Een nieuwsbericht op de website van Feyenoord over antisemitisme in het voetbal heeft veel aandacht getrokken. De club schrijft over enkele projecten die al sinds 2013 lopen, onder meer in samenwerking met de Anne Frank Stichting. Verder is er aandacht voor Joodse Feyenoorders die in de Tweede Wereldoorlog zijn vermoord.

De timing van dit bericht valt op, omdat het gepubliceerd werd op 27 januari, Holocaust Memorial Day. In Duitsland gebruiken profclubs die dag al langer om te vertellen over hun Joodse leden, van wie veruit de meeste zijn vermoord in de Holocaust. In Nederland is dit nog nooit gebeurd. Mede daarom kreeg Feyenoord veel positieve reacties via de sociale media, de meeste van de eigen supporters.
Isaac Pinhashick
Tot voor kort wisten we vrij weinig over de Joodse geschiedenis van Feyenoord. Mede door onderzoek van Mark Lievisse Adriaanse, Jan Oudenaarden, de Feyenoord Supportersvereniging, Joods Erfgoed Rotterdam en het Joods Monument is daarover in de afgelopen tien jaar gelukkig steeds meer bekend geworden. Zo is duidelijk geworden dat de club veel meer Joodse leden heeft verloren in oorlogstijd dan altijd werd gedacht. Op de officiële lijst van oorlogsslachtoffers staan zeventien namen, onder wie vijf Joodse. Volgens de laatste tellingen zijn er minimaal 45 Feyenoorders gedood in de Tweede Wereldoorlog, zowel leden als donateurs. Van hen waren maar liefst 27 Joods, meer dan de helft van het totaal.

Alleen al deze cijfers laten zien dat het clubleven van Feyenoord sterk werd beïnvloed door de vooroorlogse Joodse cultuur. Isaac Pinhashick was in 1915 de eerste Joodse Feyenoorder, zo reconstrueerde Jan Oudenaarden in het eerste deel van zijn boekenreeks De geschiedenis van Feyenoord. De club bestond toen nog maar zeven jaar. En inderdaad wordt de naam van Pinhashick in september 1917 genoemd in clubblad De Feijenoorder, omdat hij had voldaan aan zijn contributieplicht. Vier jaar later werd hij geroyeerd vanwege een te hoge contributieachterstand.
Zijn ouders waren Russen die aan het eind van de negentiende eeuw de pogroms ontvluchtten. Om dezelfde reden waren de vader en moeder van Chaim Lachovitsky in Rotterdam beland na hun vlucht, in hun geval uit Polen. In 1920 werd Chaim lid van de Rotterdamse club, die toen nog was gehuisvest aan het Afrikaanderplein. “Feyenoord vormde door zijn ledenbestand en zijn supportersaanhang al een getrouwe afspiegeling van de bevolking van Rotterdam-Zuid,” concludeert Oudenaarden. “Door deze Oost-Europese inbreng werd dat nog versterkt.” Zowel Isaac als Chaim overleefde de oorlog, bij hoge uitzondering.

Ome Sjaak
In 1917 verhuisde Feyenoord naar een nieuw onderkomen aan de Kromme Zandweg, de voorloper van de Kuip. Dat gebeurde noodgedwongen, omdat de gemeente Rotterdam had besloten volkstuintjes aan te leggen op het Afrikaanderplein. De club bestond nog geen tien jaar en had niet de middelen om de overstap te maken. Heel even dreigde opheffing van Feyenoord, maar precies op dit cruciale moment in de clubgeschiedenis stak Isaak ‘Ome Sjaak’ Barzilay, uit een geslacht van Portugees-Spaanse Joden, de helpende hand toe. Als eigenaar van de grond op de Kromme Zandweg stelde hij die beschikbaar aan Feyenoord. Zo werd de club net op tijd gered. “Finantiëel hadden wij vooral in de voor ons zoo moeilijke jaren, den grootst mogelijken steun van hem,” blikt Bert Heesakker in 1933 terug in het jubileumboek ter ere van het 25-jarig bestaan. “In de jaren, dat hij op de inrichting moest toeleggen, heeft hij ons nog menigmaal schulden kwijt gescholden.”
Tot en met de opening van de Kuip in 1937 speelde Feyenoord in het stadion aan de Kromme Zandweg. Op die plek was in 1921 de eerste wedstrijd tegen Ajax, het begin van de grootste rivaliteit in de Nederlandse sport. In de jaren twintig werden er de eerste landstitels gewonnen, waarmee Feyenoord de belangrijkste club van Rotterdam werd. Succes went snel en zo vergat iedereen dat de club in 1917 bijna was opgeheven. Feyenoord zelf eerde Barzilay nog wel als Lid van Verdienste. Ook kreeg hij een eigen pagina in het jubileumboek van 1933. Barzilay overleed in 1957.
Legendarisch werd Richard Dombi, de wonderdokter, door een zeer pijnlijk zalfje
De wonderdokter
Tot de Tweede Wereldoorlog waren tientallen Joodse Rotterdammers actief bij Feyenoord – als lid, donateur of supporter. Zo mengde zich de Joodse cultuur met het Rotterdamse voetballeven, niet zo gek in een stad met ongeveer 13 duizend Joodse inwoners in de jaren dertig. Alleen Sparta al had in 1941 zo’n tachtig Joodse leden, nog los van alle supporters en donateurs – waarschijnlijk enkele honderden. Ook SMV (Steeds Moedig Voorwaarts) had veel Joodse leden, van wie er minimaal dertig zijn vermoord in de oorlog. Na een aantal fusies is SMV inmiddels onderdeel van VV Hillegersberg.

De Joodse invloed was op verschillende manieren zichtbaar bij Feyenoord, zowel voor als na de oorlog. Om te beginnen op het veld. Tussen 1935 en 1939 was Richard Dombi, een Oostenrijkse Jood, coach van het eerste elftal. Hij werd geboren als Richard Kohn, maar raakte bekend onder de bijnaam Dombi, ofwel ‘kleine eminentie’. De Joodse coach bezorgde Feyenoord de grootste sportieve successen tot dan toe, precies in de jaren van de verhuizing naar de Kuip. Legendarisch werd hij door zijn medische kennis, met name dankzij een zeer pijnlijk zalfje dat elke voetbalblessure verhielp. Een voetballer als Leen Vente wilde alleen maar naar Feyenoord vanwege Dombi, alias de wonderdokter. Niet omdat hij per se in de Kuip wilde spelen, maar vanwege de helende handen van de coach, die hem konden verlossen van zijn aanhoudende knieblessure.
Feyenoordfamilies
In de lagere elftallen zaten behoorlijk wat Joodse spelers. Sallie van Naarden werd in 1934 als zestienjarige ingedeeld in het twaalfde elftal en stapte na een jaar over naar het elfde. Eind 1936 zegde hij zijn lidmaatschap alweer op om onduidelijke redenen. Emmanuel en Aron Naarden kwamen uit voor verschillende jeugdelftallen. Hun vader Barend adverteerde maandelijks in het clubblad voor zijn kledingwinkel op de Pretorialaan. Elk clublid bood hij een korting van vijf procent aan – zeer welkom in de crisistijd van de jaren dertig. “Loop eens even langs z’n winkel / Want daar ligt een mooie buit / Jassen, jasjes, pakken, pakjes / Mensch, je kijkt je oogen uit!” Op deze manier hielpen deze Joodse Feyenoorders ook hun clubgenoten in het dagelijks leven.
Er waren meer van zulke Joodse Feyenoordfamilies. Het gezin Van der Horst woonde aan de Van Oldenbarneveldtstraat 113. Hun leven stond in het teken van hun geliefde club. De drie zoons Machiel, David en Salomon speelden sinds de jaren dertig bij Feyenoord. Vader Arend, kapper van beroep, was donateur. Als de leden van al die Feyenoordfamilies een uitwedstrijd van het eerste elftal wilden zien, moesten ze contact opnemen met clubdonateur Joseph de Haaf, want die regelde de auto’s. In het clubblad plaatste hij oproepen aan de Feyenoorders hun club aan te moedigen buiten Rotterdam. “Het plan is aanbevelenswaardig,” oordeelde De Feijenoorder, “en wij hopen, dat men erin slagen zal tot het gewenste doel te geraken.” Waar tegenwoordig het legioen, de trouwe schare Feyenoorders, altijd het elftal achternareist, propageerde deze Joodse donateur dat zo’n negentig jaar geleden dus al.

Phida Wolff
Misschien wel een van de belangrijkste Feyenoorders aller tijden is Phida Wolff, een ‘jiddische Amsterdammer’, zoals René Zwaap in 1998 hem noemde in de Groene Amsterdammer. In 1934 werd hij clubadministrateur en was daarmee de eerste betaalde kracht van Feyenoord. Wolff zorgde ervoor dat elk lid braaf zijn contributie betaalde.
Al voor de Duitse bezetting begreep hij welk vreselijk lot de Joodse bevolking boven het hoofd hing. Tot in het voorjaar van 1940 legde Feyenoord nog de religieuze geaardheid van de leden vast, maar die besloot hij te verwijderen uit angst voor de eventuele consequenties voor de Joodse Feyenoorders. Dat zei hij althans in 1989 tegen journalist Harry van Wijnen, een kleine tien jaar later bevestigde hij het nogmaals. Wolff was bovendien de huisdichter van Feyenoord, die letterlijk een complete boekenkast vol had geschreven. In zijn dienstjaren bij Feyenoord verzaakte hij alleen in de maanden tussen de Razzia van Rotterdam van november 1944 en zijn bevrijding uit een Duits kamp in Osnabrück in april 1945.

Verdwenen en vergeten
Tijdens de oorlogsjaren werden veruit de meeste Joodse Feyenoorders vermoord. Van de gezinnen Naarden en Van der Horst overleefde niemand. Phida Wolff keerde wel terug, net als Maurits Hillel van Hertzfield, die samen met zijn vrouw Sobibor overleefde. Voor zijn deportatie was hij commissaris van stadion De Kuip. Zo was binnen enkele jaren de complete Joodse cultuur bij Feyenoord verdwenen en vergeten. De meeste van deze Feyenoorders werden zelfs nooit op het clubmonument geplaatst, omdat zij op het moment van hun moord geen lid waren. Ze komen niet eens meer voor in de officiële geschiedenis van de club.
Deze kille juridische benadering was niet exclusief voor Feyenoord, maar tekende de Nederlandse sportwereld van de jaren veertig en vijftig. Hetzelfde gebeurde bij clubs als Achilles 1894 in Assen, HBS in Den Haag en zelfs Ajax in Amsterdam, waar de namen van de Joodse leden eveneens werden vergeten. Inderdaad waren deze Holocaustslachtoffers officieel geen lid meer toen ze werden vermoord, maar dat was niet hun eigen keuze geweest. Dat kwam door die lange reeks uitsluitende wetten waardoor hun het lidmaatschap was ontnomen, als voorbereiding op de Holocaust. Clubs die na de oorlog deze Joodse namen niet op hun dodenlijsten plaatsten, erkenden daarmee in feite met terugwerkende kracht de naziwetgeving. Onbewust weliswaar, maar toch.
De productiviteit van Phida Wolff was onvoorstelbaar
Toch is ook na de Shoa nog wel degelijk Joodse invloed op het Rotterdamse clubleven zichtbaar. Wonderdokter Dombi overleefde op raadselachtige wijze de oorlogsjaren. Vijf jaar lang, zo herleidde sportonderzoeker Jan Oudenaarden in 2016, woonde hij in Tuindorp Vreewijk. Hij had zijn sporen uitgewist door zijn geboortedatum, nationaliteit en zijn geloof te veranderen. Ook zijn naam had hij gewijzigd, waarbij hij vermoedelijk zijn bijnaam Dombi als nieuwe achternaam voerde. Zo werd hij onzichtbaar voor de bezetters, terwijl hij gewoon actief bleef als coach voor onder meer Emma uit Dordrecht en VOC en Neptunus uit Rotterdam. In 1944 plaatste het Schiedams Dagblad zelfs een tekening van Dombi, gemaakt door voetbalcartoonist Bob Ushi – ook van Joodse afkomst. Het is ongekend, maar zo legde een Joodse tekenaar van een dagblad in 1944 een Joodse voetbaltrainer vast.

‘Een stalen burcht, waarin, breed op zijn troon, King Soccer steeds zijn gouden scepter zwaaide, verwierf de dankbaarheid van ‘t volk als loon wanneer het spel op d’hoogste toeren draaide.’ – Phida Wolf
Dombi ging in de jaren vijftig opnieuw aan het werk bij Feyenoord en raakte bevriend met Gerard Meijer, de latere verzorger van de club. Als enige buitenstaander kreeg Meijer het geheime recept van het wonderzal”e, gebaseerd op zuivere rubbermelk, dat zeer moeilijk verkrijgbaar was. “Ik kon eraan komen dankzij contacten in de Rotterdamse haven,” zei Meijer in 2015. “Het spul moest in een pan worden verhit tot honderd graden. Aan de hand van de kwetsuur werd de verhouding bepaald tussen de rubbermelk en paraffine. Ik stond een dag lang te draaien en te roeren.” Tot 2009 bleef Meijer in dienst bij Feyenoord, als de levende nalatenschap van de kennis van Dombi.
Respect
De maanden in gevangenschap in Duitsland maakten een diepe indruk op Phida Wolff. Hij legde die eind 1945 vast in de bundel Osnabrücker Pumpernickel, een verzameling pretentieloze versjes over het Duitse kampleven. Meteen na terugkomst in Rotterdam reorganiseerde hij de clubadministratie, die tijdens zijn afwezigheid in een chaos was veranderd. Het Feyenoordbestuur werd bedolven onder uittreksels van briefwisselingen. Zijn productiviteit was onvoorstelbaar. Hij sprak op recepties, onderhield de contacten met andere clubs en schreef boeken vol over Feyenoord. Volgens een berekening uit het begin van de jaren zeventig zijn er zo’n honderdduizend exemplaren verkocht. En toen moest zijn grote bestseller Geen woorden maar daden nog komen.
Een van zijn bekendste en meest sportieve brieven stuurde Wolff namens Feyenoord in december 1966 naar Ajax, dat net in de Europa Cup 1 van Liverpool had gewonnen in de legendarische ‘mistwedstrijd’. “Wij zouden reeksen van fraaie adjectieven tot een regiment van tevredenheidsbetuigingen kunnen formeren, maar willen slechts volstaan met u ons respect te betuigen voor niet alleen het succes van uw keurteam, maar vooral door de wijze van voetbal, die groots genoemd moet worden.” Vol trots plaatste Ajax de brief in het clubblad.
In 1971 nam Phida Wolff afscheid na 37 jaar trouwe dienst, waarover alle grote dagbladen schreven – niet slecht voor een ‘jiddische Amsterdammer’ in Rotterdamse dienst. Hij was met recht een pilaar van Feyenoord.

Diamanten
Net als Wolff is Benno Leeser een Amsterdammer van Joodse komaf met een grote invloed op het clubleven van Feyenoord. Hij is zoon van een voormalige Ajaxprof, was een huisvriend van Rinus Michels, maar werd toch supporter van de club uit Rotterdam. Leeser is eigenaar van diamant- en juwelenhandel Gassan, dat vorig jaar een nieuw langdurig contract sloot met Feyenoord. Hij was ook voorzitter van de businessclub, waar hij inmiddels al veertig jaar bij is betrokken.
En dan trok Feyenoord afgelopen zomer Ofir Marciano aan, een Israëlische keeper, international in zijn eigen land. Ook hij kwam aan het woord in het verhaal van 27 januari. “Rivaliteit hoort bij sport,” zei hij naar aanleiding van de wedijver met Ajax, “maar soms slaat het door. Gelukkig heeft Feyenoord zo snel ik hier kwam, verteld hoeveel energie ze erin steken om mensen duidelijk te maken dat bepaalde teksten kwetsend kunnen zijn en niet in een stadion thuishoren. Mensen bepalen zelf wat ze zeggen en iedereen heeft vrijheid van meningsuiting, maar wat mij betreft is er een grens die je niet moet overschrijden.”
Het voetbalmonument
Sporthistoricus Jurryt van de Vooren doet sinds enkele jaren onderzoek naar de duizenden oorlogsslachtoffers in het Nederlandse voetbal. De website Voetbalmonument.nl bevat een zoeksysteem met de gegevens van zo’n 2700 personen. Tips, aanvullingen en vragen? Stuur een mailtje aan jurryt@sportgeschiedenis.nl.
Na publicatie van dit artikel bleek een deel van de informatie over Phida Wolff niet te kloppen. Een reactie van de auteur:
‘Joods Erfgoed Rotterdam heeft opnieuw onderzoek gedaan naar Phida Wolff.
Hij was de zoon van Philip David Wolff en Jantje Zeepvat. Jantje kwam uit Weststellingwerf, dochter van Johannes Zeepvat en Grietje Vrind en was een pronte Friezin en niet Joods. Volgens de halacha is Philip al niet Joods. Hij was ook geen vaderjood – hij is de zoon van Hans Jurrien Wolff en Johanna Wilhelmina van Eijk uit Vlissingen. Natuurlijk wonen er Joden in Zeeland, maar Philip heeft Nederlands Hervormde ouders. Zijn naam op joodserfgoedrotterdam.nl is nu verwijderd.
Hier is dus een fout uit het verleden gereproduceerd, die gelukkig nu tot een einde komt.’