Veel Joodse Oost-Europeanen die ik ken en die voor de val van de Muur naar het westen kwamen, waren tot het begin van het millennium tevreden met hun leven. Ze waren communistische terreurregimes ontvlucht en leefden nu in rechtsstaten die veiligheid boden. Israël was zelden hun eerste emigratieoptie geweest. De grote Europese hoofdsteden en de banen die ze er konden krijgen, waren aantrekkelijker dan een door vijanden omringd land in het Midden-Oosten dat permanent militair verdedigd moest worden. Ze wilden rust. Israël was hun kan-altijd-nogland.
Die afstandelijke houding veranderde na de aanslagen van 11 september 2001 en de onverwachte sympathie voor de aanslagplegers die bij de eerder zo gewaardeerde progressieve elites opbloeide. Ja, sympathie bij alle ‘jamaar’-roepers die stiekem begrip hadden voor de terroristen en hun juichbroeders wereldwijd. En ook bij al diegenen die met de kromst mogelijke redeneringen kwamen om een legitimering van de aanslagen te vinden, waardoor de gruwelijke terreurdaad omgevormd werd als een wake-upcall voor het perfide, imperialistische westen. Die waanzin, knetterend op de opiniepagina’s van kwaliteitskranten.
Knieval
Na 11 september vond in Europa een emancipatie van het moslimterrorisme plaats en de westerse landen hadden daar geen antwoord op. Ineens maakten Oost-Europese Joden uit het westen alia of kochten ze huizen in Israël. Voor het geval dat.
Een vriendin vertelde me over haar emigratieplannen na de afslachting van Theo van Gogh. Wat de emmer deed overlopen, was het feit dat koningin Beatrix destijds niet bij de ouders van Van Gogh op bezoek ging, maar bij Marokkaanse jongeren: die moesten worden getroost, omdat ze zogenaamd gedemoniseerde slachtoffers waren. Die knieval van het staatshoofd deed mijn vriendin haar koffers pakken. Ze zei: “In Israël word je tenminste door de regering en het leger beschermd. Daar weten ze wel wie hulp, steun en troost nodig heeft. Daar hebben niet de politiek correcte verklaringen prioriteit, daar laten ze je nooit vallen.” In Nederland voelde ze zich ineens net als achter het IJzeren Gordijn: onbeschermd, geen prioriteit, vogelvrij.
Bescherming
Ik moet de laatste tijd vaak aan haar denken. Nu niet naar aanleiding van aanslagen en antisemitisme, maar vanwege het vaccinatiebeleid. Prioriteiten. Nederland, het Europese land met de meeste besmettingen, op een beschamende positie in de top drie van coronazieke landen in de wereld, begint als laatste EU-land met vaccinatie. De Pfizer-ampullen liggen nog werkeloos te wachten in hun superkoelers, als het nieuws komt dat in Israël al een miljoen zestigplussers gevaccineerd is. In nog geen twee weken. En dan heeft Hugo de Jonge het schaamteloze lef te beweren dat andere landen aan symbolische vaccinaties doen. Geen leugen is hem te kreupel, als hij maar zijn falen kan verhullen. Een vriend die in isolatie in zijn vakantievilla in de Roemeense Karpaten woont, beklaagt zich over het Roemeense vaccinatiebeleid (daar zijn ze overigens al begonnen). Het gaat hem niet snel genoeg. Aan de telefoon verzucht hij: “Kennelijk moet de hele wereld van Bibi leren hoe het moet… en ik ben niet eens fan.”
Hij heeft gelijk. De hele wereld kan van Israël leren wat prioriteit heeft: levens redden, de burgers en de natie beschermen. Terwijl ik nu de indruk heb te leven in een land waar het coronabeleid bepaald wordt door de bescherming van het kabinet, het imago van een incapabele minister en door gesteggel over de krakkemikkige protocollen van het RIVM, toont Israël hoe het ook kan: met grote spoed, met vanzelfsprekende toewijding, met de ambitie de klus snel te klaren, volledig gericht op het redden van levens.
De bestelde lading Modernavaccins komt in Israël drie maanden eerder aan dan verwacht. Vergelijk dat met de eeuwige vertragingen in Nederland. Waarom gaat het in de Joodse staat goed? Omdat die staat niet alleen een symbool van overleven is, maar overleven als ultieme politieke opdracht heeft, als hoogste prioriteit. Of zoals mijn vriendin zei: “Daar laten ze je nooit vallen.”