie door. Zij overlijdt in 1967, in Parijs, aan een overdosis medicijnen. “Sindbad en Laurence hebben me ooit gezegd: jij hebt Pegeen vermoord,” vertelt Peggy voor haar dood in 1979, “en soms denk ik dat dat klopt.”

‘Het is mijn levenswerk. Ik ben geen verzamelaar, ik ben een museum’

Troost vindt Guggenheim bij haar kunst, een inmiddels legendarische verzameling. Maar een verzamelaar mag ze niet genoemd worden, vindt ze: “Ik heb mezelf gewijd aan mijn collectie. Ik heb er mijn levenswerk van gemaakt. Ik ben geen verzamelaar, ik ben een museum.”

Peggy Guggenheim ligt naast haar veertien geliefde lhasa apso’s in de tuin van het museum Dreamstime

Van dat museum is kleindochter Karole Veil inmiddels directrice. Peggy Guggenheim zou er trots op zijn geweest.

Deze serie is mede mogelijk gemaakt door Maror

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Meer Gerelateerde Berichten

Grote Joodse vrouwen

Kunst als de grote liefde