In 1963 kocht de vader van Lucette Lagnado, journalist voor The Wall Street Journal, vijf en een half kaartje voor een boottocht van Cherbourg in Frankrijk naar Brooklyn, New York. Het halve kaartje was voor de toen vijfjarige Lucette. Pas zestien jaar later was Leon Lagnado in staat de lening van 1200 dollar die hij voor de reis had afgesloten terug te betalen. Een afbetaling met een bittere smaak, want in Egypte, vanwaar de familie naar Frankrijk was vertrokken, verdiende hij dat soort bedragen wekelijks. Hij was er een geslaagd zakenman, herkenbaar aan zijn opvallende pakken van wit haaienleer. Graag gezien in het uitgaansleven, close met superster Oum Kalthoum en nachtenlang aan de goktafel te vinden met de toenmalige koning Farouk.
Tot in 1965 de Suezcrisis uitbrak. De net gestichte staat Israël viel Egypte binnen, gevolgd door Engeland en Frankrijk. Ze probeerden ‘westerse’ greep op het Suezkanaal te krijgen. Nadat de Verenigde Naties de staten hadden gedwongen om zich terug te trekken, kregen de Egyptische Joden de gevolgen voor hun kiezen: tienduizenden werden gedwongen het land te verlaten. Ook de familie Lagnado. Weg van hun geliefde Masr (Egypte), de rijkdom, het personeel, de handgemaakte kleding, het overvloedige, verrukkelijke eten, de mondaine boulevards van Caïro en de stroom familie en vrienden die dagelijks over de vloer kwam.

Alles achterlaten
Met grote toewijding beschrijft Lagnado ieder detail van het culturele, sociale en religieuze leven van haar familie in het boek The man in the white sharkskin suit uit 2008. Circa 80.000 Joden leefden tot 1948 in Egypte. Vaak in welstand, en in vanzelfsprekend goede verstandhouding met hun islamitische en christelijke buren. De schok was groot toen ze zich niet alleen gedwongen zagen te vertrekken, maar ook alles moesten afstaan. Behalve kleding, serviesgoed en een bedrag ter waarde van 200 dollar mochten ze niets meenemen: geen aandelen, bankrekeningen of kostbaarheden. Van een slimme truc om een waardevol juweel van Lucettes moeder te verstoppen zag haar vader op het laatste moment af uit angst voor sancties. Lagnado beschrijft stap voor stap de onttakeling van het bestaan van haar familie. Haalden ze de ene dag nog dozen met taartjes bij lievelingspatissier Groppi, de volgende stonden ze met andere vluchtelingen in de rij voor een Franse gaarkeuken.
In de Nieuwe Wereld vond de jongere generatie haar weg, maar kon de oudere de switch naar een heel andere cultuur moeilijk maken. Van rijk waren ze arm geworden, van mensen van aanzien onopvallende bejaarden in een migrantenwijk. Het door een Joodse instantie verstrekte budget voor de inrichting van een woning maakten ze in één keer op aan bedden bij een luxe interieurzaak. Dat je ook bij een goedkope winkel kunt inkopen was een concept dat ze simpelweg niet kenden.
Haalden ze de ene dag nog taartjes bij lievelingspatissier Groppi, de volgende stonden ze in de rij voor een Franse gaarkeuken
Met Lagnado huil je mee als ze de pijn van haar ouders om hun verloren bestaan beschrijft. Maar een verdrietig boek is het niet: naast een monument voor haar overleden vader is het een liefdesverklaring aan haar verloren moederland.
Onderbelichte geschiedenis
Op microniveau vertelt The man in the white sharkskin suit de tragedie die zich tussen 1948 en de vroege jaren 70 in het Midden-Oosten afspeelde. Bijna een miljoen Joden (ongeveer 900.000) zag zich gedwongen hun Arabische of moslim-thuisland te verlaten. Op de huidige na is het de grootste vluchtelingencrisis die de regio ooit getroffen heeft. Huis en haard moesten worden verlaten, bezittingen afgestaan. De waarde daarvan wordt naar de maatstaven van nu op honderden miljarden euro’s geschat – een bedrag dat nooit is teruggeclaimd. Ook het Joods cultureel erfgoed kreeg een harde klap: complete culturen zijn verloren gegaan. Zoals de bloeiende gemeenschap van Irak, die al meer dan tweeduizend jaar bestond, en waar de Babylonische Talmoed zijn oorsprong vond. Of die van Iran, waar 2600 jaar geleden al Joden woonden.
Joden leefden in Arabische- en moslimlanden dus lang, maar niet altijd gelukkig. Al hadden ze het beter dan onder christelijke heerschappij, hun bestaan was niet probleemloos. Ze waren overgeleverd aan de heersers: waren die de Joden goedgezind, dan was hun leven goed, en zo niet, dan niet. In verschillende landen kregen Joden en christenen de dhimmi-status: hun geloof werd geaccepteerd maar ze werden tweederangsburgers. Een Joods of christelijk huis mocht niet hoger zijn dan dat van een moslim, een synagoge of kerk mocht niet boven een moskee uitsteken. Ze waren verplicht een geel stukje stof op hun kleren te dragen – de associatie met de gele steruit de nazitijd ligt dichtbij. Ook vóór de stichting van de staat Israël lagen de gemeenschappen soms onder vuur. In 1907 was er een pogrom in Casablanca (Marokko), in 1910 in Shiraz (Iran), in 1934 in Turkije en in 1941 in Bagdad (Irak).

Na de stichting van de staat Israël werd het ze bijzonder moeilijk gemaakt. De grote uittocht begon: sommigen werden het land uitgezet, anderen vluchtten voor oplaaiend of dreigend geweld, weer anderen voelden zich gedwongen te vertrekken vanwege een groeiend aantal anti-Joodse maatregelen. Niet ieder land verdreef trouwens de Joodse bevolking: bij de meer dan 250.000 man sterke gemeenschap in Marokko gebeurde dat bijvoorbeeld niet, en hun bezittingen werden ze ook niet afgenomen. Toch verlieten ook veel Marokkaanse Joden hun moederland.
Officiële herdenkingsdag
De vluchtelingen trokken onder meer naar Frankrijk, Canada, de Verenigde Staten en Israël. Voor de 600.000 die naar de Joodse staat trokken was de ontvangst niet om over naar huis te schrijven. Families die in het land van herkomst op stand leefden, woonden er jarenlang in tentenkampen. Verkeerden ze eerst in de hoogste kringen – naar oud gebruik heeft de huidige Marokkaanse koning ook nu nog een Joodse adviseur – nu hadden ze ineens beperkte toegang tot de betere banen. Asjkenazische (Europees-Joodse) politici maakten soms zelfs discriminerende opmerkingen in hun richting. Voor de tragedie van de vlucht was nauwelijks aandacht.

Op dit moment is meer dan 50 procent van de Joodse bevolking in Israël van mizrachi achtergrond. Misschien krijgt het onderbelichte onderwerp van hun vlucht daardoor langzaam de status die het verdient: in 2014 is 30 november aangewezen als officiële herdenkingsdag. Wie meer wil weten (en in de buurt is) kan op dit moment een tentoonstelling bezoeken in het Israel Museum in Jeruzalem. Daar worden ceremoniële objecten uit de Hanan-synagoge in Caïro getoond, waar papa Lagnado vroeger dagelijks kwam. Op wonderbaarlijke manier is het gelukt om de voorwerpen tijdens de tweede uittocht van Caïro naar Israël te brengen – hoe en door wie is niet bekend. Yitzchak Yedid, een Israëli van Egyptische oorsprong, bewaakte ze decennialang en schonk ze na zijn dood aan het museum. Een stukje van de verloren wereld is daarmee bewaard gebleven.
Dit artikel verscheen eerder in NIW 34, 5776.