Vrouwen in de middeleeuwen hadden vaak nauwelijks meer rechten dan het vee in de stal. Ze werden beschouwd als het bezit van hun vader, totdat die dat ‘eigendomsrecht’ overdroeg aan hun echtgenoot. Je zou denken dat Joodse vrouwen nog minder rechten hadden, omdat in Engeland alle Joden als een soort eigendom van de koning gezien werden. Er zat een voordeel aan, bescherming, maar uiteraard hing daar een stevig prijskaartje aan.
De eerste Joden waren met Willem de Veroveraar, hertog van Normandië, meegekomen toen hij in 1066 zijn eveneens van Vikingen afstammende rivaal Harald versloeg en de Engelse kroon in bezit nam. Willems Joden zorgen voor de financiering van de altijd in geldnood verkerende Normandische edelen, die vanaf dat jaar de scepter zou zwaaien over hun Angelsaksische onderdanen.
In 1200 woonden er zo’n vier tot vijf duizend Joden in Engeland. In de grotere bevolkingscentra en meestal dicht bij de burcht van de plaatselijke edelman, zodat zij snel bescherming bij hem konden vinden als de stemming van de lokale bevolking weer eens omsloeg tegen hen. Rijkere Joden werkten veelal als geldschieter, vanwege het verbod voor christenen rente te rekenen bij leningen. Zo ontstond er een groep zeer welvarende en zelfs invloedrijke Joden, van wie de adel en zelfs de koning afhankelijk waren voor het financieren van hun veldtochten of bouwprojecten.
Zoethout
Minder bekend is de rol die Joodse vrouwen hierin speelden. Die was opvallend: geschat wordt dat zo’n tien procent van alle leningen door Jodinnen verstrekt werden. Een van hen was de in het begin van de dertiende eeuw geboren Licoricia van Winchester. Die naam is al opvallend: hij is afgeleid van het Engelse woord voor zoethout, licorice betekent drop. In 1234 komt Licoricia voor het eerst in de annalen van de stad Winchester voor, zij was toen al weduwe.

En wat voor een. Zij was zo succesvol als geldschieter aan de adel dat zij een lening verstrekte aan Simon van Montfort, een zwager van koning Hendrik III, aan wiens hof zij een graag geziene gast was. Uit haar eerste huwelijk had Licoricia drie zoons met eveneens opvallende namen. Oké, Benedict gaat nog, maar Lumbard en Cokerel? Hoe dan ook, zij huwde nogmaals, met de ook al succesvolle geldschieter David van Oxford. Dat zorgde voor rode oortjes in het hele land, want de mannelijke helft van dit nieuwe powerkoppel – ‘Dicoricia’ zou collega Jaron Sahla suggereren – was nog niet gescheiden van zijn eerste vrouw.
Mes op tafel
Toen David in 1244 overleed, zette Hendrik III Licoricia vast in The Tower in Londen. Zij zou pas vrijkomen als zij een derde van haar fortuin zou bijdragen aan de herbouw van Westminster Abbey, de kerk waar Engelse koningen traditioneel getrouwd, gekroond en begraven worden. Dat deed Licoricia, en daarna ging de nu tweevoudige weduwe vrolijk verder met haar werk. Indien nodig met het mes op tafel, gezien het grote aantal rechtszaken waarin zij betrokken was.
Een mooi voorbeeld is de affaire rond Thomas van Charlecote. In 1252 beschuldigde hij Licoricia ervan via valsheid in geschrifte zijn vader het faillissement in gedreven te hebben, waarna zij zijn landgoed opeiste en verkocht. Licoricia sloeg terug en beschuldigde Charlecote ervan zijn vader vermoord te hebben. Hoewel zij de zaak verloor, greep de koning in zodat zij er slechts met een kleine boete vanaf kwam.
Licoricia was een graag geziene gast aan het hof van koning Hendrik III
Maakte Licoricia zo te veel vijanden? Feit is dat zij in 1277 in haar huis werd gevonden, omgekomen door een steekwond in de borst. Het bewijsmateriaal wees op een uit de hand gelopen beroving, maar hoewel drie mannen voor de moord werden aangeklaagd, volgde er geen veroordeling. Het misdrijf is tot op de dag van vandaag niet opgelost. Zoals haar biografe Rebecca Abrams schrijft: “Licoricia was rijk, vrouw en Joods. Drie redenen in de middeleeuwen om vermoord te worden.”