Na 1800 volgt de eeuw van de grote ommekeer. Dankzij de emancipatie kunnen Joden zich op elk maatschappelijk gebied inzetten voor de samenleving. Dit is de eeuw waarin Joodse ondernemers bedrijven beginnen die we nog altijd kennen. In de gemeenschap vinden grote veranderingen plaats.
Na de Franse revolutie, de patriottenstrijd en het vertrek van stadhouder Willem V uit Nederland breekt een nieuwe tijd aan. De emancipatie doet zijn intrede. In De weg uit het getto van Michael Goldfarb is te lezen hoe de gelijkstelling van Joden met andere Franse burgers na de revolutie een dubbeltje op z’n kant is geweest. Bijna geldt liberté, egalité, fraternité voor alle burgers, behalve voor Joden. Uiteindelijk zegeviert het gelijkheidsprincipe en dat is het startsein voor Europese Joden om zich op alle mogelijke maatschappelijke terreinen te profileren. Daar doet Napoleon nog een schepje bovenop wanneer hij de benauwende muren van menig Europees getto slecht.
‘Geen Jood zal worden uitgeslooten van het Bataafsch Burgerregt’
Hoewel Joden in de Republiek der Verenigde Nederlanden tot dan toe meer vrijheid genoten dan in andere landen, is een aantal beroepen mede door tegenwerking van de gilden, nog altijd taboe en ze mogen zich in bepaalde gebieden nog altijd niet permanent vestigen. Daar komt in 1796 een einde aan met het Emancipatiedecreet, waarin te lezen staat: “Geen Jood zal worden uitgeslooten van eenige rechten of voordeelen, die aan het Bataafsch Burgerregt verknocht zijn, en die hy begeeren mocht te genieten, mits hy bezitte alle die vereischten, en voldoe aan alle die voorwaarden, welken bij algemeene Constitutie van iederen activen burger in Nederland gevorderd worden.”
Kortom: voor Joden gelden geen maatschappelijke beperkingen meer, ze mogen zelfs zitting nemen in het parlement. Aan Hermannus Leonard Bromet en Hartog de Hartog Lémon viel die eer in 1797 te beurt. Als deelnemers van de Tweede Constituerende Nationale Vergadering zijn zij de eerste Joden die zitting hebben in een parlement in een Europees land. Het is een unieke ontwikkeling. Zij zijn invloedrijke leden van de patriottische sociëteit Felix Libertate (Gelukkig dankzij vrijheid). Dat is een tegenhanger van het genootschap Felix Meritis (Gelukkig door verdiensten) op de Amsterdamse Keizersgracht, waar Joden niet welkom zijn.
Nederlands
Hartog Lémon staat op gespannen voet met de bestuurders van de conservatieve Joodse gemeenschappen. Terwijl die alles bij het oude willen houden, ijvert de leider van de Haskalabeweging, de Joodse verlichting, voor een geïntegreerd jodendom met behoud van de eigen identiteit. Zo vindt hij dat het Jiddisj als spreektaal op school en in sjoel plaats moet maken voor de nationale taal, het Nederlands. Amsterdam is daar nog lang niet rijp voor. Die eer valt Middelburg ten deel, waar Aron Cohen Carillon in 1832 de eerste Nederlandstalige droosje verzorgt.
Hartog Lémon is armenarts voor de Asjkenazische gemeenschap, maar ook voor arme christenen. Totdat hij wordt ontslagen omdat hij de Verklaring van de rechten van de mens en de burger, uitgevaardigd door het Franse parlement, wil laten voorlezen in sjoel. En er ligt voor hem meer ellende op de loer. In de laatste jaren van keizer Napoleon Bonaparte wordt Hartog Lémon beschuldigd van orangistische sympathieën. Het komt hem op twee jaar gevangenisstraf te staan in Amiens. In 1814 laat Lodewijk XVIII hem vrij.
Een jaar later komt in het Koninkrijk der Nederlanden koning Willem I aan de macht. Onder zijn bewind komt het Israëlitisch Kerkgenootschap tot stand, naar voorbeeld van de protestantse kerkgenootschappen die allemaal gaan vallen onder het ministerie van Eredienst. Zo krijgt de overheid meer controle. Het kerkgenootschap is ‘gematigd orthodox’. De halacha blijft tijdens de diensten gehandhaafd, maar daarbuiten mogen de leden zelf uitmaken hoe ze hun leven inrichten. In alle gemeenten, van Amsterdam tot Delfzijl, kan zo het overheidsbeleid worden nageleefd en wordt Oranjeliefde met de paplepel ingegoten.

Hoe effectief dat beleid is, blijkt in 1830 wanneer de Belgische Opstand uitbreekt. In vergelijking met andere bevolkingsgroepen melden meer jonge Joodse jongens zich aan voor het leger en trekken in de Tiendaagse Veldtocht ten strijde tegen de opstandige zuiderlingen. Velen willen daarmee aantonen goede, loyale Hollanders te zijn en hebben daarom extra bewijsdrang. De legerleiding is dan ook vol lof over hun moed. We weten hoe het afloopt: België wordt onafhankelijk.
Een derde van de Joodse bevolking trekt na de Opstand vanuit België naar Amsterdam
En dat is slecht nieuws voor de Joden aldaar, van wie velen zich nog geen twee decennia eerder daar vestigden vanwege de in het noorden heersende armoede. Maar liefst een derde van de Joodse bevolking keert na de Belgische onafhankelijkheid terug naar Nederland, veelal naar Amsterdam.
____________________
Aanjagers van de economie
Joden staan in de negentiende eeuw aan de basis van multinationals als Akzo en Organon. En er zijn er meer. Vier voorbeelden.
Simon van den Bergh is een bescheiden boterhandelaar die zich ontwikkelt tot de ‘margarinekoning’. Hij staat aan de wieg van de multinational Unilever. De familie Van den Bergh verhuist in 1891 vanwege zakelijke tegenwerking en antisemitisme met 250 Joodse werknemers van Oss naar Rotterdam, waarna gouden tijden aanbreken. Omdat Simon Joods is, krijgt hij geen zetel in de gemeenteraad. Zijn kleinzoon Sidney zal het echter schoppen tot minister van Defensie in het kabinet-De Quay.
Simon Philip Goudsmit richt in 1883 op de Nieuwendijk 132 in Amsterdam het magazijn De Bijenkorf op. Daarnaast is hij effectenhandelaar. Zijn vrouw en neef nemen na zijn dood de zaak over, waarna de grote bloei ontstaat. De familie richt later ook de Hollandsche Eenheidsprijzen Maatschappij (HEMA) op, bedoeld als een Bijenkorf voor de gewone man en vrouw.
Hijman van Blijdesteijn steekt vanwege het opkomend antisemitisme in Duitsland in 1822 de grens over naar Nederland en begint in 1833 een zaak in Ophemert. De ‘klerenjood’ wordt van marskramer een volwaardige middenstander en zijn handel groeit uit tot gerenommeerd kledingbedrijf, tot op vandaag een begrip in de Betuwe.
Godfried en Hein Salomonson beginnen in Almelo in 1816 een handelsfirma in katoen. Zodra daar een uit Engeland geïmporteerde stoommachine en weefgetouwen worden aangekocht, groeit de Koninklijke Stoomweverij explosief. Het bedrijf verhuist naar het nieuwe dorpje Nijverdal en klimt op in de top honderd van industriële ondernemingen. Later fuseert de Stoomweverij met Ten Cate.
____________________
Lappendeken
Terwijl de bovenlaag van de Joodse gemeenschap zich gretig op de nieuwverworven vrijheden stort en bewijst een volwaardig burger te zijn, verandert er voor de armen niet zoveel. De meesten gaan door met de traditie zoals die al generaties lang van (vaak) vader op zoon worden doorgegeven. Is de vader diamantbewerker, dan is de zoon dat ook; handelt vader in lompen, zo ook de zoon. Hetzelfde geldt voor zuurmakers en andere kleine handelslieden. Het economisch profiel van de gemeenschap verandert maar langzaam, hoewel sommigen eindelijk uit de armoede kunnen ontsnappen.
Anderen slaan hun vleugels uit naar beroepen waarin voorheen geen Jood te vinden was. Denk aan vader Jozef en zoon Isaac Israëls. Jozef wordt een van de belangrijkste schilders van de Haagse School, vergaart wereldwijde roem en is essentieel in de ontwikkeling van de Nederlandse schilderkunst. Zoon Isaac ontwikkelt zich tot een vooraanstaand impressionist en is een van de meest begeerde modernere schilders.
Demografisch verandert er nog meer. Nu Joden zich overal mogen vestigen, vormen de kleinere en grotere gemeenschappen die als paddenstoelen uit de grond schieten, een lappendeken over de provincies. Naast grote concentraties in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam is in de tweede helft van de negentiende eeuw tot in de verste uithoeken van het land Joodse aanwezigheid te zien: tot in het Brabantse Klundert, het Friese Bolsward, het Groningse Loppersum, het Gelderse Bredevoort en het Limburgse Gennep aan toe. Overal proberen Joden een bestaan op te bouwen. Ze worden boer, gaan in de bouw of worden los werkman in de seizoensarbeid. Al is er maar één koosjere slager in de buurt, dan is zo’n kille levensvatbaar.
Overal verschijnen kleine sjoeltjes waar de Joodse bevolking uit de wijde omgeving diensten houdt, zoals het unieke dijksjoeltje in Sliedrecht, ingewijd in 1845. Het trekt ook sjoelgangers uit Hardinxveld en Giessendam aan. Overigens zijn deze killes al in 1930 merendeels verdwenen, omdat economische omstandigheden de bewoners uit de mediene dwingen te vertrekken. Ze gaan terug naar grotere steden, waar dankzij de industrialisering wellicht meer werk te vinden valt.
Kerk en staat
In 1857 treedt de schoolwet in werking: er moet een strengere scheiding komen tussen kerk en staat. Dat heeft grote consequenties voor het Joodse leven. Het Israëlitisch Kerkgenootschap wordt onafhankelijk, subsidies voor Joods onderwijs worden ingetrokken, alleen openbare scholen kunnen nog op geld van het Rijk rekenen. Hoewel het dichtdraaien van de geldkraan ongetwijfeld meespeelt, is het merendeel van de Joodse gemeenschap het erover eens dat openbaar onderwijs alleen maar voordelen zal opleveren: een versnelde integratie en kans op betere banen. Helaas blijkt het christelijke onderwijs dat op die openbare scholen gangbaar is, niet altijd even neutraal te zijn. Evengoed verdwijnen de Joodse scholen en schooltjes in zeer rap tempo, totdat er in 1915 maar drie over zijn.
Intussen wordt de interne verdeeldheid binnen de gemeenschap alleen maar groter. Progressieven staan vaak recht tegenover conservatievere krachten en zeker tegenover de orthodoxie. Dat blijkt ook uit de verschillende periodieken die onder de leden worden verspreid, waaronder het tamelijk liberale Weekblad voor Israëlieten. Daar moet wat tegen gedaan worden, vindt het conservatievere deel van de gemeenschap. Ziedaar de oprichting van het Nieuw Israëlietisch Weekblad in 1865. Ja, nog steeds met die extra e. Het NIW, nu het oudste nog bestaande opinieweekblad van Nederland, dankt dat woordje ‘Nieuw’ dus aan deze tegenactie. Tot vlak voor de oorlog is het NIW orthodox en Oranjegezind. Liberalere stromingen zijn uit den boze, net als het zionisme.
Een man aan wie de gemeenschap veel te danken heeft om ‘de boel een beetje bij elkaar te houden’, is Joseph Hirsch Dünner. In 1874 wordt hij opperrabbijn van Amsterdam. De Nederlandse gemeenschap ziet met lede ogen aan hoe in Duitsland een schisma is ontstaan tussen liberalere en conservatievere Joden. Dat moet in Nederland coûte que coûte worden vermeden.
Onder Dünners leiding ontstaat het typisch Nederlandse jodendom, dat van de gulden middenweg. Hij voert een aantal belangrijke wijzigingen door in het in 1836 opgerichte Nederlands Israëlitisch Seminarium. Daar krijgen leerling-rabbijnen niet meer alleen religieuze lessen, maar van nu af aan ook brede kennis aangereikt over de westerse intellectuele traditie. Er wordt Griekse filosofie onderwezen en kennis overgedragen van de Romeinse wetten en politiek. De Talmoed krijgt een moderne, historisch-kritische benadering. Wrijving ontstaat er ook. Dünner zal zich later voorstander verklaren van het zionisme. En hoe is dat te rijmen met het Nederlands nationalisme?
____________________
Maatschappelijk betrokken
Jonas Daniël Meijer (1780–1834) is de eerste Joodse advocaat in Nederland. Hij promoveert al op vijftienjarige leeftijd aan de Universiteit van Leiden. Omdat zijn praktijk in Amsterdam de eerste jaren niet loopt, legt hij zich toe op het bestuderen van het recht in andere Europese landen, waarmee hij internationaal roem verwerft. Hij wordt directeur van de Bataafse Courant, de voorloper van de Staatscourant, en wordt bekend als vredestichter tussen de Joodse gemeenschappen. In 1813 wordt Meijer secretaris van de commissie die de Nederlandse grondwet samenstelt.

Samuel Sarphati (1813–1866) is afkomstig uit een eenvoudig milieu, maar werkt zich op tot arts, chemicus, broodfabrikant en filantroop. Tot vandaag heeft Maatschappelijk betrokken Amsterdam veel aan hem te danken: hij is onder meer verantwoordelijk voor het Amsterdamse leidingwater, afkomstig uit de Kennemerduinen. Sarphati zet zich in voor de algemene hygiëne, laat het riool in de stad aanleggen en richt de Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie op. Ook opent hij een broodfabriek die wekelijks negenduizend betaalbare broden produceert. “Hij sloeg de stad uit haar slaap,” zal Geert Mak later over hem zeggen. Het in 1929 afgebrande Paleis voor Volksvlijt en het Amstel Hotel zijn zijn geesteskinderen.
Michel Henri Godefroi (1813–1882) studeert rechten en wordt in 1842 substituut-officier van justitie bij de Amsterdamse rechtbank. Ook is hij raadsheer bij het Provinciaal Gerechtshof. In 1849 wordt hij gekozen tot lid van de Tweede Kamer voor de conservatief-liberalen. Hoewel koning Willem III bezwaar maakt, wordt hij in 1860 minister van Justitie in het kabinet-Van Zuylen van Nijevelt-Van Heemstra. Godefroi staat aan de wieg van de Wet op de Raad van State.
Abraham Carel Wertheim (1832–1897) draagt veel bij aan de ontwikkeling van Nederland in de negentiende eeuw. Hij begint al op dertienjarige leeftijd te werken en spijkert zijn kennis met privélessen bij. Wertheim is 21 als hij een investeringsbedrijf opzet, waarmee hij onder meer de Nederlandse Stoomvaart en de Nederlandse Spoorwegen bevordert. Hij is medeoprichter van het Burgerziekenhuis in Amsterdam en van de Handwerkers Vriendenkring, die de emancipatie van de Joodse arbeider voorstaat. Ook werkt hij mee aan de oprichting van de Amsterdamsche Bank, die later door fusies zal uitgroeien tot de ABN Amro. Wertheim is bestuurslid van de Vereeniging voor den Effectenhandel en voorzitter van de Zuiderzeevereniging. Hij steunt de bouw van het Centraal Station en de Stadsschouwburg in de hoofdstad. Hij is betrokken bij de ontwikkeling van het Woordenboek der Nederlandsche Taal en is medeoprichter van Het Amsterdamsche Toneel. Als liberaal neemt Wertheim zitting in de Eerste Kamer. Ook voor de Joodse gemeenschap betekent de vrijmetselaar Wertheim veel. Hij is jarenlang voorzitter van de NIHS en steunt veel Joodse verenigingen. Een gevleugelde uitspraak van Wertheim is: “Een Jood in de synagoge en een burger op straat.”
Aletta Jacobs (1854 –1929) is de eerste vrouwelijke arts in Nederland. Als feministe strijdt zij voor geboortebeperking, vrouwenrechten en het vrouwenkiesrecht. In 1870 wordt zij als eerste vrouw (als toehoorster) toegelaten op de hbs, een jaar later mag zij met speciale permissie van minister-president Thorbecke medicijnen gaan studeren aan de Groningse Universiteit. Ze promoveert en begint in Amsterdam een huisartsenpraktijk. Daar legt zij zich onder meer toe op geboortebeperking, zeer omstreden in die tijd, en schrijft voorlichtingsboeken. Als ze met Carel Gerritsen in het huwelijk treedt en daarbij gehoorzaamheid aan haar man moet zweren, doet ze dat wel, maar onder protest. In 1883 begint ze haar strijd voor het vrouwenkiesrecht. Ze is betrokken bij de oprichting van de Vrijzinnig Democratische Bond, waarvan ze hoofdbestuurslid wordt. Die progressieve partij zal later deels opgaan in de Partij van de Arbeid. Als beroemdste Nederlandse voortrekker van de eerste feministische golf maakt Jacobs deel uit van de Canon van Nederland.

____________________
Vreemde eend
Zoals uit de gebeurtenissen van 1830 blijkt, is de samenstelling van de Joodse gemeenschap in Nederland nooit statisch. Naast de Sefardische en Asjkenazische gemeenschappen die terugkijken op een Nederlandse geschiedenis van eeuwen, komen vanaf 1881 nieuwelingen binnen, de zogeheten Oost-Joden. Ze zijn voor pogroms gevlucht uit Oost-Europa en willen graag doorreizen naar de ‘Goldene mediene’, de Verenigde Staten. Maar sommigen besluiten in Nederland te blijven. Ze zijn vaak zeer vroom en spreken alleen het moeilijk verstaanbare Oost-Jiddisje dialect, terwijl de pogingen het Jiddisj uit te bannen juist lijken te slagen.
Hoewel de gemeenschap allerlei hulpinitiatieven aanbiedt, kunnen de nieuwkomers zonder Nederlandse nationaliteit geen lid worden van een kille. Ze zijn zeer naar binnen gericht en blijven dan ook lang een vreemde eend in de Joodse bijt. Daarom richten de buitenstaanders eigen organisaties op. Pas na de Shoa zullen de overlevende Oost-Joden volledig integreren in de Nederlands-Joodse gemeenschap. Als geen ander weten zij wat antisemitisme voor consequenties kan hebben.
Hoe geestdriftig Nederlandse Joden ook proberen te integreren in de samenleving, ook in dit land tiert het antisemitische virus in het fin de siècle steeds weliger. Arme Joden verzamelen zich in de Jodenbuurt waar hygiënische omstandigheden steeds nijpender worden.
De bovenlaag is zo succesvol dat sommigen die met een scheef oog bekijken
Er wordt met afkeuring naar gekeken. De Joodse bovenlaag is zo succesvol dat sommige Nederlanders deze, aangewakkerd door jaloezie, met een scheef oog bekijken. Joden zouden ‘alleen maar loyaal aan elkaar’ zijn.
Gevoegd bij het toenemende nationalisme krijgt antisemitisme ook hier voet aan de grond. Weliswaar minder dan bijvoorbeeld in Frankrijk, maar het tijdschriftje De Talmudjood, in 1890 vooral verspreid onder katholieken, toont aan dat Nederland beslist niet gevrijwaard is van Jodenhaat. De oprichter, Joseph Russel, aast op politieke invloed en wil zelfs met een antisemitische praalwagen een carnavalsoptocht ‘opluisteren’. Als dat wordt getorpedeerd en hij wordt aangeklaagd wegens smaad, neemt hij de wijk naar België. Zijn gedachtegoed blijft echter onder sommige Nederlanders leven.
Moerassen en woestijnen
Vlak voor de eeuwwisseling ziet een nieuw ideaal het levenslicht: de Nederlandse Zionistenbond wordt opgericht in 1899. Wellicht is een bezoek dat Theodor Herzl aan Nederland brengt daar mede debet aan. En de inspiratie werkt twee kanten op. Als de oprichter van het moderne zionisme in 1898 de Amsterdamse Jodenbuurt bezoekt, wordt hij door twee taferelen zeer geraakt. Hij ziet drie jongetjes rondlopen, van wie de kleinste hand in hand loopt met de twee grotere. Het roept bij hem het gevoel op dat deze jongens beter zouden kunnen opgroeien als er een nationaal thuisland voor hen zou zijn.
Daarnaast inspireert Nederland hem op nog een andere manier. Herzl heeft een voorliefde voor het Nederlandse landschap. Het land is een voorbeeld van menselijk vernuft en vindingrijkheid, die een onmogelijke, weerbarstige fysieke habitat hebben herschapen in een land van voorspoed. Simon Schama schrijft in deel twee van zijn Geschiedenis van de Joden: “Als de Nederlanders weelderige polders wisten te maken uit binnenzeeën, dan was alles mogelijk voor de Joden in een land van moerassen en woestijnen.” Het bezoek inspireert Herzl tot het schrijven van Altneuland in 1902.
____________________
Eigenzinnige Nobelprijswinnaar
Tobias M.C. Asser (1838–1913) is de grondlegger van het internationaal privaatrecht en minister van Staat. In 1911 is hij de eerste Nederlander die een Nobelprijs wint, die voor de Vrede, met name voor zijn rol in de totstandkoming van het Permanent Hof van Arbitrage op de Vredesconferentie in 1899. Hij schenkt het grootste deel van het geld aan de oprichting van de Volkenrechtelijke Bibliotheek in het Vredespaleis in Den Haag.
Asser komt uit een toonaangevend Joods geslacht met veel voorname juristen. Hij houdt zich bezig met veel internationale zaken en hij is een geliefd hoogleraar op het Athenaeum Illustre, de voorloper van de Universiteit van Amsterdam. Zijn populariteit dankt hij vooral aan zijn praktijkgerichte colleges. Hij staat bekend als een eenvoudige, altijd wat gehaaste en enigszins gesloten man.
Eigenzinnig is hij ook. Zo blijft hij als hoogleraar zijn professie als advocaat uitoefenen, wat zeer ongebruikelijk is. In 1864 wordt hij commissaris bij De Nederlandsche Bank en hij adviseert het ministerie van Buitenlandse Zaken in diverse internationale kwesties. Zo neemt hij deel aan de conferenties over het Suezkanaal. Ondanks de nationalistische tijdgeest blijft Asser strijden voor de internationale rechtsorde. Op diverse vredesconferenties in Den Haag is hij een van de drijvende krachten achter vreedzame oplossingen voor internationale geschillen. Het juridische kader dat hij schept, is van dusdanig belang dat organisaties als de Volkerenbond en later de Verenigde Naties mede dankzij zijn inspanningen kunnen worden opgericht.
____________________
Bronnen voor deze serie zijn onder meer:
- Hans Blom, David Wertheim, Hetty Berg en Bart Wallet (red.), Geschiedenis van de Joden in Nederland. Balans 2017
- Simon Schama, De geschiedenis van de Joden. Deel 2: erbij horen 1492–1900. Atlas Contact 2017
- Joods Cultureel Kwartier, Canon van 700 jaar Joods Nederland, joodsecanon.nl
Deze serie is mede mogelijk gemaakt door Maror
