Geen van de 38 lidstaten van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling heeft een hoger prijsniveau dan Israël. Dat blijkt uit een deze week door de OESO gepubliceerd rapport. De organisatie bestaat uit 27 Europese landen plus elf welvarende staten buiten Europa, waaronder de Verenigde Staten, Japan, Zuid-Korea, Australië en een aantal Latijns-Amerikaanse landen. Israël is OESO-lid sinds 2010.
Als het gemiddelde prijspeil van de 38 lidstaten op 100 wordt gesteld, steekt de Joodse staat daar met 138 fors boven uit. Ter vergelijking: Nederland zit precies op het OESO-gemiddelde. Dit getal wordt gewogen naar inkomen per hoofd van de bevolking in de deelnemende landen. Het leven voor de Israëli is dus reëel 38 procent duurder dan het gemiddelde van andere welvarende landen. Dat zit hem vooral in de hoge kosten van wonen (in koop- en huurwoningen) en in voedingsmiddelen. Prijzen van brood, melk en kaas liggen zelfs 50 tot 70 procent hoger dan in de rest van de OESO. Dat wordt veroorzaakt door een gebrek aan concurrentie (veel voedsel wordt door een klein aantal bedrijven geproduceerd en verkocht) en hoge belasting bij productie en consumptie (bijvoorbeeld het BTW-tarief) daarop. De zwakke sjekel zorgt er verder voor dat import duur is.
Veel Israëli’s, maar ook experts van bijvoorbeeld de centrale bank, maken zich zorgen over het gebrek aan interesse van de regering voor de situatie. Zo is bijvoorbeeld minister van Financiën Bezalel Smotrich bezig met allerlei zaken als het nederzettingenbeleid op de Westelijke Jordaanoever, douceurtjes voor de ultraorthodoxe gemeenschap en het onder controle van de regering brengen van de rechterlijke macht, maar doet hij weinig aan de kosten van levensonderhoud van de gemiddelde Israëli. Uit opinieonderzoek van het Israel Democracy Institute blijkt dan ook dat de meerderheid van de burgers de regering als hoofdschuldige beschouwen van het feit dat het leven nergens in de welvarende wereld duurder is dan in de Joodse staat.
