Abonneer op het NIW

Het opinietijdschrift en cultureel magazine in één, voor iedereen geïnteresseerd in de Joodse wereld. Abonneer nu »

Dossiers

De Oranjes en de Joden: De lange weg naar een Julianadorp

Na de oorlog werd de band tussen het koningshuis en zionistische Joden sterker. Maar voor de Oranjes was het moeilijk vaststellen welke stroming binnen het jodendom ze nu steunden, en daar kwam kwestie van.

Bart Wallet 09 november 2020, 10:00
De Oranjes en de Joden: De lange weg naar een Julianadorp

De Oranjes en het Land Israël 2

Vanaf het einde van de 19e eeuw was Palestina niet langer slechts een wat dromerige provincie in het grote Ottomaanse Rijk. De opkomst van de zionistische beweging plaatste het land nu in het centrum van de aandacht: vanaf 1881 trokken Joodse pioniers uit het Russische Rijk ernaar toe en stichtten daar nieuwe Joodse landbouwkolonies. In 1897 kreeg deze beweging een politieke vertaling door de oprichting van de ‘World Zionist Organization’ op het eerste zionistencongres in Bazel onder leiding van Theodor Herzl.

Ook Nederlandse Joden volgden deze ontwikkelingen met interesse. Via de liefdadigheidsvereniging Pekidiem en Amarcaliem was er al een hechte band, waardoor tot in de kleinste plaatsjes in Nederland geld werd opgehaald voor de vrome Joodse bevolking van de vier heilige steden: Jeruzalem, Hebron, Tiberias en Safed. De zionistische beweging wilde echter meer: een nieuw, modern, nationaal Joods leven beginnen in het oude land. De meeste Nederlandse Joden vonden het te utopisch klinken om er echt in te geloven, bovendien zagen zij het zionisme als een verraad van hun sinds 1796 verworven Nederlandse burgerschap. Zij wilden goede Nederlandse burgers zijn en hadden geen behoefte aan een nieuw Joods thuisland.

Een minderheid voelde echter wel voor het zionistisch ideaal en stichtte in 1899 de Nederlandse Zionistenbond (NZB). Het waren vooral liberale Joden uit de middenklasse die zich aansloten, zij zagen in het zionisme een oplossing voor het ‘Joodse probleem’ in Midden- en Oost-Europa. Gediscrimineerde Joden zouden in Palestina een veilig heenkomen moeten vinden. Zelf ook naar het Heilige Land trekken, was iets dat bij velen niet opkwam. Een kleine groep nam dat overigens wel in overweging en in de loop van de 20e eeuw zouden steeds groepen Nederlandse Joden naar Palestina gaan.

V.l.n.r.: de Israëlische premier David Ben-Goerion, koningin Juliana, ambassadeur van Israël Chanan Cidor, Renana Ben-Goerion (dochter), mevrouw Paula Ben-Goerion en mevrouw Cidor op paleis Soestdijk, 1960 

Wat de NZB deed, was Joodse identiteit primair nationaal definiëren. Dat was niets minder dan een breuk met het gegroeide Nederlands-Joodse zelfverstaan, waarin Joden zichzelf als Nederlanders zagen en hun jodendom louter als religie opvatten. Nederlands nationalisme en Joodse vroomheid gingen dan ook in de 19e eeuw moeiteloos hand in hand. Zionisten benadrukten echter dat Joden een volk vormden, dat nu verspreid leefde onder andere volkeren en terug diende te keren naar het oude moederland.

Een van de beste landen
Voor de Nederlandse zionisten veranderde daardoor principieel hun verhouding tot Nederland en tot het Oranjehuis. Zij waren nu weliswaar burgers van Nederland en dienden zich ook correct aan de wetten des lands te houden, maar dat was slechts een tijdelijke status: Joden maakten primair niet deel uit van het Nederlandse, maar van het Joodse volk. Nederlandse Joden moesten weer leren dat hun eerste loyaliteit diende te liggen bij hun volksgenoten verspreid over Europa, het Midden-Oosten en de Amerika’s.

‘Ik zou erop willen wijzen dat de hele koninklijke familie serieuze en klassieke muziek haat en dat ze alleen van populaire liederen en dansen houden’

Nu was Nederland galoet, een land van ballingschap, maar ondertussen wel een van de beste landen om in afwachting van de eigen Joodse staat te verblijven. De vrijheid en tolerantie maakten dat ook zionisten Nederland hoog hadden staan. Dat kleurde ook hun houding ten opzichte van het koningshuis, dat zij, evenals de andere Nederlandse Joden, als waarborg van hun vrijheden en rechten zagen. De afstand tot de Oranjes was niettemin gegroeid: zij waren niet het staatshoofd van hún land, maar van het ‘land van hun ballingschap’. Dat verhinderde de NZB’-ers niet om zich met overgave in allerlei Oranjefeesten te mengen, zij wilden dat echter niet zozeer als Nederlandse burgers maar als zelfbewuste Joden in Nederland doen.

De fijne nuances in de houding van de NZB werd duidelijk in de houding van voorzitter Abel Herzberg bij de verloving van Juliana en Bernhard in 1936: “De Nederlandsche Joden hebben alle reden het feest van Oranje mede te vieren. De Nederlandsche Zionistenbond maakt zich tot tolk van het geheele Joodsche volk als het de Koningin en het Vorstelijk paar zijn eerbiedige gelukwenschen aanbiedt.” Het ‘Joodse volk’, zo zei Herzberg, niet langer de ‘Joodse geloofsgemeenschap’ – het Israëlitisch kerkgenootschap, in de terminologie van die dagen – binnen het Nederlandse volk.

De inschrijving van koningin Wilhelmina bij haar 25-jarig jubileum (1923) in het Gouden Boek van het JNF

Protest
Hoe Wilhelmina, net een jaar koningin bij de oprichting van de NZB in 1899, zelf over dit zionisme heeft gedacht is moeilijk na te gaan. Zij kreeg met enige regelmaat telegrammen van hulde van zionistische organisaties toegestuurd, waarvoor zij dan haar hartelijke dank uitsprak. Zo ook toen in 1907 Den Haag werd verkozen om het achtste Zionistische Wereldcongres te ontvangen. Wellicht had een ontvangst ten paleize voor de hand gelegen, zoals bij andere grote congressen wel vaker gebeurde. Veel verder dan een zionistisch telegram vol lovende woorden voor de koningin en een bedankje retour, kwam het echter niet.

Dat er mogelijk enige reserve ten aanzien van het zionisme bij de koningin bestond, kan blijken uit een Joodse actie rond haar zilveren huwelijksjubileum in 1926. Zionisten wilden op eigen wijze bijdragen aan het feest en zetten een actie op om geld in te zamelen om Wilhelmina in te schrijven in het ‘Gouden Boek’ van het Joods Nationaal Fonds en van het overige geld een ‘Oranje-Nassau-Bosch’ te stichten in Palestina. Dat stuitte toch op het nodige protest. Allereerst uit eigen Joodse kring: het blad De Vrijdagavond zag er weinig anders in dan zionistische propaganda die werd bedreven meeliftend op de populariteit van Wilhelmina. Bovendien waren Joden zeer goed vertegenwoordigd in het algemene comité tot aanbieding van een vorstelijk geschenk aan de koningin. Het hof maakte na niet al te lange tijd bekend dat een inschrijving in het ‘Gouden Boek’ akkoord was, maar dat de actie voor het bos in het Heilige Land maar beter gestaakt kon worden.

Kist sinaasappels
Vanaf 1940 verbleef Wilhelmina in Londen, om van daaruit de regering in ballingschap te leiden en te werken aan de bevrijding van Nederland. Doordat zij in de Britse hoofdstad terecht was gekomen, kreeg ze onvermijdelijk ook meer mogelijkheden tot contact met de wereldwijde zionistische beweging. Het hoofdkwartier van de ‘World Zionist Organization’ was in Londen gevestigd en de Britse autoriteiten oefenden het Mandaat uit over Palestina. Hoewel de Tweede Wereldoorlog de spanningen in Palestina en de vragen over de toekomst van dit gebied op de achtergrond drongen, was het anderzijds ook nooit helemaal verdwenen.

Wilhelmina greep de gelegenheid aan om een lastige bijbelpassage aan Herzog voor te leggen, waarover ze geanimeerd spraken

Zionistische organisaties bleven ook in de Londense jaren proberen contact te leggen met de Nederlandse vorstin. Het Brits-Ierse ‘Jewish National Fund’ had daar in 1944 wat op gevonden: in het nieuwe Joodse dorp Sedee Nechemja waren foto’s gemaakt, die in een mooi ingebonden plakboek werden bevestigd. Sedee Nechemja was in 1940 gesticht en vernoemd naar de Nederlands-Joodse zionistische bankier Nehemia de Lieme. Bovendien kende de kibboets relatief veel pioniers die afkomstig waren uit Nederland. Het Britse JNF vroeg om een audiëntie om het album aan te bieden en zo de gelegenheid te hebben te spreken over de Joodse toekomst in Palestina. Op de brief schreef Wilhelmina in haar karakteristieke handschrift: ‘onmogelijk iemand te ontvangen, dus beleefd antwoorden met verzoek toezending’.

Wat Wilhelmina wel graag ontving, in hetzelfde jaar, was een kist sinaasappels uit Tel Aviv. De emigrant Emile Visser zond haar die toe als ‘eerstelingen van de nieuwe oogst’, net zoals haar in Nederland altijd het eerste kievietsei werd aangeboden.

Voorpaginanieuws
Toen Wilhelmina in 1945 terugkeerde naar Nederland, was een fors deel van de overlevende Nederlandse Joden inmiddels overtuigd zionist geworden. Zionisme viel daardoor veel minder te ontwijken dan in de vooroorlogse jaren. Bovendien was de situatie in Palestina regelmatig voorpaginanieuws en zorgde de resolutie 181 van de Verenigde Naties in 1947 ervoor dat in 1948 de staat Israël opgericht kon worden. Nederland had daarvoor gestemd, maar durfde vanwege de grote islamitische bevolking in Indonesië de Joodse staat nog niet te erkennen. Bovendien oefenden de Britten, per slot van rekening de bevrijders, druk uit op de Nederlanders om afstand tot het zionisme te houden.

De Asjkenazische opperrabbijn van Palestina Isaac Herzog (1889-1959) in Amsterdam, 1946

Uit eerste hand kon Wilhelmina informatie krijgen uit het Heilige Land toen in 1946 de Asjkenazische opperrabbijn van Palestina, Isaac Herzog, naar Nederland reisde. De koningin ontving hem in een persoonlijke audiëntie, waarbij zij grote indruk maakte op de opperrabbijn. Zij spraken over Palestina en het eigenlijke doel van de opperrabbinale komst: de kwestie van de teruggave van de Joodse oorlogspleegkinderen. Wilhelmina greep echter de gelegenheid aan om een lastige bijbelpassage aan Herzog voor te leggen, waarover ze geanimeerd spraken. Herzog, die werd vergezeld door de Amsterdamse rabbijn Aron Schuster, sprak bij het verlaten van de koningin de woorden uit Misjlee (Spreuken): “Vele dochters hebben goede daden verricht, maar gij overtreft hen allen.”

Toen Wilhelmina in 1948 haar vijftigjarig regeringsjubileum vierde, kwam opnieuw het idee op haar een mooi ‘Wilhelminawoud’ cadeau te doen in de jonge staat Israël. Met name de Israëlische moederorganisatie, Keren Kajemet Lejisraël, drong er bij het Nederlandse Joods Nationaal Fonds sterk op aan een actie daarvoor op te zetten. Ook het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken was daarvan geporteerd: de jonge Joodse staat, die vocht om overeind te blijven, kon alle mogelijke internationale hulp hard gebruiken. Een koningin die haar naam aan een woud zou verbinden, was een groot publicitair succes. De NZB en het JNF maakten de Israëli’s echter duidelijk dat het verzoek geen kans van slagen had: Wilhelmina had eerder – in 1925 – een dergelijk idee al afgewezen en had nu duidelijk gemaakt alleen voor het kankerfonds bijdragen te willen ontvangen.

Grammofoonplaten
In 1948 wordt Wilhelmina opgevolgd door haar dochter Juliana. Die lijkt zich van meet af aan sterk te interesseren voor de jonge Joodse staat. Een bijzondere vriendschap ontstaat met de Israëlische ambassadeur Chanan Cidor, die van 1958 tot 1963 zijn land vertegenwoordigde. Cidor was van oorsprong een Nederlandse Jood, Hans Citroen, wat zeker het gemak zal verklaren waarmee hij zich in de samenleving en aan het hof bewoog. Het was zijn taak om ook bij de Oranjes de liefde voor Israël aan te wakkeren. In zijn intensieve correspondentie met het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken – dat voor dit artikel door de Israel State Archives werd vrijgegeven – vertelt hij over zijn inspanningen.

Koningin Juliana plant bomen bij de inwijding van het Nederlandse Woud bij Adoelam, 1960

Die wierpen hun vruchten af: enerzijds had Cidor contact met de koningin over allerlei formele zaken. Zo had Juliana in de Nederlandse pers gelezen over een Israëlische uitvinding waarbij zout water geschikt gemaakt werd als drinkwater. Zij was daarin geïnteresseerd, met name voor de Antillen, waar de Nederlanders iets soortgelijks probeerden. Cidor vroeg zijn superieuren om toegankelijke achtergrondinformatie over het project van ingenieur Zarchin, zodat hij die aan de koningin kon bezorgen. Anderzijds bouwde Cidor een persoonlijke relatie met de koninklijke familie op. Hij zag de Oranjes soms meerdere keren per week en de bekroning van zijn inspanningen was wel dat Juliana bij hem thuis kwam eten. Dat was zeer ongebruikelijk en ging in tegen de etiquette voor de verhouding tussen koningshuis en diplomatieke dienst.

Ook met kroonprinses Beatrix stond Cidor op goede voet. Toen ‘dit alleraardigste meisje’ in 1963 op 25-jarige leeftijd zelfstandig ging wonen op Drakesteyn, wilde hij, als de ambassadeur, met een bijzonder cadeau komen. Dat moest recht doen aan de persoonlijke banden die gegroeid waren. Hij riep het Israëlische ministerie voor Culturele Zaken te hulp. Hij kende Beatrix als een jong meisje dat houdt van lachen en dansen, met veel jonge vrienden van haar studie aan de Leidse universiteit. Als geschikt geschenk dacht Cidor daarom aan grammofoonplaten met Israëlische muziek en dansen, bijvoorbeeld van Ran en Na’ama of Les Dudaim. Hij voegde daaraan toe: “Het is belangrijk dat niet op iedere plaat dezelfde liederen staan. Ik zou erop willen wijzen dat de hele koninklijke familie serieuze en klassieke muziek haat en dat ze alleen van populaire liederen en dansen houden.” Het ministerie leverde Cidor snel zes mooie platen en de ambassadeur kocht daarbij nog een passende leren koffer.

Premier Willem Drees plant bomen bij de inwijding van het Nederlandse Woud bij Adoelam, 1960

Iets eerder, in 1962, behoedde Cidor de Israëlische president voor een uitglijer. In dat jaar werd het huwelijksjubileum van Juliana en Bernhard gevierd en in dergelijke gevallen was het gebruikelijk dat een felicitatie door het Israëlische staatshoofd werd gezonden. Cidor zag de bui echter al hangen: hij vermoedde dat in de tekst de frase voor zou komen dat het echtpaar ook ‘moeilijke dagen’ heeft gekend, waarbij de Israëli’s ongetwijfeld dachten aan de periode tijdens de Tweede Wereldoorlog waarin het paar gescheiden leefde, Juliana in Canada, Bernhard in Engeland. De ambassadeur adviseerde, met een verwijzing naar de huwelijkscrisis die het paar zojuist vanwege de affaire-Hofmans achter de rug had: “Met de frase ‘moeilijke dagen’ moet iedere mogelijkheid vermeden worden van een interpretatie van andere moeilijke dagen, namelijk toen de koningin door een crisis ging en de prins van haar wilde scheiden. Nu is het paar verenigd en gelukkig en ik herinner aan deze zaak slechts om te helpen het telegram op te stellen.”

Kfar Juliana
Veel liever had Cidor het dat zijn Israëlische bazen het huwelijksjubileum van Juliana aan zouden grijpen om het dorp Kfar Juliana volop in het zonnetje te zetten. Hij adviseerde de Israëli’s om daar op de dag van het jubileum een delegatie naartoe te sturen. Natuurlijk moesten de Oranjes dan weten dat ook in Israël voor hen een feest georganiseerd werd.

Het Israëlische dorp Kfar Juliana was namelijk naar de Nederlandse koningin vernoemd. Daartoe had zij expliciet haar toestemming gegeven en zij was zeer betrokken bij het wel en wee van het dorp. Bij de totstandkoming van het plan voor het dorp was Juliana echter, zonder dat zij zich daar op enigerlei wijze bewust van was, onderdeel geworden van een verwoede richtingenstrijd binnen de Nederlands-Joodse gemeenschap, de internationale Joodse wereld en Israël.

Wat was er namelijk gebeurd? In 1953 had de Amsterdamse opperrabbijn Justus Tal een audiëntie aangevraagd bij Juliana. Dat werd hem toegestaan en hij kwam samen met de heer S. Malek, leider van de internationale Poale Agudath Israel-beweging. Samen legden de heren de koningin hun plan uit: in Israël zou een jeugddorp gesticht worden en dat zou vernoemd worden naar de Nederlandse koningin. Juliana, die inmiddels een grote sympathie koesterde voor de Joodse staat, zegde grif toe. Trots bracht de Executive, het hoofdbestuur, van de wereldwijde Agoedas Jisroeil-beweging een persbericht naar buiten: ‘Queen Juliana Village in Israel’.

Passend bij de Nederlandse achtergrond van het dorp werd de jongens een gedegen zeevaartopleiding aangeboden

Wat Juliana zich niet had gerealiseerd, was dat zij haar toestemming had gegeven aan een specifieke groep in Israël: de agoedisten. Justus Tal was een overtuigd agoedist, wat inhield dat hij het zionisme als politieke ideologie ferm afwees. Op de staat Israël, zo hadden zijn Amsterdamse gemeenteleden sinds 1948 in tal van toespraken tot hun misnoegen al ervaren, had hij vooral heel veel kritiek. Israël mocht nodig zijn als opvangplaats voor verdreven Joden, maar een Joodse staat was het allerminst. Het dorp dat Juliana’s naam zou gaan dragen, behoorde tot de agoedistische, niet-zionistische jeugdbeweging.

Agoedistisch karretje
De staat Israël, waarin de socialistische zionisten het voortouw hadden, en de Nederlandse Zionistenbond waren in alle staten. Hoe had die Amsterdamse opperrabbijn gedurfd om achter hun rug om koningin Juliana voor zijn agoedistische karretje te spannen? Crisisberaad volgde, de agoedisten werden op het matje geroepen. Moeizaam werd met behulp van ambassadeur Michael Amir een compromis bereikt: de naam van koningin Juliana zou aan een orthodox jeugddorp worden verbonden, maar dan niet van de agoedistische, maar van de mizrachistische (orthodox-zionistische) jeugdbeweging.

Bij de oplossing speelde een goede bekende van de koninklijke familie een grote rol: Bob Levisson, een prominente Haagse zionist en liberale Jood. Tijdens de Tweede Wereldoorlog had hij in Londen Wilhelmina regelmatig gediend met uitgebreide reportages en aanbevelingen over de Joodse gemeenschap. Een goede vriend van hem werkte inmiddels aan het hof, waardoor hij altijd een open lijn met de Oranjes behield. Hij was voorzitter van het opgeheven Joodse weeshuis uit Leiden en nam nu het initiatief om de gelden van dit en drie andere weeshuizen te besteden aan het nieuwe kinderdorp in Israël. Dat moest dan wel een zionistische signatuur hebben. Niet minder dan een half miljoen gulden ging zo naar Kfar Juliana. De agoedisten kregen als compensatie een flink bedrag voor hun eigen jeugddorp Kfar Elijahoe.

Kfar Juliana kwam te liggen bij Nitzaniem, tussen Asjkelon en Asjdod. Op 28 april 1954 werd het dorp geopend in aanwezigheid van president Jitschak Ben-Zwi en tal van Nederlands-Joodse prominenten. Juliana werd volop geprezen als een koningin met het hart op de juiste plaats voor Israël en het Joodse volk. Een paar maanden later kreeg Juliana, tijdens een audiëntie van Moshe Kol van de Jeugd Alijah, een fotoboek aangeboden van het dorp dat haar naam droeg.

Koningin Juliana en prins Bernhard bezoeken het Joods Historisch Museum (aan de Nieuwmarkt in Amsterdam) 1956. Foto: Collectie JHM

Verwilderde jongens
In Kfar Juliana werden jongeren opgevangen die de Tweede Wereldoorlog hadden overleefd in de bossen van Rusland en Joegoslavië. De Nederlands-Joodse immigrant Simcha van Frank werd met zijn vrouw aangesteld als jeugdleider van deze 25 verwilderde jongens. Van Frank vertelde later dat zij geen spoortje beschaving meer hadden; ze waren gewoon overdag te slapen en ’s nachts erop uit te trekken. Pas geleidelijk aan, onder meer door vrijdagsavonds Sherlock Holmes aan hen voor te lezen, wist hij grip op de groep te krijgen. Passend bij de Nederlandse achtergrond van het dorp werd de jongens een gedegen zeevaartopleiding aangeboden.

Toen in 1979 de organisatie Jeugd Alijah, die een belangrijke rol speelde bij de emigratie en opvang van jongeren in Israël, haar 45-jarig bestaan vierde, werd Kfar Juliana als locatie uitgekozen. Inmiddels waren daar meer dan 2500 kinderen geholpen. Zij kwamen uit alle landen, maar, zo stelde de voorzitter van de Jeugd Alijah, J. Shapira: “Tegen de tijd dat zij hun studie beëindigd hebben, zijn ze uitgegroeid tot volledige Israëli’s, bezield met zionistische idealen.” De lichting van dat moment zong de aanwezigen in het Hebreeuws uit volle borst toe: ‘Alle Menschen werden Brüder’. Dat zou Juliana beslist aangesproken hebben, die uitgesproken ideeën had over wereldvrede en onderlinge solidariteit. Zijzelf was het dorp evenmin vergeten. Toen 1979 was uitgeroepen tot het ‘Jaar van het Kind’ besloot de Nederlandse koningin daaraan mee te doen door een mooie donatie over te maken naar haar eigen dorp in Israël: Kfar Juliana. 

Dit artikel verscheen eerder in NIW 416, 5778.

Abonneer op het NIW

Abonneer nu!
Opmerkingen (0)
Plaats opmerking

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *