Dit artikel verscheen eerder in NIW 11, 5779/ 2018.
‘Arnold Rothstein, bijgenaamd de maharadja onder de gokkers omdat hij de macht over leven en dood van zijn onderdanen zou hebben, overkwam gisteravond het lot dat hij altijd zo had gevreesd.” Uit het proza van de Daily News van maandag 5 november 1928 spreekt een zekere bewondering voor het slachtoffer. Onder de kop ‘Gokkerprins neergeschoten in mysterie’ vertelt de krant hoe een schuld, opgebouwd na een drie dagen en nachten durende pokermarathon, de koning van de New Yorkse onderwereld fataal werd. Meer dan 300.000 dollar – tegenwoordig al een fortuin – was Rothstein zijn medespelers schuldig. Hij eiste uitstel van betaling en beschuldigde de organisatoren van vals spel, naar later bleek waarschijnlijk terecht.
Zijn crediteuren vergaven het hem niet. Toen na maanden duidelijk werd dat zij geen geld van Rothstein te verwachten hadden werd de aanslag uitgevoerd in het Park Central Hotel aan 7th Avenue. Tot op de dag van vandaag is niet duidelijk geworden wie de fatale schoten afvuurde, ook omdat Rothstein zelf tijdens zijn dagenlange doodsstrijd de kaken stijf op elkaar hield. Trouw aan zijn eigen regel dat je nooit, nooit, met de politie over ‘zaken’ praat, zou hij gezegd op zijn sterfbed tegen de agenten gezegd hebben: “Houden jullie je bij jullie beroep, dan houd ik me bij het mijne.” Het verhaal dat hij op de vraag wie op hem had geschoten ‘het was mijn moeder’ geantwoord zou hebben, is waarschijnlijk meer op gangsterfolklore dan op feiten gebaseerd.
Rothstein was zeker niet de eerste Joods-Amerikaanse gangster, maar hij was de man die de misdaad in New York en in de hele Verenigde Staten voorgoed zou veranderen. Waar voor zijn tijd veredelde straatbendes de scepter zwaaiden over de onderwereld, ontstond tijdens zijn bewind, en erna onder zijn invloed, een nieuw soort criminaliteit: de georganiseerde misdaad. Hij runde zijn illegale activiteiten als een bedrijf met als belangrijkste inkomstenbronnen illegaal gokken en na de drooglegging, het verbod op het verkopen en nuttigen van alcoholische dranken van 1920 tot 1933, het smokkelen van alcohol. Rothstein verdiende er miljoenen mee en werd de rijkste gangster van de VS.

Zakkenroller of pooier
Niet dat hij het nodig had. Waar bijna alle Joodse gangsters uit de eerste decennia van de twintigste eeuw opgroeiden in New Yorks arme Lower East Side, stamde Rothstein uit een familie uit de Upper East Side – een verschil van dag en nacht – die haar fortuin had gemaakt in de confectie-industrie. Maar Arnold was als kind al gefascineerd geraakt door gokken. Dit maakte hem het zwarte schaap van de familie, maar zijn achtergrond hielp hem zijn criminele imperium professioneler op te zetten dan concurrenten die begonnen als zakkenroller of pooier. Hij had stijl en klasse, iets wat node gemist werd onder de Joodse, Italiaanse en Ierse gangsters die in die tijd de onderwereld van New York beheersten. Rothsteins protegé Charlie ‘Lucky’ Luciano, de latere onbetwiste leider van de Italiaans-Amerikaanse maffia, zei ooit over zijn leermeester: “Hij leerde mij hoe ik mij moest kleden.” Het beeld dat wij nu hebben van gangsters uit die tijd – pak, vest, das en (bol)hoed – komt grotendeels op rekening van Rothstein.
Niet dat er vóór Arnold Rothstein geen Joodse bendes waren. Elke immigratiegolf naar de VS aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw bracht zijn eigen etnisch-gebonden criminaliteit met zich mee. De Ieren, de Italianen, de Chinezen en natuurlijk ook de Joden. Groepen Joodse misdadigers maakten gebruik van de religieuze en culturele isolatie van immigranten uit hun eigen groep door hen te bestelen en af te persen. Welke Jiddisch sprekende winkelier zou het in zijn hoofd halen naar de Amerikaanse politie te stappen wanneer hij door een mede-Jood bedreigd werd? De politie zou hem niet eens begrijpen of het zou niemand interesseren.
Het is verleidelijk in een soort romantische nostalgie te vervallen wanneer je de gangsterwereld uit de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw beschrijft, maar er mag niet vergeten worden dat de criminelen uit dit artikel (elke gangster die hier wordt genoemd is Joods tenzij anders vermeld) in de eerste plaats keiharde misdadigers waren wier slachtoffers ook en vooral straatarme Joodse immigranten waren. Zij persten hen gewetenloos af en bestalen hen, dwongen vrouwen tot prostitutie – op zo’n grote schaal dat een pooier in New York ook door niet-Joden een ‘simcha’ werd genoemd – en verhandelden hen als slaven, brachten heroïne het land in en verkochten die, en draaiden er hun hand niet voor om de trekker over te halen wanner wie dan ook hen in de weg stond: concurrenten uit het criminele milieu, maar ook debiteuren die niet op tijd konden betalen, toevallige getuigen van hun misdaden en natuurlijk onschuldige voorbijgangers die in het kruisvuur van hun eindeloze bendeoorlogen terechtkwamen.
Welke Jiddisch sprekende winkelier zou het in zijn hoofd halen naar de politie te stappen?
Ku Klux Klan
Het geweld van Joodse bendes als de Eastman Gang of de Lenox Avenue Gang in het pre-Rothsteintijdperk voedde antisemitisme onder etnische groepen die zich als Amerikaans-geboren beschouwden, net zoals de activiteiten van Ierse en Italiaanse bendes de afkeer van de immigratie van die groepen aanwakkerde. Maar xenofobische ‘geboren Amerikanen’ (die nog geen generatie eerder de echte native Americans, de indianen, van hun land verdreven en uitgemoord hadden) waren doodsbang voor de hordes arme immigranten, die geen Engels spraken en misdaad en ziektes zouden verspreiden. Klinkt bekend? Er lijkt in dat opzicht weinig veranderd in honderd jaar.
Tussen ruwweg 1880 en 1925 kwamen 23 miljoen immigranten de VS binnen en in 1910 was ongeveer 15 procent van de bevolking niet in Amerika geboren, schrijven migratieonderzoekers Richard Alba en Nancy Foner. De wasps (blanke Angelsaksische protestanten) voelden zich in hun dominante sociaaleconomische positie bedreigd door de nieuwkomers en grepen elk excuus aan immigratie te beperken. Niet voor niets kende de racistische Ku Klux Klan een enorme opleving in de jaren twintig, de organisatie was naast anti-zwart ook antikatholiek en antisemitisch, waarmee alle immigratiegroepen (Italianen en Joden, maar ook Ieren en Polen) object van haar haat waren.
De mythe van de criminele nieuwkomer speelde hierbij een belangrijke rol, maar was zeker in het geval van de Joden niet op feiten of cijfers gebaseerd. Ja, er was een ‘Joodse criminaliteitsgolf’, zoals Alba en Foner schrijven, in het New York van de jaren twintig: een zesde van alle misdrijven werd gepleegd door Joodse daders, tot groot ongenoegen en schaamte van de leiders van de kille in the Big Apple. Maar het aandeel van Joden in de totale bevolking van de stad lag tussen een kwart en een derde, waardoor zij dus niet over-, maar ondervertegenwoordigd waren in de misdaad.
Elektrische stoel
De eerste Joodse bendes hielden zich vooral bezig met straatroof, prostitutie, illegaal gokken en afpersing, en dat alles zoals gezegd voornamelijk binnen de eigen gemeenschap. Afpersers werden de Jiddische Zwarte Hand genoemd, naar de Siciliaanse methode van de Mano Nera – maar van organisatie was nauwelijks sprake, wat de gangsters er niet van weerhield de meest kleurrijke bijnamen te vergaren. De belangrijkste uit de Joodse onderwereld van New York vóór het tijdperk van Arnold Rothstein was Edward ‘Monk’ Eastman, de leider van de Eastman Gang die aan het einde van de negentiende en in de eerste jaren van de twintigste eeuw streed om de hegemonie in Manhattans onderwereld met Paul Kelly’s voornamelijk Italiaanse Five Points Gang en de Ierse ‘Yakey Yakes’-bende. Andere beruchte gangsters waren Eastman-bendeleden ‘Big’ Jack Zelig en Max ‘Kid Twist’ Zweifach, en leden van de Lenox Avenue Gang, een afsplitsing van de Eastmans. De Lenox Avenue-bende vond collectief haar einde nadat zij werd ingehuurd door een New Yorkse politieofficier om gokker Herman Rosenthal uit de weg te ruimen. Bendeleiders Harry ‘Gyp the Blood’ Horowitz, Jacob ‘Whitey Lewis’ Seidenschner, ‘Lefty’ Louis Rosenberg en Francesco Cirofisi (ook toen al liep de loyaliteit van gangsters niet strikt langs etnische scheidlijnen) eindigden alle vier op de elektrische stoel van de Sing Sing-gevangenis, net als opdrachtgever luitenant Charles Becker.
De drooglegging veranderde alles en Arnold Rothstein was de juiste man op de juiste plaats. De illegale alcohol was niet aan te slepen voor de dorstige Amerikanen: whisky van over de Canadese grens, moonshine uit de bergen van West-Virginia en de heuvels van Kentucky, bier en cognac uit Europa – de smokkelmarkt was enorm en Rothstein pikte met zijn organisatietalent een flink stuk van de taart mee. Toch behield hij altijd zijn gokkershart, al zou het hem fataal worden. En wat was beter dan gokken? Wedden als de uitslag van tevoren vaststond. Rothstein manipuleerde paardenraces en sportwedstrijden in het hele land. Het was niet meer logisch dat zijn naam onmiddellijk werd genoemd toen het grootste sportschandaal uit de Amerikaanse geschiedenis in de openbaarheid kwam.
Wat was beter dan gokken? Wedden als de uitslag van tevoren vaststond
De honkbalploeg Chicago White Sox had in 1919 de World Series (de finale om het Amerikaanse kampioenschap) opzettelijk verloren en bepaalde gokkers hadden daar een fortuin aan verdiend. Voor altijd zou de ploeg onder leiding van de legendarische ‘Shoeless’ Joe Jackson herinnerd worden als de Black Sox. Rothstein was een van de grootverdieners aan het schandaal, hij zou er het toen fabelachtige bedrag van 350.000 dollar aan hebben overgehouden, maar tijdens de rechtszaak hield hij bij hoog en laag zijn onschuld vol. Als hij het brein – zijn bijnaam in de onderwereld – achter de zaak was geweest, zou Rothstein waarschijnlijk nog veel meer verdiend hebben. Een andere Joodse gokker, oud-bokser Abraham Atell, zat vermoedelijk achter het schandaal, waarbij hij mogelijk Rothsteins naam had gebruikt om de White Sox-spelers onder druk te zetten. Toch zal in het Amerikaanse collectieve geheugen Arnold Rothstein altijd de man blijven die ‘de World Series kocht’, vooral omdat schrijver F. Scott Fitzgerald in The Great Gatsby zijn personage Meyer Wolfsheim, in het boek het meesterbrein achter het Black Sox-schandaal, op Rothstein baseerde.

Baas der bazen
De natuur verafschuwt een vacuüm, nergens doet dit gezegde meer opgeld dan in de misdaad. Met Rothsteins dood begon de tijd van de Italiaans-Joodse samenwerking, maar daarvoor moest wel eerst de ouderwetse Siciliaanse maffiabaas, capo di tutti capi (baas der bazen) Salvatore Maranzano uit de weg geruimd worden. Als tiener was Rothstein-protegé Charles ‘Lucky’ Luciano bevriend geraakt met de Joodse straatcrimineel Meyer Lansky. De twee hadden grote plannen. Luciano vond de oude garde van Sicilianen hopeloos ouderwets. Samen met de in 1902 in Grodno (tegenwoordig in Wit-Rusland) geboren Lansky had hij een visie van de onderwereld zoals Rothstein die voor ogen had gehad. Gerund als een bedrijf, met samenwerking tussen verschillende etnische groepen en zonder dat ‘de ene kerel de ander vermoordt omdat hij uit het verkeerde dorp op Sicilië komt’.
Maranzano moest weg, maar werd zoals het de baas der bazen betaamt goed beschermd. Een aanslag door Italiaanse huurmoordenaars zou hij zien aankomen, dus klopte Lansky aan bij zijn jeugdvriend uit de straten van de Lower East Side Benjamin Siegel, bijgenaamd ‘Bugsy’. Siegel, Samuel ‘Red’ Levine en twee andere (waarschijnlijk) Joodse gangsters deden zich voor als rechercheurs van de belastingdienst en deden een inval in Maranzano’s kantoor. De Italianen kenden de Joden niet en vermoedden niet dat het om een aanslag ging, een fout die de capo di tutti capi met de dood moest bekopen. Het tijdperk van Luciano en Lansky was begonnen.

De twee reorganiseerden energiek de New Yorkse onderwereld, hun bondgenoten werden de hoofden van de vijf Italiaanse maffiafamilies en Lansky gaf tijdens een conferentie in 1931 alle belangrijke Joodse gangsters opdracht met hen samen te werken. Dat ging niet zonder slag of stoot, niet alle Joodse bazen waren even enthousiast. Waxey Gordon (geboren als Irving Wexler), een voormalig medewerker van Arnold Rothstein uit Philadelphia, had moeite met Lansky’s leidende rol en verzette zich tegen de nieuwe rolverdeling. In plaats van ook hem uit de weg te ruimen verraadden Lanksy en Luciano hem aan Justitie; in 1933 werd Gordon veroordeeld voor belastingfraude, hij zou in 1954 in gevangenis Alcatraz sterven.
Murder, Inc.
Het was rond deze tijd dat de Joodse onderwereld de bijnaam kosher nostra verwierf, een woordgrap gebaseerd op de naam van de Italiaans-Amerikaanse maffia, de Cosa nostra (‘onze zaak’). Ook werd zij wel Undzer shtik genoemd, wat hetzelfde betekent in het Jiddisch. Binnen de samenwerking met de Italianen waren het opvallend genoeg vaak de Joden die het vuilste werk opknapten. De maffiafamilies werden ondersteund door een bende huurmoordenaars, bekend als Murder, Inc., in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw goed voor honderden moorden. Murder, Inc. werd geleid door Louis ‘Lepke’ Buchalter, die er de twijfelachtige eer op nahoudt de enige Amerikaanse maffiabaas te zijn die wegens moord veroordeeld en geëxecuteerd werd. Hij eindigde op dezelfde elektrische stoel in Sing Sing als zijn voorgangers van de Lenox Avenue Gang dertig jaar eerder.

Naast Waxey Gordon was New Yorker ‘Dutch Schultz’, geboren als Arthur Flegenheimer, een andere gangster die zich weinig aantrok van de nieuwe gezagsverhoudingen. Toen dezelfde aanklager Gordon achter de tralies had gebracht, zijn pijlen op ‘Schultz’ (die ondanks zijn bijnaam niet van Nederlandse afkomst was) richtte, besloot deze hem te vermoorden. Voor een aanslag op een hoge regeringsfunctionaris was echter toestemming nodig van de ‘Commissie’, het overlegorgaan van de belangrijkste maffiabazen. Toen die toestemming uitbleef, besloot de woedende Flegenheimer niet af te wachten en de aanklager toch uit de weg te ruimen. De Commissie was hem een stap voor; bang als zij was voor de overheidsreactie die onvermijdelijk op de moord van een openbare aanklager zou volgen, stuurde zij Murder, Inc. op ‘Schultz’ af. Het werd een waar Joods bloedbad. Charles Workman en Emanuel Weiss openden op 23 oktober 1935 het vuur in Dutch Schultz’ hoofdkwartier in Newark, New Jersey. Niet alleen Flegenheimer zelf werd gedood, ook zijn accountant Otto Berman, lijfwacht Bernard Rosenkrantz en tweede man Abe Landau overleefden de aanslag niet. De boodschap was duidelijk: Luciano en Lansky’s woord was wet; wie zich niet aan de regels hield, moest daar de hoogste prijs voor betalen.

Las Vegas
De Joodse onderwereld was niet alleen in New York dominant. In Detroit was Abe Bernsteins ‘Paarse bende’ tijdens de drooglegging invloedrijker én gevreesder dan de Italiaanse maffia. In Minneapolis voerde Isadore Blumenfeld, beter bekend als ‘Kid Cann’ een waar schrikbewind, waarbij hij er zijn hand niet voor omdraaide journalisten die over zijn criminele activiteiten schreven te vermoorden. Blumenfeld, die zijn naam Amerikaniseerde naar Bloom, is tot op de dag van vandaag de beruchtste misdadiger uit de geschiedenis van de staat Minnesota. Charles ‘King’ Solomon was als onderwereldbaas in Boston lid van de ‘Grote zeven’, een soort geschillencommissie voor de hele Amerikaanse oostkust voor gangsters die in elkaars vaarwater waren gekomen. Abner ‘Longie’ Zwillman werd de ‘Al Capone van New Jersey’ genoemd en Alex ‘Shondor’ Birns(tein) was decennialang Clevelands public enemy no. 1.
In de jaren veertig werd Las Vegas het mekka van de Joodse onderwereld. Al sinds Rothstein hadden Joodse gangsters zich gespecialiseerd in de illegale gokindustrie, maar in de staat Nevada waren casino’s volkomen legaal. Een sector waarin zo veel geld omging, het witwassen van criminele inkomsten zo gemakkelijk was en de belasting zo eenvoudig ontdoken kon worden, werkte als een magneet op de maffialeden – de Joodse voorop. De bekendste en beruchtste onder hen was Benjamin ‘Bugsy’ Siegel, jeugdvriend van Meyer Lansky en verantwoordelijk voor de moord op Salvatore Maranzano in 1931. In 1939 was Bugsy vrijgesproken voor de moord op medegangster en jeugdvriend Harry Greenberg, al twijfelde niemand aan zijn schuld. Siegel was gevreesd, al voor de moord op Greenberg stond hij bekend als uiterst gewelddadig, gewetenloos en verantwoordelijk voor tientallen moorden. Daarbij speelde etniciteit geen rol, onder Siegels slachtoffers waren Ieren, Italianen en vooral Joden.

Bugsy nam in 1945 het management van het noodlijdende Flamingo-casino in Las Vegas op zich. Zijn maffiavrienden staken geld in het project en vertrouwden erop dat hij het snel voor hen zou terugverdienen. Maar Siegel was beter in uitgeven dan verdienen, met zijn filmsteruiterlijk mengde hij zich graag onder de Hollywoodelite waar hij zich een onverbeterlijke ladies’ man toonde. Het Flamingo weerspiegelde zijn flamboyante persoonlijkheid en bloedde geld. De maffiabazen aan de oostkust wilden hun investering terug zien, maar Siegel lachte hen uit. Meyer Lansky moest praten als Brugman om zijn jeugdvriend een tweede kans te geven, maar toen het Flamingo verlies bleef maken, kon zelfs hij Bugsy niet meer beschermen. Op 20 juni 1947 werd hij door het raam van zijn villa in Beverly Hills in het hoofd geschoten. Lansky had ingestemd met de moord.
Armoede
Met de dood van Siegel begon de gelijkwaardigheid van de Joodse gangsters met hun Italiaanse tegenhangers steeds meer af te nemen. Anders dan hun Italiaanse bondgenoten stichtten Siegel, Schultz of Lansky geen misdaadfamilies die generaties lang bleven bestaan. Steeds vaker werkten de Joden niet meer met, maar voor de Italianen. Hier zat een bredere maatschappelijke reden achter: de Joodse gemeenschap had zich sneller dan de Italiaanse ontworsteld aan de armoede van de eerste en tweede generatie immigranten. De grote massa arme Joden, noodzakelijk voor het in stand houden van een etnisch georganiseerde misdaad, bestond simpelweg niet meer. In plaats van straatdief werden Joodse jongemannen arts, advocaat of zakenman. De nadruk die bij de Joodse opvoeding op scholing lag, wierp zijn vruchten af. Met alle gevolgen van dien voor de ‘koosjer nostra’. Een voorbeeld van de gewijzigde machtsverhoudingen is Frank ‘Lefty’ Rosenthal. Als levenslang gokker en bookmaker werd hij door de Italiaanse maffia in Chicago naar Las Vegas gestuurd om daar haar zakelijke belangen in de casinowereld te beschermen. Zonder een vergunning – de staat Nevada verbiedt deze te verlenen aan personen met banden met de georganiseerde misdaad – runde Rosenthal liefst vier succesvolle casino’s aan de ‘Strip’: Stardust, Hacienda, Fremont en Marina. ‘Chicago’ had een Italiaanse jeugdvriend van Rosenthal, Anthony Spilotro, meegestuurd om indien nodig de zaken met geweld kracht bij te zetten. Maar Spilotro kreeg een affaire met Rosenthals vrouw, showgirl Geri McGee, een doodzonde binnen de Italiaanse maffia. ‘Lefty’ overleefde begin jaren tachtig een bomaanslag, mogelijk het werk van Spilotro die op zijn beurt op bevel van de bazen in Chicago samen met zijn broer werd gemarteld, doodgeschoten en in een maisveld begraven. Rosenthal was niet langer welkom in Las Vegas en vestigde zich in Florida waar hij opnieuw voor, niet mét, de Italiaanse maffia werkte.
In plaats van straatdief werden Joodse jongens nu arts, advocaat of zakenman
De timing van deze omslag kwam op een gelukkig moment voor de Joodse onderwereld. Vanaf het begin van de jaren zestig begon de Amerikaanse overheid serieus werk te maken van het bestrijden van de georganiseerde misdaad. Bugsy Siegels opvolger als maffiabaas aan de Westkust, Mickey Cohen, werd in 1961 veroordeeld wegens belastingfraude en zat meer dan tien jaar gevangenisstraf uit. Talloze Joodse gangsters werd de grond te heet onder de voeten; een opvallend groot aantal van hen maakte gebruik van het Joodse recht op terugkeer en vertrok naar Israël om daar hun laatste jaren door te brengen. De grote uitzondering was Meyer Lansky; zijn aanvraag zich in de Joodse staat te vestigen werd afgewezen. Dit gebeurde onder druk van de Amerikaanse autoriteiten, president Richard Nixon zou zelfs persoonlijk gebeld hebben met premier Golda Meïr om te voorkomen dat Lansky zich permanent in haar land zou vestigen.

Nog geen twee jaar na zijn verhuizing naar Israël werd Lansky terug naar de VS gedeporteerd. Toch lachte hij het laatst: de autoriteiten slaagden er niet in een overtuigende zaak tegen hem aan te spannen en in 1974 werd hij vrijgesproken, waarna hij zijn laatste jaren in relatieve rust sleet in Miami Beach, Florida.
Bizarre uitzondering
Lansky stierf op tachtigjarige leeftijd in zijn bed, een lot dat weinig van zijn collega’s beschoren was. Met zijn dood in 1983 was het definitief gedaan met de Joodse invloed binnen de georganiseerde misdaad. De dagen dat de bazen van de kosher nostra grote bedragen naar Israël stuurden om de Joodse staat te steunen en zelfs met hun bendes de haven van New York beschermden tegen Duitse nazispionnen en saboteurs, lagen toen al in een ver verleden. Joodse casinomagnaten in Las Vegas, zoals de in 2000 overleden Arthur Goldberg en Sheldon Adelson, hadden en hebben geen banden meer met de onderwereld. Een bizarre uitzondering vormde een bende ultraorthodoxe Joden rond rabbijn Mendel Epstein, die in de laatste jaren van de vorige en de eerste jaren van deze eeuw zich specialiseerden in het kidnappen en martelen van Joodse mannen om hen zo te dwingen hun vrouw een echtscheiding toe te staan. Epstein werd in 2015 tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld en een tiental leden van zijn bende – onder wie nog twee rabbijnen – kregen celstraffen tot acht jaar.

Inderdaad een uitzondering, want boeken over de machtige Joodse onderwereld als Tough Jews van Rich Cohen en het hilarisch getitelde But He Was Good To His Mother van Robert Rockaway eindigen in de jaren zeventig. En toch… in recente jaren maakt de Joodse georganiseerde misdaad een comeback in de VS. Na het vallen van het IJzeren Gordijn kwam een nieuwe Joodse immigratie op gang, ditmaal uit de voormalige Sovjet-Unie. En zoals bij elke immigratiegolf surften de criminelen mee. De Joods-Russische maffia is weer machtig in delen van New York, zoals in het vooral door Russische immigranten bevolkte Brighton Beach in Brooklyn. Ook Israëlische georganiseerde misdadigers zijn in toenemende mate actief in een geglobaliseerde ‘markt’ en dus ook in de VS. Er is misschien geen directe link met de tijden van Rothstein, Lansky, Dutch Schultz en Bugsy Siegel, maar voor het eerst sinds de jaren zeventig is er weer geen gebrek aan ‘harde Joden’ in Amerika.
Undzer shtick op het witte doek
Bijna alle grote namen uit de Joodse onderwereld zijn vereeuwigd in Hollywoodfilms en niet door de minste acteurs. Meyer Lansky is belangrijk in The Godfather: Part II onder de naam Hyman Roth, gespeeld door Lee Strasberg. Regisseur Francis Ford Coppola gebruikte originele persfoto’s voor de scène waarin hij Roth door Michael Corleone laat vermoorden, al stierf de echte Lansky een natuurlijke dood. Opvallend detail: Roths Siciliaanse rechterhand in The Godfather heet Johnny Ola, terwijl Lansky in werkelijkheid samenwerkte met Vincent Alo. Ook fuseerde Coppola de namen van twee of drie Joodse maffiacasinobazen, Moe Dalitz (of Moe Sedway) en Gus Greenbaum, tot één pesonage: Moe Greene.
In Sergio Leones Once Upon a Time in America is de jeugdvriendschap tussen David ‘Noodles’ Aaronson en Max Berkowitz, gespeeld door Robert De Niro en James Woods, gebaseerd op Lansky en Siegel. ‘Bugsy’ zelf werd door Warren Beatty gespeeld in de gelijknamige film waarin Ben Kingsley Lansky en Harvey Keitel Mickey Cohen vertolkt. Ook Dustin Hoffman speelde Lansky al eens; de Joodse acteur deed hetzelfde met Dutch Schultz in Billy Bathgate. Louis Buchalter wordt beschouwd als een van Tony Curtis’ indrukwekkendste rollen in Lepke. Sean Penn speelde Mickey Cohen in Gangster Squad en De Niro geeft in Martin Scorseses Casino een indrukwekkend kijkje achter de schermen van Las Vegas in de jaren zestig en zeventig. Zijn Sam ‘Ace’ Rothstein is gebaseerd op het leven van Frank ‘Lefty’ Rosenthal.
De vader van de Joodse georganiseerde misdaad in de VS, Arnold Rothstein, moet het doen met aanzienlijk minder aandacht vanuit Hollywood, maar in de uitstekende HBO-serie Boardwalk Empire speelt hij een belangrijke rol, vertolkt door de Joodse acteur Michael Stuhlbarg.
