
De avond valt over het monument van kibboets Yad Mordechai, waar 110 Joodse verdedigers vijf dagen lang het Egyptische leger tegenhielden
Op 19 april is het zeventig jaar geleden dat Israël zijn onafhankelijkheid uitriep. In drie artikelen leest u over de strijd en het bloedvergieten die hieraan voorafgingen en de overwinning die erop volgde. Dit is deel 2: de Arabische invasie en de overwinning, 15 mei 1948 – 10 maart 1949.
De amandelbomen aan de voet van de heuvel staan in volle bloei. Tussen de cipressen verscholen ligt de abdij van Latrun, waar de Trappister monniken in alle rust hun zelfgemaakte bier, wijn en olijfolie verkopen, zoals zij dat al eeuwen doen. Aan de overkant van een kleine vallei ligt, op een iets lagere heuvel, het oude Britse politiefort met dezelfde naam. Tegenwoordig behuist dit het museum van het pantserkorps van de IDF, de groen-zwarte vlag van de eenheid wappert op de hoogste toren. Busladingen Israëlische schoolkinderen klimmen naar het fort om er een verzameling tanks en pantserwagens – van de eerste Shermans uit de Onafh ankelijkheidsoorlog tot moderne Merkava’s – te bewonderen. De rust in het klooster contrasteert met de uitgelatenheid van de tieners, vanaf de parkeerplaats van het fort dreunt technomuziek.
Weinig doet vermoeden dat zich hier, tussen de amandel- en olijfbomen, zeventig jaar geleden een van de bloedigste episodes uit Israëls toen nog jonge geschiedenis afspeelde. Het strategische belang van Latrun in mid-1948 kan nauwelijks overschat worden. Het politiefort en de abdij beheersen Route 1 tussen Tel Aviv en Jeruzalem, op het punt dat deze vanaf de vlakke kuststrook in zuidoostelijke richting de heuvels in draait. In de chaotische dagen die volgden op Israëls onafhankelijkheidsverklaring op 14 mei 1948 en de invasies door Arabische legers van alle zijden (Syrië en Libanon in het noorden, Jordanië en Irak in het oosten, en de Egyptenaren in het zuiden), had het Arabische Legioen in de Latrun-sector de posities van Palestijnse milities overgenomen.

Het politiefort van Latrun
Vuurproef
Dit Jordaanse legioen, geschoeid op Britse leest en geleid door de Schot John Bagot Glubb, was de meest gevreesde gevechtseenheid in het Midden-Oosten. En precies dit leger had een volledige brigade gepositioneerd in de heuvels ten westen van Jeruzalem, met een heel regiment in het fort en de abdij van Latrun. Wilden de Israëli’s enige kans maken hun beoogde hoofdstad te bevoorraden, laat staan te ontzetten, moest Latrun worden veroverd, besefte ook David Ben-Goerion. Het werd de eerste en zwaarste vuurproef voor zijn nieuwe Israel Defense Force (IDF) of Tsahal, de opvolger van de Hagana. Twee keer probeerden de kersverse Israëli’s eind mei het fort, de abdij en het dorp met dezelfde naam te bestormen. Twee keer werden zij door de Jordaniërs begroet met een hagel aan mitrailleurvuur.
Waar nu de amandelbomen bloeien lagen tientallen Israëlische soldaten dood of gewond aan de voet van de heuvel. De gewonden smeekten om water in de felle lentezon, maar omdat er praktisch geen beschutting was, waren alle pogingen dat naar hen toe te brengen of hen te evacueren gedoemd te mislukken. Jordaanse scherpschutters hadden vrij spel. Zo’n 160 IDF-soldaten sneuvelden in de aanvallen op Latrun, zonder enig resultaat. Enkelen van hen waren immigranten die net van de boot gestapt en direct, vrijwillig of verplicht, in dienst waren gegaan. Sommigen spraken niet eens Hebreeuws, zij waren rechtstreeks vanuit de concentratiekampen, via vluchtelingenkampen en -schepen het land binnengekomen.
Latrun is een van de stichtingsmythes van de Joodse staat. Het aantal Israëlische soldaten dat er in het collectieve geheugen het leven verloor, overtreft het werkelijke aantal vele malen. Ook het aandeel van de kersverse immigranten in de slag wordt vaak overdreven, slechts een klein deel (historici schatten dit op nog geen tien procent) van de IDF-soldaten die aan de aanvallen op Latrun deelnamen, kwamen ‘net van de boot’. Maar bloedige nederlagen doen vaak meer voor het saamhorigheidsgevoel van een volk dan gemakkelijke overwinningen. Feit is dat na verschillende offensieven Latrun en daarmee de weg naar Jeruzalem stevig in handen van het Arabische Legioen waren, waardoor de situatie in de Heilige Stad net als in april (zie deel 1 van deze serie) steeds wanhopiger werd. Waar bruut geweld had gefaald om de weg naar de 100.000 Joden in Jeruzalem te openen, moest nu een beroep worden gedaan op inventiviteit en creativiteit, attributen waar de jonge staat zich ook toen al graag op liet voorstaan. Kortom, het was tijd voor een list.
Jeruzalem

Koning Abdullah van Jordanië (l) en John Bagot Glubb
Eind mei 1948 was het absolute dieptepunt voor de Joodse verdedigers van Jeruzalem. De warenhuizen van gouverneur Dov Yosef, die na het succes van Operatie Nachshon in april waren aangevuld, begonnen weer zorgwekkend leeg te raken. Yosefs rantsoenen voor de Joodse bevolking werden steeds kleiner, er was nauwelijks meer te eten voor de Jeruzalemmers dan er in de concentratiekampen was geweest. Halverwege mei werd ook water gerantsoeneerd. De bewoners trokken de velden in om kaasjeskruid te plukken en zo toch nog iets van vitamines binnen te krijgen. Maar een nijpend gebrek aan voedsel en water was niet Jeruzalems enige, zelfs niet grootste probleem.
Enkele dagen voor de Israëlische onafhankelijkheidsverklaring vond in Amman een geheime ontmoeting plaats tussen koning Abdullah en Golda Meir, die vermomd als Arabische vrouw naar de Jordaanse hoofdstad was gereisd. De kleine koning stond bekend als zo ongeveer de enige niet fel anti-Joodse Arabische leider. Hij zag voordelen in de Joodse immigratie naar Palestina en stond niet afwijzend tegenover het streven naar een eigen staat, al zag hij liever autonomie voor de Joden in zijn eigen geplande Groot-Arabische rijk. De koning zag er een belangrijke kracht in om het Midden-Oosten in de richting van de moderniteit te duwen – niet verwonderlijk, zijn eigen paleis in Amman werd verlicht dankzij de stroom van een door Joden gebouwde energiecentrale.
Bloedige nederlagen doen vaak meer voor het saamhorigheidsgevoel dan gemakkelijke overwinningen
Maar met het verlies van de Palestijnse milities in de burgeroorlog van de afgelopen maanden werd het steeds moeilijker voor Abdullah zich afzijdig te houden. Hij had tijdens een eerdere ontmoeting met Meir laten weten alleen de Westelijke Jordaanoever en – als het plan de Heilige Stad te internationaliseren zou falen – Oost-Jeruzalem met zijn Legioen in te willen nemen en het door de VN aan de Joden toegewezen deel van Palestina met rust te laten. Meir was er veel aan gelegen een conflict met het gevreesde legioen te vermijden, maar tijdens hun ontmoeting in mei leek de koning te zijn overgestapt naar het kamp dat een einde wilde maken aan elk Joods streven naar een eigen staat – ondanks de minachting die Abdullah voelde voor de Palestijnse leider Hadj Amin el-Hoesseini.
De koning haalde zijn oude voorstel van stal: autonomie binnen een rijk onder zijn leiderschap. En als dat onaanvaardbaar zou zijn voor de Joden in Palestina, zouden ze dan tenminste niet wat langer kunnen wachten met het uitroepen van de onafhankelijkheid? “Wacht een paar jaar,” stelde Abdullah voor, met de toevoeging: “Ik zal jullie uitstekend behandelen en zo komt er geen oorlog.” De koning vroeg waarom de Joden zo’n haast hadden. Golda Meirs antwoord bevestigde waarom zij altijd als Israëls ijzeren dame zal worden beschouwd: “Wij hebben tweeduizend jaar gewacht, noemt u dat haast?” Haar woorden bezegelden het einde van de goede verstandhouding tussen Jordanië en de Joden (tot Abdullahs kleinzoon Hoessein decennia later de banden weer aanhaalde) – de jonge Joodse staat stond tegenover zijn meest gevreesde opponent: het Arabische Legioen.
‘Het legioen komt’

Straatgevecht in de Joodse wijk van de Oude Stad
John Bagot Glubb, commandant van het Legioen, beschikte als enige militair in het Midden-Oosten over alle ingrediënten die een leger effectief kunnen maken: pantserwagens, artillerie én een professionele organisatie met gedisciplineerde soldaten en ervaren officieren. Toch was ‘Glubb pasha’ niet gerust op een positieve afloop van een confrontatie met de Hagana (vanaf eind 1948 mei de IDF). Sowieso wilde hij Jeruzalem zoveel mogelijk vermijden: Glubb was van mening dat zijn bedoeïenen niet tot hun recht zouden komen in straatgevechten en hij hield te veel van zijn troepen om ze daarin op te offeren. Maar al op 14 mei had de Hagana alle belangrijke strategische punten in West-Jeruzalem overgenomen van de vertrekkende Britten tijdens ‘Operatie Hooivork’ (kilshon), terwijl de Palestijnen hadden zitten slapen. Waar Glubb er zoveel mogelijk een ‘slapende’ oorlog van had willen maken, beval Abdullah hem nu Jeruzalem te veroveren voor de Arabische wereld, vóór de Joden de kans hadden de Oude Stad en de Tempelberg – waar zijn vader koning Hoessein begraven lag – in te nemen. Glubb gehoorzaamde: “De teerling is geworpen,” schreef hij later met gevoel voor historie in zijn memoires.
In de ochtend van 19 mei bereikten de eerste pantserwagens van het Legioen de Oude Stad van Jeruzalem. Irgoen-eenheden die hadden geprobeerd hen tegen te houden, werden met gemak opzijgeschoven, maar een aanval op de Joodse enclave in de Hebrew University op de Scopusberg werd afgeslagen door de Hagana. In Tel Aviv vreesde Ben-Goerion dat het Legioen heel Jeruzalem wilde innemen, hoewel in werkelijkheid Glubb slechts geïnteresseerd was in de Oude Stad en het openhouden van zijn aanvoerroutes. ‘Het legioen komt’, was een veel gehoorde kreet die paniek binnen de Joodse gelederen veroorzaakte – zo zelfs dat commandant David Shaltiel bevel gaf iedere Joodse strijder die zijn post verliet te executeren. Het hielp, hardnekkig Israëlisch verzet veroorzaakte zoveel verliezen onder de Legioensoldaten – met name in de strijd om het Notre Dame-complex bij de noordwesthoek van de Oude Stad – dat Glubb weigerde zijn troepen in te zetten voor meer aanvallen. Behalve wat nederzettingen ten noorden van Jeruzalem – Atarot en Neve Yaakov – en twee onverdedigbare kibboetsen tussen Jericho en de Dode Zee – Kalia en Beit Ha’arava – verloren de Joden nauwelijks terrein aan het Legioen.
Schreeuw om hulp

Kaasjeskruid
Er was één belangrijke uitzondering hierop: de Joodse wijk binnen de Oude Stad. Zo’n 200 jonge Hagana-strijders verdedigden de wijk sinds de onafhankelijkheidsverklaring tegen Palestijnse militieleden én tegen de onwil van de grotendeels ultraorthodoxe bewoners. Deze hadden lange tijd harmonisch samengeleefd met hun Arabische buren en zaten helemaal niet te wachten op een misschien heroïsche, maar toch vooral verwoestende en kansloze strijd voor een staat waarvoor zij nauwelijks warm liepen. Slechts een handjevol Palmach-soldaten slaagde erin via de Zion Gate de afgesneden Joodse wijk te bereiken voordat het Legioen – gefrustreerd door een gebrek aan succes elders in de stad – zijn woede koelde op de eeuwenoude gebouwen aan de zuidkant van de Oude Stad. Historicus Benny Morris beschrijft in zijn boek 1948 de paniek van de religieuze leiders in de wijk: “Op 22 mei telegrafeerden de rabbijnen Ze’ev Mintzberg en Ben-Zion Hazan naar Israëls twee opperrabbijnen: ‘De gemeenschap staat op het punt uitgeroeid te worden. Dit is een wanhopige schreeuw om hulp. De synagogen zijn verwoest en de Torarollen verbrand. Red ons!’
Op 22 mei luidde hun radiobericht: “Sta ons toe ons terug te trekken of stuur hulp. Evacueer de vrouwen en gewonden” en “geen water meer, uitgeput”
Waar de ongeorganiseerde Palestijnse militiestrijders niet in waren geslaagd, lukte de beroepssoldaten van het Arabische Legioen wel: op 27 mei veroverden zij de Hurva-synagoge. Het betekende het einde voor de Joodse wijk, de overgebleven verdedigers gaven zich – moegestreden, met zware verliezen en zonder munitie – over aan de Legioensoldaten. De angst van de rabbijnen ‘uitgeroeid te worden’ bleek ongegrond. De Joden in de wijk – Hagana en burgers – werden correct behandeld. In een aantal gevallen openden de Legioensoldaten zelfs het vuur op Palestijnse heethoofden die wraak wilden nemen voor hun eerdere nederlagen tijdens de burgeroorlog. De Hurva overleefde de strijd niet. Fawzi al-Qutb, Palestina’s beruchtste bommenmaker (in februari 1948 al verantwoordelijk voor een bloedbad in Ben Yehuda Street) werd aan het werk gezet. Zijn Duitse nazileermeesters zouden trots zijn geweest toen Al-Qutb de synagoge uit 1864 de lucht in blies. Het zou tot 1967 duren voordat Israëlische parachutisten de wijk tijdens de Zesdaagse Oorlog heroverden en de Joden terugkeerden naar de Oude Stad. Op 14 maart 2010 droegen Joodse gelovigen triomfantelijk hun Torarollen de inmiddels herbouwde Hurva-synagoge in.
‘Burma Road’

Inzet: Bulldozers effenen de weg voor een vrachtwagen op de Burma Road, juni 1948
Wat Joodse creativiteit en inventiviteit kan bereiken is te zien in de heuvels tussen Latrun en Jeruzalem, maar je moet er wel voor van het gebaande pad af. Op de snelweg Route 1 ligt een paar kilometer van Latrun het knooppunt Sha’ar Hagai, de Hebreeuwse naam voor Bab al-Wad, de ‘poort van de vallei’ – het deel van de weg dat de Arabieren keer op keer afsloten voor konvooien naar de Heilige Stad. Een paar honderd meter ten zuiden van de afslag loopt een zandpad westelijk naar de kustvlakte en oostelijk in de richting van Jeruzalem. Vandaag de dag lijkt het niet veel, maar het pad betekende in juni 1948 de redding voor 100.000 Joden in de stad.
Na de mislukte aanvallen op Latrun besefte de IDF-leiding dat als je een weg niet kunt veroveren, je een nieuwe moet aanleggen. Het geitenpad dat zuidelijk parallel aan Route 1 liep, was nauwelijks te zien vanaf de Jordaanse posities, waardoor de artillerie van het Legioen ineffectief was. In twee weken tijd werd het pad met bulldozers en tractoren verbreed en verbeterd, hoewel grote delen aanvankelijk slechts voor muilezels en menselijke lastdieren begaanbaar waren. Honderden kersverse Israëli’s van middelbare leeftijd, te oud voor actieve dienst aan het front, liepen met rugzakken over het slechtste deel van het pad, waarna hun lading door vrachtwagens werd overgenomen waar de weg dat toeliet. Vanaf 10 juni was de hele ‘weg’ open voor trucks en kwam de bevoorrading van Jeruzalem weer goed op gang. De bijnaam van het pad is de Burma Road, naar de ‘onmogelijke’ weg die de Britten tijdens de Tweede Wereldoorlog bouwden om het Chinese verzet tegen de Japanners te bevoorraden. U kunt de Israëlische Birmaweg vandaag de dag nog rijden, maar zorgt u er op regenachtige dagen wel voor dat u een 4×4 tot uw beschikking heeft.
Op 11 juni ging in heel Palestina een door de VN afgekondigd staakt-het-vuren in werking. Israël had in de maand ervoor tegen alle

Een eenzame wandelaar op de Burma Road
verwachtingen in stand gehouden tegen invasiemachten uit Jordanië, Syrië, Irak, Libanon en Egypte. De Irakezen hadden geprobeerd vanuit Samaria door te stoten naar de kust bij Netanja, maar hadden daarin gefaald. Een Israëlische tegenaanval op Jenin werd afgeslagen door de Irakezen, die zich vervolgens ingroeven en nauwelijks nog aan de oorlog deelnamen. De aanval van het Syrische leger op Galilea werd tegengehouden bij de Degania-kibboetsen, aan de zuidoever van het Meer van Tiberias. Een door de Israëli’s uitgeschakelde Syrische tank staat als monument in Degania Alef, waar hij door plaatselijke kinderen als klimrek wordt gebruikt.
Yad Mordechai
Maar naast de situatie in Jeruzalem was de aanval van het Egyptische leger – het grootste in het Midden-Oosten – het meest zorgwekkend voor de jonge Joodse staat. Benny Morris citeert de woorden waarmee Muhammad Mamun Shinawi, rector van de Al-Azhar Universiteit in Caïro, de Egyptische expeditiemacht zegende – woorden die ook in de Arabische wereld van de 21e eeuw maar al te bekend klinken: “Het uur van de jihad heeft geslagen. Honderd van jullie zullen duizend ongelovigen verslaan. Dit is het uur waarop Allah het paradijs belooft.” De Egyptenaren beschikten over kanonnen, pantserwagens en tanks; wellicht niet het beste van het beste, maar het was meer dan de Israëli’s hadden. En misschien nog wel belangrijker, ze hadden vliegtuigen; de Egyptische luchtmacht was de grootste in het Midden-Oosten.
Aangevuld met honderden vrijwilligers van de Moslimbroederschap rukte de hoofdmacht van de Egyptenaren vanuit El Arish in de Sinaï via de Gazastrook op naar het noorden. De geïsoleerde kibboetsen in Zuid-Israël verdedigen zich heldhaftig, ondanks de numerieke overmacht van de Egyptenaren van vaak meer dan tien tegen een en ondanks hun totale gebrek aan artillerie. In Nirim hielden 45 Hagana-strijders 1000 Egyptenaren met tanks en vliegtuigen tegen; 60 Israëlische verdedigers deden hetzelfde tegen een soortgelijke overmacht in Kfar Darom. Het Egyptische leger besloot de kibboetsen verder te negeren en door te stoten naar het noorden. Op hun weg vonden ze Yad Mordechai, genoemd naar de leider van de opstand van het getto in Warschau, Mordechai Anielewicz. De kibboetsniks besloten zo lang mogelijk stand te houden en stuurden hun kinderen en de meeste vrouwen naar veiliger oorden. Tijd winnen was het devies. Tijd om nieuwe wapens te importeren, nu Israël als onafhankelijke staat niet meer aan het Britse embargo was gehouden. En tijd voor de IDF om noordelijker nieuwe posities in te nemen, waar de Egyptische opmars definitief tot een halt moest worden gebracht.

Uitgeschakelde Syrische tank in Degania Alef
Uitgeput
Honderdtien verdedigers, negentig mannen en twintig vrouwen, bleven achter in Yad Mordechai, vastbesloten het achterland de tijdwinst te geven die het zo hard nodig had. Kort na zonsopgang van 19 mei vielen de Egyptenaren aan. De eerste poging werd afgeslagen, al waren sommige Egyptische soldaten de kibboets al binnengedrongen. De volgende dag probeerden zij het opnieuw, ditmaal ondersteund door artillerie en pantserwagens. In verbeten lijf-aan-lijfgevechten sloegen de Israëli’s op 20 mei zeven aanvallen af. Zij verloren een kwart van hun manschappen, maar hadden tientallen Egyptische aanvallers gedood. Op 22 mei luidde hun radiobericht: “Sta ons toe ons terug te trekken of stuur hulp. Evacueer de vrouwen en gewonden” en “geen water meer, uitgeput”. Op de 23e vielen de Egyptenaren opnieuw aan, nu met ondersteuning van een tank. Een verdediger zou later zeggen: “Wij vochten voor onze geliefde nederzetting, voor onze kinderen en ja, ook voor de naam van Mordechai Anielewicz. Onze oorlog was een wraakactie voor zijn dood, daar, op vreemde bodem, in een oorlog zonder toekomst.” Aan het einde van de dag was de helft van de verdedigers dood of gewond. In het donker van de nacht slopen de laatste verdedigers Yad Mordechai uit, tegen de orders van de legerleiding in – de hardvochtige Ben-Goerion bekritiseerde de helden hiervoor. Toch hadden de verdedigers hun doel bereikt. De Egyptenaren hadden er genoeg van dat ieder gehucht tot bijna de laatste man verdedigd werd en hun verliezen liepen in de honderden. Verder dan Asjdod kwam de Egyptische opmars niet; Tel Aviv, het uiteindelijke doelwit van de invasie, was veilig.
Staakt-het-vuren
Op 11 juni ging de eerste door de VN afgekondigde wapenstilstand in. De Israëli’s gebruikten het staakt-het-vuren om hun leger te reorganiseren, te versterken en wapens te kopen. Met de aankoop van gevechtsvliegtuigen uit Tsjechoslowakije werd een begin gemaakt met het creëren van een luchtmacht. Ironisch genoeg bestond deze vooral uit de Tsjechische versie van Duitse Messerschmidt-jachtvliegtuigen uit de Tweede Wereldoorlog. Israëlische piloten moesten in sommige gevallen de gehate adelaar met het hakenkruis van hun overalls afscheuren. De Arabische legers? Die deden niets in de kostbare weken en maanden van de twee wapenstilstanden van 11 juni tot 8 juli en van 18 juli tot 15 oktober (tussen deze twee staakt-het-vuren in veroverden de Israëli’s tijdens de ‘Ten Day Battles’ Lod, Ramla en Nazaret). “Wij vulden onze dagen [van de wapenstilstand] alsof wij in onze barakken in Caïro waren,” herinnerde zich een jonge officier van het Egyptische expeditieleger in de Negevwoestijn, “Ons gelach vulde de loopgraven en onze grappen deden de ronde door onze posities.” Die officier heette Gamal Abdel Nasser.
Tijdens de tweede wapenstilstand stelde de Zweedse VN-gezant graaf Folke Bernadotte een vredesplan voor, waarmee een groot deel van de Israëlische successen van het afgelopen jaar teniet zouden worden gedaan. Jeruzalem zou – zoals eerder voorzien in het verdelingsplan van de Verenigde Naties – onder het bestuur van de internationale gemeenschap vallen, de Negev zou worden verdeeld tussen Egypte en Jordanië, en Lod en Ramla zouden door Jordanië geannexeerd worden. Alleen in het noorden, in Galilea, mochten de Israëli’s hun zwaarbevochten winst behouden. Zelfs Haifa, al maanden stevig in Joodse handen, zou een internationaal bestuurde haven worden. Alle Palestijnen hadden het recht terug te keren naar hun huizen terwijl de VN de Joodse immigratie naar Israël zou reguleren en controleren. Waren de voorwaarden van Bernadottes plan voor de Israëlische regering al onaanvaardbaar, voor de extremisten van Lechi waren zij een regelrechte belediging, een nieuw Europees mes in de rug. Op 17 september reed Bernadottes auto in een hinderlaag van Lechi-terroristen in Jeruzalem. De Zweedse graaf die een paar jaar eerder nog tienduizenden Joden uit de concentratiekampen had bevrijd, stierf door de kogels van een Joods commando.
Is het toeval dat deze tweede exodus eindigde aan de kust van de Rode Zee?
Overwinning
Het Israëlische leger dat na het einde van de tweede wapenstilstand op alle fronten de aanval koos, leek in niets meer op de IDF van de mei-

IDF-soldaten hijsen de ‘inktvlag’ op het zuidelijkste punt van de Negev
en junidagen van 1948, laat staan op de Hagana van het begin van de burgeroorlog. Gesteund door artillerie, pantserwagens, tanks en vliegtuigen sloegen de inmiddels goed getrainde soldaten overal tegelijk toe. De laatste delen van Noord-Israël die niet in Joodse handen waren, werden veroverd op de machteloze Palestijnse, Syrische en Libanese eenheden. Nog voor het einde van oktober trok de IDF de grens met Libanon over en bereikte de rivier de Litani. In het zuiden was Operatie Yoav een groot succes: de onvoorbereide Egyptenaren werden verdreven uit Asjdod, de noordelijke Negev en Beër Sjeva. Begin november werd ook het grotendeels verwoeste Yad Mordechai heroverd. In december werd de westelijke Negev schoongeveegd en bereikten Israëlische troepen voor het eerst Egyptisch grondgebied in de Sinaï.
Verslagen en gedemoraliseerd tekenden de trotse Arabische staten een voor een hun eigen wapenstilstand met de Joodse staat: Egypte op 24 februari 1949, Libanon op 23 maart, Jordanië op 3 april en Syrië pas op 20 juli, meer dan vier maanden nadat het laatste schot was afgevuurd. Irak weigerde te onderhandelen, maar deze standvastigheid was minder heldhaftig dan het lijkt – het was de enige vijand met wie Israël geen grens deelde. Zo kwam formeel een einde aan de Israëlische vrijheidsstrijd. De overwinning was totaal: op 20 juli 1949 hadden de Joden 78 procent van het Britse mandaatgebied Palestina van voor de oorlog in handen terwijl VN-resolutie 181 hen ‘slechts’ 56 procent had toebedeeld. Jeruzalem was een gedeelde stad, maar werd in ieder geval niet internationaal bestuurd, en de Israëli’s hadden via een nauwe corridor toegang tot de 100.000 Joden die er woonden.
Er was ook een symbolisch einde van de oorlog. Op 10 maart klom een officier van de Negevbrigade in een door zijn medesoldaten vastgehouden vlaggenmast in Umm Rashrash, het zuidelijkste puntje van de Negevwoestijn, waar nu de mondaine badplaats Eilat ligt. De officier, Avraham Adan, had in zijn handen een geïmproviseerde vlag, de davidster was ook van binnen blauw gekleurd. Deze vlag, later bijgenaamd de ‘inktvlag’, was gemaakt van een wit laken waarop de ster van een ehbo-pakket was genaaid. De foto die bij het hijsen van de vlag werd gemaakt, doet denken aan de wereldberoemde kiek van Amerikaanse mariniers die vier jaar eerder op Iwo Jima de stars and stripes plantten. Is het toeval dat de tweede keer dat het Joodse volk terugkeerde naar zijn thuisland, deze tweede exodus, eindigde aan de kust van de Rode Zee? Wie zal het zeggen, feit is dat met hijsen van de ‘inktvlag’ in Umm Rashrash die dag, om vier uur in de middag een einde kwam aan het tweeduizend jaar oude streven naar een Joodse staat in het land Israël.
Woensdag deel 3 in deze serie, ‘De prijs’.