Abonneer op het NIW

Het opinietijdschrift en cultureel magazine in één, voor iedereen geïnteresseerd in de Joodse wereld. Abonneer nu »

Achtergrond

Hoop boven wanhoop

Eddy de Wind overleefde Auschwitz en schreef er in de maanden na de bevrijding van het kamp zijn verhaal, Eindstation Auschwitz. Het boek bleef grotendeels onopgemerkt, maar nu wordt het opnieuw en in meer dan twintig talen uitgegeven. “Ik moet blijven leven om dit te vertellen, om iedereen ervan te vertellen, om de mensen ervan te overtuigen dat dit waar was…

Bart Schut 07 februari 2022, 14:00
Hoop boven wanhoop

Dit artikel verscheen eerder in NIW 14 – 5780 / 2020

‘Hoe ver is het naar die wazig blauwe bergen? Hoe wijd is de vlakte die zich uitstrekt in het stralend voorjaarszonnelicht? Het is een dagmars voor vrije voeten. Eén uur te paard, in snelle draf. Voor ons is het verder, veel verder, het is oneindig ver. Die bergen zijn niet van deze wereld. Want tussen ons en die bergen ligt de draad.”

De eerste alinea van Eindstation Auschwitz is er een die, als het boek in 1946 niet in het Nederlands maar in het Engels was uitgegeven, tegenwoordig waarschijnlijk door middelbare scholieren van San Francisco tot Sidney opgedreund zou worden. Maar Eddy de Wind schreef zijn herinneringen – qua vorm ergens tussen een dagboek en een autobiografische roman in – in het Nederlands en de wereld zou ze nooit lezen. Ondanks de absolute uniciteit van het geschrift: voor zover bekend is Eindstation Auschwitz het enige volledige boek dat in het vernietigingskamp zelf is geschreven.

Eliazar ‘Eddy’ de Wind wordt op 6 februari 1916 geboren in Den Haag als enig kind in een succesvol en geassimileerd middenstandsgezin. Zijn vader Louis overlijdt als Eddy drie jaar oud is. Zijn moeder hertrouwt twee keer, beide malen opnieuw met een Louis (Eddy noemt zijn tweede stiefvader Louis III). Zijn studie medicijnen in Leiden wordt onderbroken door de bezetting. Als de Duitsers Joodse studenten de toegang tot universiteiten ontzeggen, studeert Eddy versneld af met hulp van zijn docenten. Hij is de laatste Joodse student die in Leiden zijn titel behaalt.

Loze beloften
Als begin 1941 de landverrader Hendrik Koot tijdens een gevecht met een uit communisten en Joden bestaande knokploeg wordt gedood, is Eddy de Wind een van de 427 Joden die ter vergelding door de nazi’s worden opgepakt. Op twaalf na wordt de groep naar Mauthausen gestuurd, waaruit slechts twee zullen terugkeren. Eddy behoort tot de twaalf ‘gelukkigen’ die wegens medische redenen worden vrijgelaten. Zijn medische kennis helpt hem de Duitsers ervan te overtuigen dat hij aan tuberculose lijdt.

Als in 1942 zijn moeder, met wie hij een zeer hechte band heeft, wordt opgepakt en naar Westerbork gebracht, meldt Eddy zich vrijwillig als arts in het doorvoerkamp. De Joodsche Raad belooft hem dat hij niet verder getransporteerd zal worden en dat zijn moeder bij hem in Westerbork mag blijven. Beide beloften blijken loos: als Eddy in Westerbork aankomt, is zijn moeder al naar Auschwitz gedeporteerd. Hij ondergaat datzelfde lot op 14 september 1943. Dan is hij in Westerbork al getrouwd met verpleegster Friedel Komornik. Ook zij gaat op transport naar Auschwitz.

Eddy’s liefde voor Friedel, zijn verlangen haar te zien en samen met haar te overleven, is de leidraad van zijn bestaan in het vernietigingskamp en in Eindstation Auschwitz, dat hij in de maanden na de bevrijding door het Rode Leger beschrijft. Hij is dan nog in het kamp, waar hij als arts voor de Russen werkt. Hij schrijft het manuscript in een schrift dat hij na de bevrijding in een van de barakken vindt.

Eddy en Friedel belanden na hun aankomst in Auschwitz I, het kleinere, oorspronkelijke concentratiekamp. De hele periode die De Wind beschrijft in zijn boek, is doordrenkt van de angst dat hij en zijn geliefde in het veel grotere kamp Birkenau terechtkomen, waar de industriële vernietiging van de Joden zich afspeelt. Maar de twee hebben ‘geluk’. Eddy’s medische achtergrond heeft waarde voor de SS en Friedel komt in een afdeling terecht waar medische experimenten op jonge vrouwen worden uitgevoerd.

Op de been “[…] Deze poort was niets anders dan de hellepoort en in plaats van ‘Arbeit macht frei’ had er moeten staan: ‘Wie hier binnengaat, late alle hoop varen’.” Die laatste zin, afkomstig uit het Inferno van Dantes Goddelijke komedie, zal zelden meer van toepassing zijn geweest dan bij het betreden van Konzentrationslager Auschwitz. Maar Eddy doet juist het tegenovergestelde, nergens in het boek laat zijn alter ego Hans van Dam de hoop varen. De gedachte aan Friedel, en op het einde het besef dat hij moet overleven om dit alles na te vertellen, houdt hem op de been. Hoop wint het pagina na pagina van wanhoop.

Soms is dat moeilijk voor te stellen. Dag na dag ondergaat De Wind het lot van de levende doden: honger, slaag, vernedering, dwangarbeid, hitte, kou en zelfs verveling. Een monotoon ritme van verschrikkingen. Waarbij zowel bij de schrijver als de lezer steeds een gruwelijke zekerheid door het achterhoofd spookt: hier wordt de situatie beschreven van iemand die het naar Auschwitz-begrippen ‘goed’ had. Die leefde, kon hopen, kon liefhebben zelfs. Die zijn vrouw kon zien, niet alleen van een afstand, maar van dichtbij. Hij kon Friedel regelmatig spreken, haar aanraken. Op haar beurt slaagt Friedel er soms in een pakketje voedsel naar hem te laten smokkelen, omdat zij, als slachtoffer van de medische experimenten van SS-artsen Mengele, Clauberg of Schumann, beter te eten krijgt dan de meeste gevangenen.

De bruiloft van Eddy en Friedel in Kamp Westerbork, mei 1943

Een gruwelijke zekerheid, omdat zij die het meest leden nooit de kans kregen hun woorden aan papier toe te vertrouwen. De meesten van hen die per trein in Auschwitz aankwamen, stierven direct of kort na aankomst in de gaskamers van Birkenau. De belangrijkste boeken over de Holocaust, waartoe Eindstation Auschwitz zeker ook gerekend mag, nee moet worden, zijn geschreven door de overlevenden: door Primo Levi, door Elie Wiesel, door Eddy de Wind.

Galgenhumor
Niet dat de gruwelen die ‘Hans van Dam’ meemaakt geen goed beeld geven van het leven – en van de dood – in Auschwitz. Sommige passages zijn te verschrikkelijk om hier te beschrijven, laat staan te citeren. Zij worden afgewisseld met de nuchterheid van de gevangenen: zo wordt de massamoord in Birkenau in het gevangenenjargon eufemistisch ‘door de pijp gaan’ genoemd. En met hun galgenhumor, zoals in het sarcastische rijmpje Arbeit macht frei… Krematorium drei!.

‘Waarom leefde hij? Wat gaf hem het recht tot leven? Waarin was hij beter dan al die miljoenen die omgekomen waren?’

De eerlijkheid van Eindstation Auschwitz is soms onverdraaglijk. De Wind beschrijft een anekdote waarin een kamparts zo vriendelijk is tegen een medegevangene, dat ‘Hans ten Dam’ hem om de gunst vraagt Friedel lichter werk te laten verrichten, waardoor zij veiliger en dichter bij hem gehuisvest wordt. De arts, die een week eerder het Tsjechische familiekamp heeft ‘opgeruimd’ en daarbij het doodvonnis van duizenden mannen, vrouwen en kinderen tekende, zegt toe en houdt woord. De arts redt hiermee Friedels leven, maar het verhaal wordt nog schokkender wanneer duidelijk wordt wie de kamparts in kwestie is: Josef Mengele, de ‘engel des doods’, na Adolf Eichmann misschien wel de meest gezochte, en zeker een van de wreedste Duitse oorlogsmisdadigers.

Sommige anekdotes zijn zo bizar dat zij geloof trotseren. Een Nederlandse Jood wordt niet vermoord door de SS omdat hij ambtelijk ter dood veroordeeld is, maar hij wordt ook niet gefusilleerd omdat hij Jood is en dus wordt hij naar een vernietigingskamp gedeporteerd. Zo leeft hij tussen leven en dood in een soort limbo. (De Wind schrijft niet of deze man, een leraar Frans uit Amsterdam, luisterend naar de naam Boas, Auschwitz uiteindelijk overleefd heeft.)

‘Nog tien kilometer’
De constante dreiging dat de SS verder ‘selecteert’ en dat ‘Hans’ of Friedel tot de volgende groep die naar Birkenau wordt verplaatst zal behoren, speelt een belangrijke rol in hun dagelijkse leven. Vooral naarmate de oorlog vordert en het oostfront het kamp steeds dichter nadert. Het medisch personeel waartoe ‘Hans’ behoort, moet steeds nieuwe lijsten samenstellen: wie is het meest ziek, wie heeft het meeste voedsel nodig? Nooit is duidelijk wat de consequenties van deze vragen voor de gevangenen zullen zijn – ‘Bij de SS wist je nooit waar je aan toe was’, schrijft De Wind – iets wat zwaar op het geweten drukt. Hoe moet je antwoorden? Wie het risico neemt te veel medegevangenen te willen redden, loopt zelf groot gevaar.

Begin 1945 worden Eddy en Friedel van elkaar gescheiden voor meer dan een paar dagen of weken. Auschwitz-Birkenau wordt ontruimd door de SS en Friedel wordt gedwongen deel te nemen aan een van de ‘dodenmarsen’ naar andere concentratiekampen in het westen. Eddy blijft achter. Nu hij niet langer Friedel heeft om voor te (over)leven, vindt De Wind een nieuwe reden. Het Rode Leger staat op nog maar tien kilometer van het kamp: ‘Nog tien kilometer en ze zouden vrij zijn. Nee, niet vrij, want ze hadden een taak, een levensdoel wat hen bond. Ze moesten uitschreeuwen wat ze beleefd hadden.’

Direct nadat de Russen op 27 januari ‘kwamen aangewandeld alsof er niets aan de hand was’ begint Eddy te schrijven. Hij blijft nog drie maanden in Auschwitz, om op verzoek van een Russische legerarts voor zieke gevangenen te zorgen tot zij gezond genoeg zijn om het kamp definitief te verlaten. Daarna neemt hij als arts dienst in het Rode Leger. Dan hoort hij dat er gevangenen zijn die de ‘dodenmarsen’ hebben overleefd. Als hij bij terugkeer in Nederland op 24 juli 1945 in Enschede ondervraagd wordt omdat hij geen papieren heeft, vertelt een Rode Kruismedewerker dat er kortgeleden een mevrouw de Wind uit Auschwitz is teruggekomen. Diezelfde dag nog sluit Eddy zijn Friedel weer in de armen.

Desinteresse en onwil De Shoa kent geen happy endings, niet echt. Het trauma van Auschwitz is te groot en in 1957 scheiden Eddy en Friedel, die door de medische experimenten in het kamp onvruchtbaar is geworden. De Wind heeft dan allang geprobeerd via de publicatie van zijn boek de Nederlander wakker te schudden over het lot van de Joden. Hij stuit op desinteresse en onwil. Men wil het niet weten, het is tijd voor de wederopbouw – en hebben de niet-Joodse Nederlanders niet net zo goed geleden? De Wind specialiseert zich als psychotherapeut op de trauma’s van oorlogsslachtoffers en publiceert al in 1949 een standaardwerk hierover: Confrontatie met de dood. In 1980 probeert hij nogmaals de aandacht op de Nederlandse slachtoffers van de Holocaust te richten, maar ook de heruitgave van Eindstation Auschwitz is geen succes. In 1987 krijgt de inmiddels 71-jarige een zwaar hartinfarct. Hij overlijdt op 27 september.

Eddy op 70-jarige leeftijd

Nu, 75 jaar later, krijgt zijn boek eindelijk de aandacht die het verdient, met een heruitgave van meer dan twintig talen in honderd landen. Wéér een boek over de Holocaust? Nee, eerder hét Nederlandse boek over de Shoa. Het zou verplichte lectuur moeten worden op onze middelbare scholen, opdat ‘nooit weer’ meer is dan twee lege woorden. Eddy de Wind legt aan het slot van Eindstation Auschwitz zelf uit waarom, en zijn woorden zijn anno 2020 niet minder relevant dan in 1945: “Waarom leefde hij? Wat gaf hem het recht tot leven? Waarin was hij beter dan al die miljoenen, die omgekomen waren? Het scheen hem onpeilbare slechtheid dat hij het lot van al die anderen niet had gedeeld. Maar hij dacht […]: ‘Ik moet blijven leven om dit te vertellen, om iedereen ervan te vertellen, om de mensen ervan te overtuigen, dat dit waar was…’’

Abonneer op het NIW

Abonneer nu!
Tags dit artikel heeft geen tags
Opmerkingen (0)
Plaats opmerking

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *