Aflevering 3: Benson Davidson uit Pakistan
Vanuit Tiel, waar hij tegenwoordig met zijn vrouw Anneke en twee kinderen woont, vertelt de Joodse Benson Davidson (1951) over zijn jeugd in Pakistan. Zijn grootvader Mozes Davidson kwam, zoals de meeste Joden, via India in Pakistan terecht. “Benee Israël noemden zij zich, zonen van Israël,” vertelt Davidson. Hij weet het niet zeker, maar hij denkt dat zijn grootvader afkomstig was uit de stad Jaipur, in de kleurrijke woestijn van Noord-India. Joden leefden destijds verspreid over Brits-Indië. Volgens de legende vestigden de eerste Joodse handelaren zich al in het jaar 562 voor de gebruikelijke jaartelling in het zuidelijke Kochi, in de deelstaat Kerala.
Mozes Davidson werd gevraagd om voor een autobedrijf in Karachi te komen werken. Dat moet rond 1948 zijn geweest, toen de Britse kolonie werd opgedeeld in het hindoeïstische India en het islamitische Pakistan. In hetzelfde jaar werd de staat Israël gesticht. Terwijl veel Joodse families naar Israël emigreerden, kwam de familie van Benson juist in de islamitische republiek Pakistan terecht. Hij moet zelf hartelijk lachen om de keuze van zijn grootvader. “Zijn verhuizing betekende dat hij zich blijkbaar comfortabel voelde in Pakistan.” Karachi floreerde destijds als de handelsstad van Zuid-Azië. Verschillende Joodse families uit Bombay besloten al eerder hun geluk in Karachi te beproeven. Ze leidden er een welvarend leven.

Van antisemitisme was in die tijd nog geen sprake. Geen moslim viel ze lastig. “Wij woonden in de haven, waar het bedrijf van mijn opa stond. Mijn school lag in het zakendistrict Saddar. Het was een islamitisch instituut, maar religie speelde geen rol. Als Jood was ik er in de minderheid, maar ik kwam openlijk voor mijn afkomst uit.
Verschillende opvallende gebouwen, veelal monumenten, zijn ontworpen door Joodse architecten, zoals de presidentiële villa waarin de eerste generaal-gouverneur na de onafhankelijkheid, Mohammed Jinnah, zijn intrek nam.
Joden domineerden in het begin van de vorige eeuw niet alleen de handel in Karachi, ook in de artiestenwereld speelden ze een belangrijke rol. “Mijn moeder had een haarsalon. In haar vrije tijd speelde ze op het toneel samen met de bekende Joodse danseres Lilly Solomon. Over haar gaat het verhaal dat ze met een moslim was getrouwd.” Davidson wil hiermee maar aangeven hoe gemakkelijk Joden in het moslimland assimileerden in deze periode. “We waren een andere religieuze groep en werden als zodanig geaccepteerd. We vierden alle religieuze feestdagen, zoals Jom Kipoer, in de synagoge die er toen nog was. Er zat een beveiligingsagent met een geweer op de stoep, maar de sfeer was ontspannen. Niemand stoorde zich aan ons.”
Ben-Hur
Davidson vertelt dat tijdens de Zesdaagse Oorlog in 1967, waarin Israël Egypte, Syrië en Jordanië versloeg, studenten op zijn school zelfs de zijde van Israël kozen. Hij moet er onbedaarlijk om lachen. “Herinner je minister van Defensie Moshe Dayan nog, met die zwarte lap voor een oog? Hij was destijds onder de moslims op mijn school een grote held. Vooral dat zwarte lapje vonden ze cool. Het merendeel van de jonge generatie was toen pro-Joods en pro-Israël.” In de bioscopen mocht zelfs de Amerikaanse film Ben-Hur, over een Joodse prins, worden vertoond. “Maar The Ten Commandments was een brug te ver omdat de profeet Mohammed er in verscheen.” Blasfemie, volgens de islamitische leer. “Dus ging ik met mijn moeder naar haar familie in India om de film daar te zien.” Hij was blij na het bezoek weer terug te zijn in Pakistan, waar het veel rustiger was en de straten schoner waren.
‘Moshe Dayan was onder de moslims op school een grote held. Vooral dat zwarte lapje vonden ze cool’
Steunden aanvankelijk de scholieren Israël in de oorlog tegen de Arabische landen, toen Israëlische soldaten op hun Palestijnse geloofsgenoten in de bezette gebieden schoten, nam het antisemitisme toe. “Joden als Joden zijn niet kwaadaardig, maar voor Joden als zionisten, bedwelmd met hun militarisme en stinkend van technologische arrogantie, weigeren we gastvrij te zijn,” aldus premier Zulfi kar Ali Bhutto in de jaren zeventig. De meeste Joden vertrokken in de jaren nadat de extremistische generaal Mohammed Zia-Ul-Haq de macht had overgenomen in 1977. Pakistan radicaliseerde onder de dictator. Nachtclubs moesten dicht, alcohol werd verboden. In de islamitische republiek voelden minderheden, waaronder de Joden, zich niet langer veilig. In 1988 werd op gezag van Zia-Ul-Haq de enige synagoge in Karachi met de grond gelijkgemaakt. Op de plek staat nu een lelijk winkelcentrum.

Korte rokken
Al lang daarvoor, in 1968, was Benson Davidson met zijn familie naar Israël vertrokken. Hij kan zich de haat tegen Joden niet goed herinneren. “Ik was zestien jaar en totaal niet geïnteresseerd in politiek. Misschien wilde ik het groeiende antisemitisme niet erkennen. Wat mij vooral is bijgebleven zijn de bezoekjes die ik met mijn moeder aflegde aan de cultuurstad Lahore, samen met haar mede-acteur Latif Kapadia. Mohamad Ali, een andere beroemde acteur, trad daar op. Mijn moeder voelde zich erg verbonden met die Pakistaanse artiesten. Toen ik er nog woonde liepen vrouwen in korte rokken. De boerka zag je nog maar nauwelijks op straat. As ik nu beelden daarvan op de televisie zie word ik erg verdrietig.”

Los van de groeiende haat moest de familie Davidson Pakistan om privéredenen verlaten. “Een oom vertrok naar Genève. Een tante ging in Engeland wonen. Toen mijn opa een hersenbloeding kreeg en half verlamd raakte, adviseerde mijn oom in Genève ons naar Israël te vertrekken, daar waren de medische voorzieningen een stuk beter. Dus dat deden we. We wilden heel graag naar het Beloofde Land.”
Dan valt zijn vrouw Anneke hem bij: “Je moet ook vertellen dat er in die tijd bijzonder veel druk vanuit Israël op alle Joden in de wereld werd uitgeoefend om naar Israël te komen. Het land had dringend behoefte aan meer mensen.”

Maar zo gemakkelijk kwamen Joden in die tijd Pakistan niet uit. De autoriteiten weigerden toestemming te geven voor immigratie naar Israël. Onder dictator Zia-Ul-Haq kwam in het Pakistaanse paspoort te staan dat het voor Israël ongeldig is. Evenmin zijn Israëli’s welkom in Pakistan. Beide landen hebben geen diplomatieke betrekkingen. De familie besloot te vluchten. Het Israëlische nationale reisagentschap Sochnut regelde de overtocht. “Tegen de autoriteiten zeiden we dat we op vakantie gingen naar Iran. Van daaruit reisden we door naar Israël.”
Mezoeza
Het afscheid viel zwaar. “Onze hele staf had van kinds af aan bij ons in huis gewoond. Onze chauffeur was op jonge leeftijd gekomen. Mijn oma had hem altijd als haar eigen zoon behandeld. Ons personeel wist dat we nooit meer zouden terugkomen.” Toen de koffers klaar stonden voor vertrek, kwam de politie voor inspectie langs. “Behalve wat kleding mochten we niets meenemen. Alle huisraad en spullen waar we aan gehecht waren lieten we achter.” In het huis woont tegenwoordig een moslimfamilie. “Mijn oom in Genève is er ooit wezen kijken. Hij zag dat aan de deurpost nog steeds de mezoeza hing. Mijn oom vroeg aan de moslims of ze de betekenis van het lange koperen staafje kenden. Dat was niet het geval, maar ze vonden het erg mooi.”

De familie Davidson verbleef vijf dagen in Teheran, de hoofdstad van Iran, dat onder bewind van de pro-Amerikaanse sjah Mohammad Reza Pavlavi stond. “We verbleven er in een school voor Joden. Zodra onze papieren geregeld waren, reisden we door naar Israël.” Davidson kan zich de opwinding nog herinneren. “Ik was behalve in Pakistan alleen in India geweest. Ik wilde naar het buitenland, avontuur! Ik wilde het Israëlische leger in.” Hij vocht als soldaat in Libanon en tijdens de Jom Kipoeroorlog in 1973 trok hij met zijn bataljon het Suezkanaal over om tegen de Egyptenaren te vechten.
Poging tot bekering
Dertien jaar geleden vestigde Benson Davidson zich in Nederland met zijn vrouw Anneke en hun twee kinderen, die in Israël zijn geboren. Hij leerde de Hollandse verpleegkundige uit Alkmaar in zijn nieuwe vaderland kennen. Hij was net gescheiden toen hij haar tegen het lijf liep. Anneke werkte in een ziekenhuis buiten Tel Aviv. Zijn huwelijk met een niet-Joodse en zijn niet-Joodse kinderen waren de belangrijkste reden voor hun vertrek naar Nederland. “Niet-Joden worden door een deel van de bevolking in Israël niet getolereerd. Als Jood kun je er niet met een niet-Jood trouwen.” De huwelijksinzegening van Benson en Anneke vond in Nederland plaats. “Ik was teleurgesteld door de afwijzing van mijn huwelijk met mijn protestantse vrouw. In Pakistan mag je als moslim ook niet met een christen trouwen. Israël is tenminste nog een democratie.” Anneke deed nog een poging zich te bekeren. Ze volgde Toralessen bij een rabbijn. Die werd na een tijdje ontslagen omdat hij te veel niet-Joden bekeerde. “De druk op ons werd steeds groter om onze kinderen, niet-Joden, naar religieuze scholen te sturen. Ik wilde dat niet. Ik realiseerde me meer en meer hoe moeilijk mijn kinderen het hadden in Israël. Als mijn dochter een leuke man tegen het lijf zou lopen, kon ze niet met hem trouwen. Ik hou van Israël, maar ik knapte af op de religie. Al weet ik dat de meerderheid van de Joden in Israël er net zo over denkt.” Benson en Anneke hadden beiden een goede baan, toch besloten ze naar Nederland te verhuizen. Zijn twee kinderen uit zijn eerste huwelijk bleven in Israël achter. Inmiddels is Benson grootvader.

Vragen om problemen
Davidson zou graag de Nederlandse nationaliteit krijgen, maar daarvoor heeft hij een geboortebewijs nodig. “Dat kan ik ophalen bij de burgerlijke stand in Karachi, maar met mijn Israëlische paspoort kom ik Pakistan niet in. Ik heb er nog enkele neven wonen, maar die wil ik niet in problemen brengen.”
De zus van zijn moeder trouwde in Karachi met een dokter, ze kregen negen kinderen. Via Facebook heeft hij contact met zijn neven, de tante en oom zijn inmiddels overleden. Zijn tante die naar Engeland verhuisde en de Britse nationaliteit aannam is als enige op alle huwelijken van zijn neven en nichten in Pakistan geweest. “Ze bracht mij het nieuws over mijn familie en vrienden. Toen ik nog in Israël woonde was het moeilijk en gevaarlijk om contact met ze te hebben. Nu in Nederland kan dat weer. Al mijn familieleden in Pakistan zijn moslim. Over sommige politieke onderwerpen kunnen we niet praten. Ze hebben niets met het Joodse geloof en ze verdedigen de opstand van de Palestijnen.”
Zijn tante bezocht recent de laatste Joodse begraafplaats in Karachi, die compleet is overwoekerd. Hij kwam er als kind met zijn grootvader om begrafenissen bij te wonen. Zijn tante betaalde Pakistanen om de graven schoon te vegen. “Mijn neven waarschuwden haar dat het beter was om daar niet in de buurt te komen. Als je zegt dat je een Jood bent, vraag je om problemen.”

Toch koestert Davidson goede herinneringen aan Pakistan. Hij volgt de ontwikkelingen in zijn geboorteland op de voet. “En als het Pakistaanse cricketteam tegen hun gezworen vijand India speelt, zit ik voor de buis. Dan ben ik natuurlijk voor Pakistan!”
Dit artikel verscheen eerder in NIW 23, 5778.