Abonneer op het NIW

Het opinietijdschrift en cultureel magazine in één, voor iedereen geïnteresseerd in de Joodse wereld. Abonneer nu »

Nieuws

Brief aan de ambassadeur 

Redactie 18 september 2014, 00:00
Brief aan de ambassadeur 

De ambassadeur van Israël, Haim Divon, reageerde vorige week middels een open brief aan Tamarah Benima op een column van haar hand. Hij toonde onder andere zijn ‘verwondering’ over haar kritiek op het recente besluit tot annexatie van land op de Westelijke Jordaanoever en op het pr-beleid van Israël. Volgens de ambassadeur representeert Benima met haar kritiek slechts ‘een fractie van de Joodse gemeenschap’. Een antwoord van Benima op de ambassadeursbrief. 

Geachte ambassadeur Divon,

Dank voor uw inzicht verschaffende reactie op mijn column, getiteld ‘Amok’. Daarin beschreef ik mijn ontzetting over Israëls desastreuze pr-beleid, vertelde ik waarom ik u niet heb gebeld, noemde ik de laatste annexatie van grond op de Westoever ‘landjepik’ en Israëls nederzettingenpolitiek ‘geen vredesbeleid’. Ik ga puntsgewijs op uw brief in.

1. U stelt dat Israëls pr-beleid helemaal niet rampzalig was. Maar vraag de Nederlandse bevolking (om van de rest van de wereld maar te zwijgen) naar de doden in Gaza en ze zullen antwoorden: ‘Vijfhonderd kinderen’, niet: ‘Duizend Hamas-strijders’. Is dat niet desastreus?

2. Ik stel vast dat u niet ontkent in uw reactie dat de oorlog tegen Gaza een straf was voor de moord op de drie jongens, zoals ik schreef. Wat ik natuurlijk ook niet zelf heb verzonnen.

3. Van uw gesprekspartners, onder wie leden en vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap, merkt u ‘niets anders dan liefde en steun voor Israël’. Dat contrasteert u met mij, waarmee u impliceert dat bij mij liefde en steun voor Israël ontbreken. Maar als ik niet van Israël houd, waarom ben ik dan ontzet over Israëls pr-beleid?

4. Ik zou slechts de mening van een ‘fractie van de Joodse gemeenschap’ uiten. Zou het? Tachtig procent van de Nederlandse Joden heeft geen vertegenwoordigers. Zij zijn namelijk niet aangesloten bij de Joodse kerkgenootschappen, en de directeuren van JMW en het CIDI zijn niet door hen gekozen. Bovendien, de bestuursleden van de kerkgenootschappen zijn niet gekozen vanwege hun politieke stellingname, maar vanwege hun vermeende bestuurlijke vaardigheden.

5. Met betrekking tot de Westoever en Gaza verwijst u naar een artikel van Avigdor Lieberman in Foreign Policy. Kennelijk is uw dossier over mij verre van compleet. Want dan had u daarin onder andere mijn columns in het Friesch Dagblad moeten vinden. Daarin, en tijdens lezingen, interviews en op de radio, breng ik regelmatig vrijwel dezelfde opvattingen als die van Lieberman te berde. Dat ik opvattingen deel met deze omstreden minister van Buitenlandse Zaken heeft mij overigens aan het twijfelen gebracht aangaande hun juistheid.

6. Met betrekking tot de annexatie van de 400 hectare grond op de Westoever en de plannen voor nieuwe nederzettingen herinnert u aan de Oslo-akkoorden. Het zou misschien moeten, maar die heeft niet iedereen onder het hoofdkussen liggen. Verder verwijst u naar een artikel van Elliott Abrams in Foreign Policy. Dat artikel is in Haaretz door Bradley Burston heftig bekritiseerd om de leugens.

7. Abrams verdediging van de annexatie is trouwens merkwaardig en vanuit zionistisch perspectief politiek stupide en gevaarlijk. ‘Het gaat om een gebied dat al vóór 1948 voornamelijk werd bevolkt door Joden.’ (De Amerikanen en Palestijnse leiders zouden dat hebben erkend; wat dat ‘erkennen’ ook moge betekenen). Zelfs een beginnende student logica weet dat dit logica van likmevestje is en volkenrechtelijk gezien onhoudbaar. Maar stel dat dit argument wel hout snijdt, dan mogen dus op basis van dezelfde redenering de Palestijnen terug naar de gebieden in Erets Jisraël/Israël waar zij woonden vóór 1948. En dat geldt dan voor alle Palestijnen, ook degenen die helemaal nooit in Erets Jisraël/Israël hebben gewoond, want ik neem niet aan dat zich op het geannexeerde gebied alleen die Joden mogen vestigen die daar vóór 1948 woonden, of hun nakomelingen, maar alle Joden.

Ik neem aan dat u dit alles liever in de beslotenheid van uw werkkamer had besproken. De vraag is dus waarom ú mij niet heeft gebeld. Het antwoord op deze, uiteraard, retorische vraag ligt voor de hand: u bent helemaal niet geïnteresseerd in de dialoog die u zegt te zoeken. Uw openbare reactie op mijn column (in het NIW) is een opzichtige poging mij – en met mij anderen die kritiek uiten op Israëls (pr-)beleid – te intimideren. Door karaktermoord: ik ben vooringenomen; heb Israël niet lief en ben niet loyaal aan Israël; ben ‘gefrustreerd’. En door delegitimatie: ik behoor slechts tot ‘een fractie van de Joodse gemeenschap’ (zelfs als dat zo zou zijn: de Joodse traditie eert eenlingen met een tegendraadse mening, omdat zij wellicht de juiste opinie blijken te hebben); verspreid onjuiste en onvolledige informatie; door mijn kritiek wordt mijn ‘geloofwaardigheid aangetast’ (u bedoelt, lijkt mij, als rabbijn). Maar intimideren heeft op mij een averechts effect. Uit het dossier over mij had u kunnen weten dat uw voorgangers Ja’akov Nechustan, Micky Bavli en Yossi Gal die les al door schade en schande leerden.

Geachte ambassadeur, laten wij inderdaad spreken over de vraagstukken waar ons aller leven mee is gemoeid. Ik beloof u niet te zullen vloeken, als u belooft uw minzame neerbuigendheid thuis te laten. Bij die gelegenheid zal ik de vragen stellen die ik al veertig jaar voorleg aan Israëls regeringsvertegenwoordigers: Waarom zijn de nederzettingen er eigenlijk? Wat hebben de nederzettingen sinds 1967 bijgedragen aan de vrede? Tot nog toe heb ik daar geen zinnig antwoord op gehoord.

Hoogachtend,

Tamarah Benima

Abonneer op het NIW

Abonneer nu!
Tags dit artikel heeft geen tags
Opmerkingen (0)
Plaats opmerking

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *