Escapisme

Esther-Voet_Claudia-Kamergorodski_1-1-e1575640408984-938x600

En toch werd het weer Poeriem. Want de beste tijd om het leven te vieren is wanneer je maar kunt. Niet eerder zag ik zo veel uitnodigingen voor poeriemfeesten, ter ere van koningin Ester die met haar oom Mordechai het Joodse volk redde uit de klauwen van Haman. De speciale driehoekige koekjes die worden gegeten, hamansoren oftewel oznai Haman, veranderden in 1991 in oznai Saddam, nadat de Irakese dictator gedurende dit feest de oorlog in Koeweit had verloren. De symboliek ontging niemand. Saddam Hoesein had met op Israël afgevuurde scudraketten dat land de oorlog in willen sleuren om zo sympathie te winnen in andere Arabische landen. Opnieuw is het dit jaar, net als toen en net als vorig jaar, een Poeriem in oorlogstijd. Moeten we wel zo uit ons dak gaan dat we ‘het verschil tussen Mordechai en Haman niet meer zien’? Jazeker, juist nu. Niet in de laatste plaats omdat het de spanning, de onzekerheid en de angst verlicht. Zeker in tijden van veel Hamans.

Ik hoor vaak dat mensen zich bewust afsluiten voor het aanhoudende slechte nieuws, mede uit ergernis over de berichtgeving. “Hoor ik dat ze het weer over Gaza hebben, dan draai ik subiet de knop om,” vertellen vrienden en familie. En: “Ik ga het gesprek niet meer aan als ik het vermoeden heb dat het de verkeerde kant op kan gaan.” Dat is volledig te begrijpen. Zo heb ik op mijn Uber-account aangegeven niet met chauffeurs in gesprek te willen, maar van de week deed ik het toch. De chauffeur zocht op zijn Teslascherm naar de bestemming.

“Kun je het vinden? Anders geef ik wel aanwijzingen, hoor,” opende ik het gesprek.

“Nee, ik vind het wel,” antwoordde hij in gebroken Nederlands.

“Nederlands of Engels?” vroeg ik hem. “Nederlands! Ik moet Nederlands leren.” 

“Waar kom je vandaan?” “Ethiopië.”

“Ah, daar heb ik ooit een maand op een bergtop in de buurt van Lalibela gezeten, ik ken nog één woord: amasaganalu, dank je wel.” Hij lachte om mijn beroerde uitspraak. “Ik kom uit het noorden.” 

“Ah, uit de buurt van Aksum, waar ze die stèles hebben?”

“Ja, van Hebrew.”

“Ben jij dan Falasha of Falashmura?” vroeg ik voorzichtig, want eigenlijk zijn dat scheldwoorden.

“Nee, ik ben christelijk, ben naar Israël gevlucht en daarna in Nederland terechtgekomen. Ik spreek ook een beetje Ivriet.”

“Ah, atta medaber Ivriet, je spreekt Ivriet?” De chauffeur lachte nu hardop: “Ken, ken! Ja, ja!” We raakten zo aan de praat dat hij bijna langs mijn plaats van bestemming reed. We namen hartelijk afscheid. Het was een fijne rit. n

Meer Gerelateerde Berichten

Interview

Tussen angst en hoop