Ze staan onderaan de ‘leedladder’, zij die werden bevrijd uit de Jappenkampen in voormalig Nederlands-Indië. Nederland had heel lang geen oog voor de ontberingen die hun landgenoten in de Oost te verduren hadden gehad. Ook de Joodse gemeenschap hier negeerde de gruwelen die de Joden daar, aan de andere kant van de wereld, hadden ondergaan. Ze hadden toch geen kou geleden? De mango’s en de bananen groeiden er aan de bomen, dus honger konden ze toch niet hebben gekend? En Joden werden daar gewoon gezien als andere geïnterneerden, want ‘de Jappen’ hadden toch geen bijzondere haat tegen ze gehad? Lange tijd was dat het beeld en de Joden die na de bevrijding van Indië naar Nederland trokken, zwegen massaal.
Gelukkig komt daar, zij het schoorvoetend, verandering in, mede dankzij boeken als Indië, Scheveningen, Indonesië van rabbijn Rob Cassuto, de tentoonstelling Selamat Sjabbat die in 2014 te zien was in het Joods Historisch Museum, en de aandacht die Stichting Zachor Poesaka (gedenk de familie-erfenis) voor deze bijzondere geschiedenis vraagt.
In het leger
Toen Japan Nederlands-Indië binnenviel, woonden er ten minste drieduizend Joden. Een groep zogenoemde Bagdad-Joden was er het eerst naartoe getrokken, Mizrachiem dus. Later, vooral in de negentiende en begin twintigste eeuw, volgden Asjkenaziem. Een paar gezinnen woonden in Batavia, de meesten streken neer in plaatsen als Bandoeng, Semarang en vooral Soerabaja. Volgens rabbijn Cassuto namen Joden voor de oorlog na een oproep van de Nederlandse regering zelfs dienst in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL), maar ze waren vooral actief in het onderwijs, medische beroepen of als ‘planter’. Werd in Nederland nog weleens neergekeken op Joden, in de Oost werden ze als volwaardige blanken beschouwd.

De enige synagoge van het land stond in Soerabaja, opgericht door de Bagdadi’s. De sjoel werd in 2013 door fanatieke moslims vernietigd. En ja, er kon in Indië koosjer worden gegeten. Eens per jaar kwam een rabbijn over uit Singapore die de vrieskamers met koosjer geslacht vlees vulde. Was dat op, dan ging men in de rest van het jaar over op vis. Hetty Berg, de conservator van de tentoonstelling Selamat Sjabbat in het JHM in 2014, vertelde het NIW toen: “Ook in de buitengewesten zaten Joden. Er zijn verhalen over matses uit Holland die pas in december arriveerden. Dan werd Pesach maar in de winter gevierd.”
Over het algemeen leefden de Bagdad-Joden en Asjkenaziem langs elkaar heen. In de allereerste editie van het tijdschrift Pinda, de glossy met een Indisch tintje die in 2019 uitkwam, is een foto terug te vinden van de enorme familie van mevrouw Regina Joshua Sassoon in Nederlands-Indië. In het blad vertelde ze op 102-jarige leeftijd vanuit Israël hoe zij als Iraakse Jodin in Nederlands-Indië leefde.
De bezetting
Toen de Japanners Nederlands-Indië in 1942 waren binnengevallen, behandelden zij de twee groepen in eerste instantie verschillend. Kwamen de Asjkenazische Joden meteen in het kamp terecht, de bezetters wisten niet wat zij met de Bagdad-Joden aan moesten. Zij beschouwden die groep als Aziaten, met als gevolg dat zij in eerste instantie relatief vrij konden blijven bewegen. Japanners kenden in principe het begrip antisemitisme niet. Daar kwam onder druk van de Duitsers al snel een einde aan. Ido Abram z’’l, die in een aantal kampen mét Jodenblok had gezeten, vertelde daarover: “De beruchte Protocollen van de Wijzen van Zion, het antisemitische propagandawerk dat claimt dat het Joodse volk in het geheim wereldheerschappij nastreeft, was al voor de Tweede Wereldoorlog in het Japans vertaald.” Hoezeer de Jodenhaat vat kreeg op de Japanners, bleek volgens Abram uit een antisemitische speech op 29 april 1944 van kolonel Yamamoto, een hoge Japanse officier in Batavia, waarin hij de Joden ervan beschuldigde de Aziaten te willen overheersen: “Als wij ons niet met alle macht tegen hen verdedigen, zullen wij, duizend miljoen Aziaten, voor altijd de slaven worden van het Joodse volk,” was zijn boodschap. Maar het waren de Duitsers die er bij hun Japanse bondgenoten op aandrongen de Joden in de kampen anders te behandelen dan de ‘gewone’ geïnterneerden. Ze kwamen zelfs controleren of de Japanners zich wel aan hun instructies hielden.

Gescheiden
Vanaf 1943 werden in onder meer de kampen Tangerang en ADEK, beide in de buurt van Batavia, de Joden gescheiden van de rest. Zo’n aparte afdeling werd de ‘Jodenhan’ genoemd. Marjan Bruinvels verbleef in Tjideng in zo’n Jodenhan. In 2011 schreef zij over haar belevenissen in het kamp in het Engelstalige boek Camp stories, nu vertelt zij erover op scholen. Tjideng staat bekend als het kamp van het beruchte sadistische kamphoofd Soné, die wegens zijn oorlogsmisdaden na de oorlog ter dood werd veroordeeld en opgehangen.
Marjan kwam later ook in ADEK terecht, opnieuw in een aparte Jodenafdeling. “We werden niet vergast, we werden niet doodgeschoten, maar we zouden sterven van de honger,” vertelt zij op de website oorloginmijnbuurt.nl over de laatste maanden in het kamp. Dat niet in alle kampen een Jodenhan was, blijkt uit het verhaal van Hans Schut, de vader van NIW-redacteur Bart Schut. “Ik heb eerst in Kramat gezeten. Daar had ik een Joods vriendje. We konden daar gewoon samen spelen. Later zijn we naar Tjideng verplaatst en ben ik hem uit het oog verloren.”
Egoïsme
Ook Helen Stuart-van Druten zat in Tjideng. Zij legt zaterdag tijdens de herdenking van de Indische bevrijding met haar dochter en kleindochter een herinneringskrans en zal na afloop koning Willem-Alexander ontmoeten. Het was de secretaris van Stichting Zachor Poesaka, Noa de Leon-van den Berg, die Helen voordroeg bij de organiserende instanties. Helen: “Nog niet zo lang geleden overleed mijn beste vriendin Ruth Wallage, die in het concentratiekamp had gezeten. We hebben veel ervaringen over de kampen uitgewisseld. Twee dagen voor ze overleed, heeft ze me op het hart gedrukt: ‘Blijf je verhaal vertellen, Helen, ik kan het niet meer, maar jij nog wel. De wereld moet het weten’.”
Helen kan zich nog veel uit het kamp herinneren, waar ze met haar moeder en oma verbleef. Hoe ze bijvoorbeeld meegebrachte juwelen van de vrouwen in rioolpijpen verstopte, uit het kamp sloop om daarbuiten die sieraden te ruilen voor eten, dat ze dan weer het kamp in smokkelde: “En dan mocht je blij zijn dat je iets van de buit toebedeeld kreeg, want iedereen werd er een grote egoïst,” vertelt ze. Op een dag werd ze gesnapt en hard afgeranseld door een kampbewaker. Ze begreep pas dat de Japanners eindelijk op 15 augustus 1945 hadden gecapituleerd, toen de bewakers ineens veel aardiger werden, het appel veel vrijer en er plotseling mannen in het vrouwenkamp werden toegelaten. Over hoe het haar verder verging, hoe de thuiskomst in Nederland was en wat daarna gebeurde, vertelt zij volgende week in deel 3 van onze serie De terugkeer.
Jizkor
Zoals overal in het land zijn de herdenkingen en vieringen behoorlijk afgeslankt vanwege de coronacrisis. Ook de herdenking op zaterdag 15 augustus bij het Indisch Monument in Den Haag, dit jaar voor het eerst in het bijzijn van koning Willem-Alexander.
Het is de eerste keer dat deze vergeten groep Joodse oorlogsslachtoffers tijdens de herdenking expliciet zal worden genoemd. Het bestuur van de Stichting Zachor Poesaka, die naast Noa de Leon bestaat uit Liselotte van Gaalen-van Beuzekom en Mischa Schrijver, heeft alle synagogen in Nederland opgeroepen zaterdag tijdens de sjoeldiensten Jizkor uit te spreken voor alle slachtoffers, van de Japanse bezetting, en de Joodse slachtoffers uit de Nederlands-Indische kampen in het bijzonder.
De plechtigheid word op tv uitgezonden van 12.10 tot 13.30 op NPO1. Voor meer informatie over Stichting: zachorpoesaka.nl