De laatste zeven jaar van zijn leven sleet Spinoza in de hofstad, waar hij van ‘zomaar een afvallige Jood’ veranderde in staatsvijand nummer één. Een onder intellectuelen zeer geliefde luis in de pels, dicht bij het centrum van de macht.
Ultimi barbarorum! Die twee woorden vormen het kortste, maar ook het vurigste werk van Baruch de Spinoza. Op 20 augustus 1672 werden raadspensionaris Johan de Witt en zijn broer Cornelis door een woedende menigte gelyncht en in stukken gereten op de stoep van de Haagse Gevangenpoort. Spinoza, een politiek medestander van De Witt, woonde even verderop aan de Paviljoensgracht en was razend over de dubbele moord. Een karakterbreuk voor de anders zo stoïcijnse denker. Hij schreef zijn leus (Latijn voor ‘ultieme barbaren!’) op een pamflet, dat hij van plan was op de plek des onheils op te hangen.
Als zijn huisbaas hem niet had tegengehouden, had er ongetwijfeld een tweede lynchpartij gevolgd. Want hoewel Spinoza waarschijnlijk geen persoonlijke banden had met de gebroeders De Witt, werd hij door prinsgezinde tegenstanders met hen over één kam geschoren. Volgens sommigen was de schrijver zelfs een beschermeling van de raadspensionaris. Spinoza’s Theologisch-politiek traktaat werd in een schotschrift uit datzelfde rampjaar 1672 omschreven als ‘door de afvallige Jood uit de hel voortgebracht, waarin op een ongehoorde atheïstenmanier bewezen wordt dat Gods woord door de filosofie moet uitgelegd en verstaan worden, hetwelk met kennis van Mr. Jan [de Witt] publiek gedrukt is’.
Spinoza vereenzelvigde God met de natuur: eeuwig en onveranderlijk
Kern van het Theologisch-politiek traktaat is de gedachte dat de Bijbel niet Gods woord is, maar een door mensen samengestelde bundel geschriften. Spinoza ontdeed God van alle menselijke trekken en vereenzelvigde hem met de natuur, die eeuwig en onveranderlijk is en waarbuiten niets of niemand kan bestaan. Denkbeelden als deze, maar ook zijn felle pleidooi voor democratie en vrijheid van meningsuiting, maakten de filosoof van zomaar een ‘afvallige Jood’ tot volksvijand nummer één.
Goede banden
Twee jaar eerder, in 1670, was Spinoza naar Den Haag verhuisd. Na zijn verbanning uit de Portugees-Joodse gemeenschap van zijn geboorteplaats Amsterdam had hij zo’n tien jaar in relatieve rust doorgebracht in respectievelijk Rijnsburg en Voorburg, maar het internationale karakter van Den Haag en zijn contacten met volgelingen daar trokken hem naar de hofstad. Aanvankelijk huurde hij een kamer op de Stille Veerkade 32, maar omdat die te duur werd – Spinoza verdiende nog altijd de kost als lenzenslijper – betrok hij een zolderwoning op Paviljoensgracht 72, om de hoek. Het pand, dat er nog staat, werd in 1646 gebouwd in opdracht van schilder Jan van Goyen, die het verkocht aan Havick (vader van Jan) Steen. Ook Spinoza’s huisbaas Hendrick van der Spyck, die hem het leven redde door hem ervan te weerhouden zijn pamflet bij de Gevangenpoort te spijkeren, was schilder. Spinoza onderhield goede banden met de lutherse familie Van der Spyck. Hij was geïnteresseerd in het wel en wee van de zeven kinderen en spoorde hen aan om maar vaak naar de kerk te gaan. Dit detail in zijn biografie, dat Hendrick van der Spyck zelf aan Spinoza’s vroegste biograaf Colerus zou hebben verteld, heeft tot speculaties geleid dat Spinoza zich wellicht tot het christendom had bekeerd, maar daar is verder geen enkele aanwijzing voor.

Evenmin voelde hij voor het geloof van zijn voorvaderen; als hij over Joden schreef, had hij het steevast over ‘zij’, niet ‘wij’. Bovendien vormde de buurt rond de Paviljoensgracht, destijds aan de rand van Den Haag, een centrum van Asjkenazische Joden, maar de wijsgeer had geen contact met hen.
Mengelmoes
Net als in de Gouden Eeuw is de buurt rond het Haagse Spinozahuis nu een mengelmoes van Hagenezen en immigranten, met deftige panden en etablissementen van bedenkelijk allooi. Het sterfhuis van ’s lands grootste filosoof kijkt uit op de Doubletstraat, ‘de goedkoopste prostitutiestraat van Nederland’. “Je moet je fiets hier goed op slot zetten,” zegt een buurtbewoner als haar wordt gevraagd de wijk te omschrijven.
Spinoza’s lijfspreuk was niet voor niets ‘Caute’, wees voorzichtig
Schuin voor het huis staat sinds 1880 een monument van de hand van de Franse beeldhouwer Frédéric Hexamer. Het meer dan levensgrote bronzen beeld toont de denker zittend, in gedachten verzonken, met in de ene hand een stapeltje papieren en in de andere een schrijfpen.
Ook het huis zelf is een monument. In 1926 kocht de Societas Spinozana het pand, dat daarvoor dienst had gedaan als bordeel. Een jaar later was het deels gerestaureerd en vond er het eerste internationale Spinozacongres plaats. Tot de Tweede Wereldoorlog werden er met enige regelmaat bijeenkomsten gehouden.
In 1941 werd het huis door de Duitsers gevorderd, de boeken weggevoerd en Spinoza’s naam van de gevelsteen verwijderd. Het huis werd verkocht aan de Nederlandse Stichting tot Bevordering van de Studie van het Nationaal Socialisme, die het ter beschikking liet van Johan Carp, rector van de Societas Spinozana én rechterhand van NSB-leider Anton Mussert – een smet op het blazoen van de spinozistische stichting. Na de oorlog werd Carp gevangengenomen en werd het huis grondig gerestaureerd.
Dat juist hij zijn laatste rustplaats vond in een protestantse kerk, lijkt tegenstrijdig
Teleurstelling
Anno 2020 leidt het Haagse Spinozahuis een wat sluimerend bestaan. Nog altijd streeft de Vereniging Het Spinozahuis, tegenwoordig eigenaar, ernaar er een volwaardig museum te vestigen, een ontmoetingsplek voor gelijkgestemden. Vanuit de hele wereld is er belangstelling: “Mensen vanuit China tot Rusland en Amerika staan bij ons op de stoep,” zegt Marie-Thérèse Daniëls, vrijwilliger van de vereniging. “De hele buurt wacht erop, ook de gemeente Den Haag heeft zich welwillend uitgesproken.” De huidige bewoner weigert echter te vertrekken, waardoor slechts één benedenruimte van het huis voor publiek toegankelijk is, en dan alleen op afspraak, op maandagmiddag van twee tot vier.
In de kamer van vier bij zes meter staat een boekenkast met allerlei vertalingen van Spinoza’s geschriften, verder is er weinig te zien. De zolder waar de filosoof woonde, waar hij zijn meesterwerk Ethica voltooide en uiteindelijk het leven liet, blijft vooralsnog achter gesloten deuren. Ongetwijfeld een teleurstelling voor bewonderaars die vanuit China of de Verenigde Staten naar Spinoza’s laatste woonhuis komen afgereisd.
Haagse grauw
Maar terug naar de politiek roerige jaren zeventig van de zeventiende eeuw. In de zomer van 1673 ondernam Spinoza een geheimzinnige diplomatieke missie naar het door Franse troepen bezette Utrecht, op uitnodiging van ene prins van Condé. Toen die helemaal niet aanwezig bleek, keerde Spinoza na enkele weken onverrichter zaken terug naar Den Haag, waar hij door een vijandige menigte werd opgewacht. Voor de tweede keer moest zijn huisbaas Spinoza beschermen tegen het Haagse grauw, dat hem ervan verdacht met de Fransen te heulen.

Toch moet de filosoof het naar zijn zin hebben gehad aan de Paviljoensgracht. In datzelfde jaar werd hem een leerstoel in de filosofie aan de prestigieuze universiteit van Heidelberg aangeboden. Hoewel het voorstel vleiend moet zijn geweest en bovendien uitzicht gaf op veiligheid en een vast inkomen, sloeg Spinoza het af. Hij wenste zijn tijd niet te verdoen met lesgeven en was bang dat hij aan de Duitse universiteit niet de vrijheid zou genieten die er nog altijd in de Republiek heerste. Bovendien had hij in Den Haag zijn vrienden.
Hij ontving er volgelingen en geestverwanten, zoals in 1676 de Duitse filosoof Gottfried Wilhelm Leibniz. Een tijdgenoot vertelt dat hij bezoek kreeg van ‘allerlei onderzoekende geesten, en zelfs van meisjes uit de betere stand die prat gingen op hun intellectuele gaven’. Het is een vermakelijk idee dat de wijsgeer, rond de veertig en verstokt vrijgezel, groupies avant la lettre had, die hem thuis opzochten.

Dat komen en gaan van waarheidszoekers belette Spinoza niet de Ethica te voltooien, in 1675. Zijn magnum opus biedt een alomvattend en wiskundig geformuleerd systeem, dat moet leiden naar een beter begrip van God en een zinvol en gelukkig leven. Het wordt beschouwd als een van de belangrijkste wegbereiders van de Verlichting. Toch stelde Spinoza de publicatie van zijn levenswerk uit tot na zijn dood. Zijn lijfspreuk was niet voor niets ‘Caute’, wees voorzichtig. Beducht na de hetze die was ontstaan door de publicatie van zijn Theologisch-politiek traktaat (al was dat anoniem en in het Latijn verschenen), hield Spinoza het manuscript van de Ethica veilig opgeborgen op zijn zolderkamer, om het postuum uit te laten geven.
Dat einde kwam sneller dan verwacht. Al leed Spinoza bijna twintig jaar aan tuberculose, verergerd door het inademen van glasstof bij het en liet een arts komen, die hem aanraadde wat kippensoep te drinken. Dat deed hij, maar enkele uren later stierf Baruch de Spinoza, op 21 februari 1677. Vier dagen later vertrok vanuit het huis aan de Paviljoensgracht een rouwstoet met zes koetsen naar de Nieuwe Kerk aan het Spui, waar hij begraven werd in een huurgraf, niet ver van het graf van Johan de Witt.

Gedenksteen
Spinoza had zijn hele volwassen leven gestreden tegen de hypocrisie van het calvinistische regime en verwierp georganiseerde godsdienst in het algemeen. Dat juist hij zijn laatste rustplaats vond in een protestantse kerk, lijkt tegenstrijdig. Maar gezien de omstandigheden had het niet anders gekund; alle banden met zijn Joodse naasten waren doorgesneden, er bestonden nog geen seculiere begraafplaatsen en al zijn vrienden en bekenden waren christenen.
De exacte plek van het graf is niet bekend. Zijn beenderen zijn in 1738 geruimd en waarschijnlijk uitgezaaid over de tuin rond de kerk. Daar werd in 1927, op zijn 250ste sterfdag, een gedenksteen onthuld door Johan Carp, de latere NSB’er. In 2005 ontstond ophef nadat vips, schijnbaar zelfs leden van het Koninklijk Huis, de zerk als parkeerplaats zouden hebben gebruikt tijdens evenementen in de Nieuwe Kerk. Ook in de jaren tachtig stonden er al auto’s op de steen geparkeerd, toen met diepe barsten tot gevolg.

Gelukkig zijn er ook genoeg mensen geweest die Spinoza’s graf wél respecteerden. In 1956 werd aan het monument een tweede, staande gedenksteen toegevoegd. Het initiatief daarvoor kwam van een particulier, de heer H.K.F. Douglas uit Rijswijk, Nederlander van Schotse komaf. De stèle toont een door Johan Wertheim gebeeldhouwd portret en Spinoza’s motto ‘Caute’. Toen het Spinozaeum uit Haifa, een organisatie van humanistische Joden, over Douglas’ plannen hoorde, nam het contact met hem op. Men vroeg toestemming om een zwarte basaltsteen uit de bergen van Galilea toe te voegen aan het monument, met daarin het Hebreeuwse woord amecha (‘Uw volk’) en aldus geschiedde. De tekst kun je interpreteren als afzender van het eerbetoon (‘bedankt namens Uw volk’) maar ook als een boodschap aan God (‘hij was één van Uw volk’). Zo hoort hij er toch weer een beetje bij.
Ongeveer 125 personen woonden de onthulling in 1956 bij, onder wie de Israëlische ambassadeur en een delegatie van de Nederlandse regering, maar geen officiële vertegenwoordigers van de Nederlands-Joodse gemeenschap. Die was de heer Douglas vergeten uit te nodigen.
Op de zwarte basaltsteen uit de bergen van Galilea staat amecha, ‘Uw volk’. Zo hoort hij er toch weer een beetje bij
Vaak wordt gedacht dat de plaquette er kwam op initiatief van David Ben-Goerion, Israëls eerste premier en groot Spinozabewonderaar, maar dat berust op een misverstand. Nadat hij het ‘graf’ in 1960 tijdens een officieel bezoek aan Nederland had bezocht, besloot hij bij te dragen aan het onderhoud ervan.
Erfenis
Wanneer ik op mijn beurt de gedenkplaats bezoek voor dit artikel, word ik aangesproken door een man die mij vraagt een foto van hem te maken bij de kerk. Voor ik het weet, krijg ik in een spraakwaterval zijn levensverhaal te horen – afkomstig uit Tunesië, vrachtwagenchauffeur geweest, nu kunstenaar, een zoon, gescheiden, et cetera. Met een Frans-Arabisch accent vertelt hij hoe hij van Nederland houdt, dat je hier mag zijn wie je bent, dat het hier niet uitmaakt wat je gelooft. Het relaas mondt uit in een lofzang op de tolerantie in het algemeen. Zonder dat ik vertel waarom ik hier ben, zegt hij dat hij ook van zijn Joodse broeders houdt, al is hij zelf moslim, wijzend naar het Joodse monument op het naastgelegen Rabbijn Maarsenplein. Als ik hem vraag of hij Spinoza kent, zegt hij ‘nooit van gehoord’.

Het vormt de perfecte afsluiting van deze serie over de erfenis van Baruch de Spinoza. Want uiteindelijk maakt het niet zo veel uit op welke plaatsen de grote filosoof heeft gewoond of welke monumenten er voor hem zijn opgericht. Als hij deze man had kunnen horen, was hij vast trots geweest op zijn nalatenschap.
Foto’s: Claudia Kamergorodski
Dit artikel verscheen eerder in 16, 5780 en kwam mede tot stand dankzij Maror.