Langzaamaan wordt de enorme kaalslag die de Joodse gemeenschap in de oorlog is toegebracht zichtbaar. Maar tijd om daar lang bij stil te staan lijkt er de eerste decennia daarna niet te zijn. Het credo is wederopbouwen, zonder veel empathie van de rest van de bevolking.
‘Ondanks het vreeselijke verdriet, ondanks die onzekere, vage, onmenschelijke mededeelingen, die tot ons komen, mogen we niet toegeven aan ons vaak schijnbaar niet te dragen leed. Zo moeten we voorwaarts!
De toon is gezet: het normale leven moet zo spoedig mogelijk worden hervat
Trachten zoo spoedig mogelijk weer het normale leven te hervatten.’ Het zijn woorden in de allereerste uitgave van het NIW na de oorlog. Met zoals gebruikelijk een staatje met de sjabbattijden en een klein berichtje op de achterpagina van dat ene vel: “Woensdagmiddag 9 mei vond in de Portugeesche Synagoge een herdenkingsdienst plaats ter gelegenheid van de bevrijding. De sjoel was vrijwel geheel vol en werd door eenige autoriteiten en vooraanstaanden uit de verzetsbeweging bijgewoond.”
Daarnaast een schrijven van opperrabbijn Justus Tal: “De bevrijding is er. En we verheugen ons! Doch de vreugde is gering. Ze is gering. Ze is gedempt, sterker, verduisterd, sterker, ze wordt haast wel volledig overwonnen door de rouw en de smart en de droefenis op die leegte, die rondom ons is gekomen – laat mij er niet over spreken!”
Twee van de drie directeuren van uitgeverij Joachimsthal hebben de Shoa in de onderduik overleefd. Ze weten waar hun door de NSB geconfisqueerde drukpersen staan. Die halen ze terug en op 17 mei 1945, twaalf dagen na de bevrijding, wordt het eerste NIW alweer verspreid. De toon is gezet: het normale leven moet zo spoedig mogelijk worden hervat en laten we niet over het onnoemelijke leed spreken. Die houding is exemplarisch voor de eerste naoorlogse jaren.
De week daarop al staan er advertenties in het NIW: “Weer gevestigd J. Soetendorp. Hebreeuwsch – adviezen bij opvoeding en onderwijs”. “Koopt bij Mouwes … en ge weet, wat ge eet!” “Mr. D.S. Jesserun Cardozo heeft zijn werkzaamheden hervat.” Er worden voedingssupplementen aanbevolen, Biotran vitamines en kalktabletten van Dagravit. Daarnaast een lange lijst van ‘Nederlandsche burgers, die op 10 juli 1944 met het exchange-transport uit Bergen-Belsen in Palestina zijn gearriveerd’. Onder de naar Palestina vervoerde voormalige concentratiekampgevangenen ene Etlina Coppenhage-van Son, geboren op 9 januari 1885. Ze is de oudste in de lijst.
Weeskinderen
Een paar edities later volgen oproepjes: “Wie kan inlichtingen geven omtrent mijn man Alex Hamburger, geboren 20-9-’11. Op transport gesteld vanuit Westerbork op 26 Oct. ’42.” In sommige oproepen wordt om inlichtingen van wel tien naaste familieleden gevraagd. Wat opvalt is dat er weinig berichten zijn uit de mediene. In de advertenties lijken slechts weinigen het nodig te vinden Amsterdam als woonplaats te vermelden: “De Joodsche Gemeente is thans telefonisch te bereiken onder no. 51620.”
En wat te doen met al die weeskinderen? Daarvoor wordt door het Joods Coördinatie Comité Leëzrat Hajeled opgericht, ‘Het kind ter hulpe’. Onderaan het invulformulier dat pleegouders in spe kunnen insturen staat: “Het is de bedoeling dat zooveel mogelijk broertjes en zusjes in één gezin worden ondergebracht.” Maar ook verschijnen al snel berichten over het gevecht dat Joodse ouders moeten leveren om hun kinderen die in de onderduik de Shoa hebben overleefd, terug te krijgen. Die strijd is vaak bitter. Onderduikkinderen kennen hun onderduikouders vaak als hun echte. Hun echte vader en moeder zijn vreemden voor ze. En dan zijn die kinderen vaak ook nog opgevoed door katholieken of gereformeerden, in de traditie van een ander geloof dan het Joodse.

Van de vierduizend oorlogspleegkinderen keren er tweeduizend terug naar (een van) hun echte ouders. Om de andere tweeduizend ontstaat een verbeten strijd. Vijftienhonderd van hen komen uiteindelijk terecht bij Joodse pleegouders. Vijfhonderd groeien op in niet-Joodse gezinnen. Velen ontdekken pas decennia later hun identiteit, sommigen pas in de jaren negentig op het congres ‘Het ondergedoken kind’, dat massaal wordt bezocht.
Wederopbouw
Het NIW doet uitgebreid verslag van een algemene vergadering van de Nederlandse Zionistenbond, in de zomer zijn er alweer de eerste Joodse jeugdkampen en op 14 september 1945 wordt de synagoge aan de Haagse Wagenstraat opnieuw ingewijd. Terwijl de ene na de andere instantie voor wederopbouw van de gemeenschap wordt opgericht, wordt de omvang van de ramp langzaam zichtbaar. De enkele overlevenden die willen terugkeren naar hun oude Amsterdamse Jodenbuurt treffen een spookstad aan met geplunderde huizen, onbewoonbaar omdat al het hout eruit is gesloopt dat andere bewoners hebben gebruikt als brandstof. In het hele land heerst grote woningnood en het blijkt moeilijk oude huizen weer in bezit te krijgen. Die worden inmiddels bewoond door niet-Joodse Nederlanders.
In totaal zijn slechts 5500 Joden uit de kampen teruggekeerd. De reacties van mede Nederlanders lopen uiteen. In Den Haag trekt burgemeester De Monchy persoonlijk een ster van het revers van een onderduikster bij de intocht van de Prinses Irenebrigade. De Monchy was een van de eerste burgemeesters die aan het begin van de bezetting door de Duitsers werd ontslagen, maar hij pakt meteen bij de bevrijding zijn ambt weer op. Even zo vaak wordt Joden echter de rug toegekeerd. Dierbare spullen die Joden in de oorlog hebben afgegeven aan vrienden of buren, zijn ineens ‘wonderbaarlijk’ verdwenen. Huisraad, kleding en sieraden worden simpelweg niet teruggegeven door de voormalige buren, die spottend ‘bewariërs’ worden genoemd. Er zijn ook andere bewaarders, die in de jaren daarna naarstig op zoek gaan naar Joodse eigenaren, om vervolgens te vernemen dat die zijn vermoord. Tot op de dag van vandaag komen in bewaring gegeven stukken nog terug bij overlevenden of hun erfgenamen.
Zionisme
Hulp voor de gemeenschap komt vooral uit de Verenigde Staten. De American Jewish Joint Distribution Committee steekt miljoenen in de wederopbouw van Joods Europa, ook in Nederland. De instanties van voor de oorlog keren al snel terug, maar waar die voorheen honderden killeleden bedienden, zijn dat er nu slechts tientallen. Vlak na de oorlog telt ons land hooguit 30 duizend Joden.
Veel instellingen vinden een onderkomen in de Johannes Vermeerstraat in Amsterdam. Een paar aaneengesloten panden worden het kloppend hart van de wederopbouw. De instellingen bieden hulp bij rechtsherstel, het terugvinden van familieleden en sociale ondersteuning. Het zionisme neemt een enorme vlucht. Bij de Nederlandse Zionistenbond melden honderden zich aan om naar het toekomstige Israël te emigreren. Joodse bedrijven worden zoveel mogelijk weer opgestart, nieuwe opgericht.
De Joodse gemeenschap werkt volop mee aan de wederopbouw van het land en probeert met vaart weer in de maatschappij te integreren. Op 23 februari 1950 wordt zelfs op het Amsterdamse Weesperplein, in het hart van de verwoeste Jodenbuurt, het ‘monument van Joodse erkentelijkheid’ onthuld. Opgericht en betaald door de gemeenschap, ter ere van de niet-Joodse Amsterdammers die Joden in de oorlog hebben geholpen. Het monument verhult de realiteit: dat heel veel Joden tevergeefs om hulp hadden aangeklopt bij hun mede-Amsterdammers. De overheid handelt de claims van Joden vaak zeer bureaucratisch en kil af. Nog altijd zijn er gevechten gaande om erkenning te krijgen van voormalige overheidsinstanties voor hun rol in de oorlog. Salo Muller is nu nog maar net klaar met zijn strijd tegen de Nederlandse Spoorwegen.
Zwijgen
Het duurt lang voordat er serieuze aandacht komt voor de enorme trauma’s die in de oorlog zijn opgelopen. Een belangrijke speler daarin is het Joods Maatschappelijk Werk (JMW), dat al in 1946 wordt opgericht. Alle Joden, ook degenen die niet tot een kerkgenootschap behoren, kunnen er terecht voor professionele hulp.
De tweede generatie voelt dat er in het gezin en de familie grote geheimen zijn
Stukje bij beetje worden de psychische problemen van de overlevenden bespreekbaar gemaakt. En niet alleen die van hen. Kinderen van ouders die de oorlog hebben overleefd, krijgen ook te kampen met stress en trauma’s. Vaak zijn hun ouders psychisch beschadigd en getraumatiseerd. De Shoa werkt keihard door in hun dagelijks leven en in de opvoeding. Die tweede generatie voelt vaak dat er in het gezin en de familie grote geheimen zijn. Op hun vragen krijgen de kinderen geen antwoord. Veel ouders kiezen ervoor hun kinderen ‘niet te belasten’ met hun verleden. Juist dat zwijgen ervaren de kinderen vaak als een donkere wolk. Er worden kinderen geboren uit echtparen die allebei niet alleen hun eerste levenspartner zijn verloren, maar ook de kinderen die uit dat huwelijk voortkwamen. Ze stichten een tweede gezin. Die kinderen voelen vaak de last dat ze alles wat in de oorlog verloren is gegaan, moeten goedmaken.
De Nederlandse staat laat voor deze Nederlanders lang verstek gaan. Pas in 1972 komt er iets van erkenning. Mede dankzij de grote inzet van het JMW wordt dan de Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers ingevoerd, waardoor Joodse overlevenden eindelijk net als voormalige verzetsstrijders een uitkering kunnen ontvangen.
Emigratie
Het JMW speelt ook een rol in de emigratiegolf die na de oorlog ontstaat. Duizenden Joden kiezen ervoor Nederland definitief achter zich te laten. Die trend is zichtbaar in heel Nederland, maar Joden zijn oververtegenwoordigd in de emigrantenstroom. Ze vertrekken naar Israël, naar de VS, Canada, Australië of Zuid- Afrika. Wat minder bekend is, is dat er ook Joden uit andere landen zijn die kiezen voor een nieuw leven in Nederland. Het zijn vluchtelingen en asielzoekers uit Oost-Europa en Arabische landen. De Joodse gemeenschap is zowel financieel als praktisch verantwoordelijk voor hen.
Terwijl Nederland volop werkt aan de wederopbouw, begint er langzaam bij het grote publiek meer aandacht te ontstaan voor het lot van de Joden. Twee historici spelen daarbij een sleutelrol. De ene is Loe de Jong, directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, met zijn veertiendelige standaardwerk Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (1969-1994). De ander is Jacques Presser met zijn Ondergang: de vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom (1965).
Als prinses Beatrix in 1966 in het huwelijk wil treden met de Duitser Claus van Amsberg, is dat voor veel Joden te vroeg. Hoewel Loe de Jong diens rol in de Tweede Wereldoorlog onderzoekt en geen onrechtmatigheden vindt, liegt het protest van de gemeenschap er niet om. De stoelen voor Joodse genodigden blijven leeg bij de huwelijksplechtigheid in de Amsterdamse Nieuwe Kerk. Geen enkele Joodse instantie hangt die dag de vlag uit. Het zal decennia duren voordat de gemeenschap de prins als een van de populairste leden van het koningshuis met open armen zal ontvangen. Het is uitgerekend hij die zich het lot van de Joden in de oorlog het meest aantrekt en ervoor zorgt dat zijn zoons van die geschiedenis doordrongen zijn.

Medicijn
Al meteen na de oorlog komt er een stroom emigranten op gang die hun heil zoeken in het mandaatgebied Palestina. Terwijl de Britten, die over dit gebied de scepter zwaaien, die immigratie zowel voor, tijdens als na de oorlog met hand en tand proberen te voorkomen, vinden vele Nederlandse Joden hun weg ernaartoe. Het NIW, voor de oorlog nog kritisch op het zionisme, doet nu uitgebreid en enthousiast verslag van alle zionistische initiatieven en van de strijd die voor de oprichting van de staat moet worden gevoerd.
De stichting van de staat Israël wordt uitbundig gevierd in het Amsterdamse Concertgebouw. De zaal is tot in de nok gevuld. Er moeten een tweede en derde zaal bij worden gehuurd, en als dat nog niet genoeg is, wordt er een buitenprogramma geïmproviseerd. Advocaat en schrijver Abel Herzberg geeft een bevlogen toespraak. Een Joodse student: “De stichting van de republiek Israël is een medicijn voor onze vergiftigde jonge zielen. We gaan niet naar Palestina om het te veroveren op Arabieren of Engelsen, maar om er te planten en te zaaien, te dichten en te zingen, te genezen en genezen te worden.”
Bij Joodse instellingen gaat trots de Israëlische vlag uit. En niet alleen daar, veel niet-Joodse Nederlanders vieren de geboorte van de staat mee. Nederland staat en masse achter de Joodse staat, een populariteit waar pas na de Jom Kipoeroorlog in 1973 langzaam een kentering in zal komen.
In naoorlogs Joods Nederland doet een belangrijke religieuze stem zijn intrede: de liberaal-Joodse gemeenschap. Vlak na de oorlog is die groep behoorlijk tanende, opheffing dreigt. Maar met de komst van rabbijn Jacob Soetendorp verandert dat. Soetendorp is charismatisch en geniet bekendheid om zijn inzet voor het zionisme en zijn artikelen in het NIW. Hij wordt in 1954 de geestelijk leider van de LJG en twaalf jaar later kan er een mooie synagoge worden gebouwd in de buurt van de Amsterdamse Rai. Hij wordt een nationale bekendheid. De Nederlandse media weten de rabbijn vaak te vinden als ze behoefte hebben aan ‘een Joodse stem’, net zoals zijn zoon Awraham die rol later zal vervullen.
De rabbijnen van de meer naar binnen gekeerde orthodoxe gemeenschap hebben het nakijken of geen behoefte aan nationale bekendheid. Zij worstelen met een eenheidsgemeenschap waar de visies vaak zo ver uit elkaar liggen dat ze al moeite genoeg hebben om de zaak een beetje bij elkaar te houden. Ook in het NIW laten liberale stemmen zich steeds vaker horen.
Kale vlakte
Intussen wordt steeds duidelijker dat de gemeenschappen in de mediene – het Nederland buiten Amsterdam – de kaalslag van de Holocaust niet zullen overleven.
Bij meer en meer sjoels in de mediene blijkt het niet mogelijk minjan te vormen
Bij meer en meer sjoeldiensten blijkt het niet meer mogelijk minjan te vormen, het quorum van tien mannen dat vereist is voor de eredienst. Koosjere slagers moeten hun deuren sluiten, veel Joden uit de mediene verkiezen een zichtbaarder Joods leven in de hoofdstad. Of ze willen niets meer te maken hebben met het jodendom na de traumatische gebeurtenissen van de oorlog en assimileren volledig. Die trend zal in de volgende decennia doorzetten.
Intussen is de oude Amsterdamse Jodenbuurt volledig verloederd. Hele straten worden gesloopt. Het hart van de wijk, Vlooienburg, gaat volledig tegen de vlakte en ligt jarenlang braak. Hoewel er veel kritiek klinkt, wordt de locatie al in 1954 aangewezen als plek waar het nieuwe stadhuis moet komen. Het oude gebouw aan de Oudezijds Voorburgwal voldoet niet meer aan de standaard en is bovendien veel te klein geworden. Nu is daar het Grand Hotel gevestigd, waar nog steeds in de oude bruidszaal met beschilderingen van Jan Toorop kan worden getrouwd.
Voordat het gebouw in 1986 de deuren opent voor de Nationale Opera – de gemeente volgt in 1988 in het stadhuisgedeelte – is de kale vlakte in het hart van de stad jarenlang iedere Amsterdammer een doorn in het oog. Het gebouw, ontworpen door Cees Dam, krijgt de naam Stopera. Maar de Joodse gemeenschap heeft daar helemaal niets aan. Het hart is uit hun stad, het hart is uit hun buurt. Amsterdam is Mokum niet meer.
Kastelenstraat
Velen gaan op zoek naar een nieuwe locatie om daar de gemeenschap op te bouwen. En dat wordt Buitenveldert. In dit gebied, opgehoogd met zand uit het voormalige veengebied Loosdrecht, wordt in 1958 de eerste steen voor een nieuwe wijk gelegd. Er is al snel een Joodse crèche en bewoners ontplooien culturele initiatieven. Opperrabbijn Aron Schuster opent er in 1965 de eerste synagoge: “Hier woont een jonge Joodse generatie, die haar schouders wil zetten onder het prachtige werk, dat behoud, voortzetting, opbouw van het legitieme jodendom heet,” meldt hij in het NIW. Het woord ‘legitiem’ is Schusters sneer naar de in opkomst zijnde LJG.
Bekende Joodse zaken verhuizen naar de wijk in het zuiden van de stad. Wat vroeger de Jodenbreestraat was, is nu de Kastelenstraat. Basisschool Rosj Pina opent er in 1973 de deuren aan de Noordbrabantstraat. Een pand dat Gerrit Rietveld ontwierp wordt het hart, het Joods Cultureel Centrum. Het Paviljoen Buitenveldert is ontworpen als kerk, maar het is de NIHS die er zijn intrek in neemt.
Het Joodse leven concentreert zich steeds meer in Amsterdam en omstreken. Hier zit de koosjere slager, de Joodse school. In steden als Den Haag, Rotterdam, Utrecht, Amersfoort en Maastricht richten de gemeenschappen zich in bescheidener mate weer op. Maar vele medienegemeenschappen, als die zich na de oorlog al hebben kunnen herpakken, vechten om hun voortbestaan. Het beheer van de vooroorlogse Joodse begraafplaatsen stuit op problemen en kleine sjoeltjes moeten sluiten. De vraag doemt op: wat te doen met die panden? Wat te doen met dat Joodse erfgoed? Het is een vraag die steeds pregnanter zal worden.
Assimilatie
Na de oorlog kiezen veel Joden ervoor hun afkomst niet meer kenbaar te maken, althans niet in het openbaar. De assimilatie zet door. Dat is overigens niet alleen te wijten aan de Shoa. In heel Nederland beginnen de kerken als gevolg van de secularisatie leeg te lopen. Ook synagoges hebben daar last van. Met dit verschil dat niemand alleen Joods is omdat hij een sjoel bezoekt. De Joodse identiteit bestaat uit vele facetten, die heeft te maken met afkomst, traditie, cultuur, het oorlogsverleden.
Joden zijn in het maatschappelijk debat van de jaren 70 zichtbaarder dan ooit tevoren
In de jaren zestig en zeventig is onze bevolkingsgroep oververtegenwoordigd in bepaalde vakgebieden. De nationale moppentapper is Max Tailleur, in het theater vieren Joodse acteurs triomfen. In de journalistiek worden Frits Barend en Hans Knoop evenals Sonja Barend, Max van Weezel, Joop van Tijn en Max Pam gevierde namen, om er maar een paar te noemen. Eddo Rosenthal komt wekelijks de Nederlandse huiskamers binnen als correspondent in Israël. Joden zijn in het maatschappelijk debat zichtbaarder dan ooit tevoren. Zangeres Esther Ofarim vertedert in 1964 het Nederlandse publiek in een show met Rudi Carrell en toeval of niet, de hoofdstad krijgt in die naoorlogse jaren maar liefst drie Joodse burgemeesters op rij: Ivo Samkalden (vanaf 1967-1977), Wim Polak (1977-1983) en Ed van Thijn (1983-1994). Daar komt in 2001 Job Cohen als vierde bij.
Protest
Veel aandacht is er voor de Joden in de Sovjet-Unie, want aandacht voor de internationale toestand is er in de gemeenschap altijd. In de jaren vijftig wordt aandacht gevraagd voor het lot van Arabische Joden die uit de landen waar ze eeuwenlang gewoond hebben, moeten vluchten. In de jaren zeventig wordt de blik gericht op het Oostblok. Onder de slogan ‘Laat mijn volk gaan’ wordt een solidariteitscampagne opgezet voor Sovjet-Joden. Er zijn demonstraties bij het beeld van de Dokwerker in Amsterdam en protestacties bij de Russische ambassade. Hoewel ook in andere wereldsteden aandacht voor hun lot wordt gevraagd, zijn de acties in Nederland het heftigst. Ook omdat Nederland Israël vertegenwoordigt in Moskou, dat officieel geen diplomatieke banden met het land onderhoudt. De strijd duurt tot 1989, als de Berlijnse Muur valt.
In de eerste decennia na de oorlog lijkt het monster van antisemitisme definitief te zijn teruggedrongen. Het is er nog wel, maar verdwijnt onder de oppervlakte, uit vrees voor heftige protesten uit alle hoeken van de samenleving. Dat zal een illusie blijken.
Bronnen voor deze serie zijn onder meer:
- Hans Blom, David Wertheim, Hetty Berg en Bart Wallet (red.), Geschiedenis van de Joden in Nederland. Balans 2017
- Joods Cultureel Kwartier, Canon van 700 jaar Joods Nederland, joodsecanon.nl
- Jaap Goudsmit, Wie herdenken wij op 4 mei, Pluim, 2020
- Nieuw Israëlietisch Weekblad
Deze serie is mede mogelijk gemaakt door Maror
