Verhalen van talen

Een van de belangrijkste kenmerken van een volk is de gemeenschappelijke taal. Het oude Hebreeuws en het Aramees verbonden de Joden in de diaspora. Daarnaast vermengde de lokaal gesproken volksmond zich met die twee talen. Zo ontstond een Joodse linguïstische lappendeken, waarin de laatste eeuw grote gaten zijn gevallen.
Amerikaanse poster uit 1917 met de Jiddisje tekst: ‘Voedsel zal de oorlog winnen. U kwam hier om vrijheid te zoeken, nu moet u helpen het te houden. Tarwe is nodig voor de geallieerden. Verspil niets’
Amerikaanse poster uit 1917 met de Jiddisje tekst: ‘Voedsel zal de oorlog winnen. U kwam hier om vrijheid te zoeken, nu moet u helpen het te houden. Tarwe is nodig voor de geallieerden. Verspil niets’

In oktober 2021 begon het Instituut voor Zeldzame Joodse talen, een onderdeel van het Centrum voor de studie van Hebreeuws en Joodse cultuur in Oxford, met een uitgebreid online lesprogramma. Kennen de meesten van ons het Jiddisj en het Ladino, deze gratis cursussen richten zich op maar liefst vijftien gesproken en geschreven Joodse talen vanaf de middeleeuwen tot nu. Jiddisj, Ladino en Judeo-Arabisch zijn de bekendste. Maar er zijn – of beter: waren – er veel meer, zoals blijkt uit de aangeboden cursussen: Bagdads Judeo-Arabisch, Judeo-Marokkaans, Judeo-neo-Aramees, Judeo-Perzisch, Judeo-Provençaals en Judeo-Tat. De hernieuwde belangstelling is bijzonder omdat de meeste talen uitgestorven of vrijwel uitgestorven zijn.

Taalvormen van dit type zijn regiolecten: erfenissen uit de vele culturen waarin Joods leven zich ontwikkelde. Ze behoren, afhankelijk van de regio’s waarin ze tot ontwikkeling kwamen, tot verschillende taalgroepen. De een is van semitische oorsprong, de ander van Indo-Europese oorsprong, Germaans of Romaans. En er zijn nog exotischer varianten, zoals die gesproken werden in Brits-Indië en in de Kaukasus.

Het is niet moeilijk te begrijpen hoe deze lappendeken is ontstaan.

In de diaspora vermengde het Hebreeuws zich met de lokale taal

In de diaspora vermengde het Hebreeuws zich met de lokale spreektaal. Sommige vormen werden belangrijker in het dagelijks leven dan andere, vooral de talen die gangbaar waren op locaties waar Joden geconcentreerd woonden, zoals in getto’s of mella’s. Werden zij uit een land verdreven, dan namen Joden die eigen taal mee, waarmee zij vervolgens degenen die al langer in een bepaald gebied woonden, beïnvloedden. Zo integreerden woorden die door Franse Joden werden gebruikt in het Jiddisj.

Bij vrijwel alle Joden in de diaspora was er sprake van diglossie: ze spraken zowel de taal van het land waarin ze woonden als onderling hun eigen taal. Al die Judeotalen hebben één ding gemeen: ze gebruiken veel Hebreeuws en in mindere mate woorden van Aramese oorsprong. Dat doen ze overigens niet allemaal even consequent. Is het Judeo-Jemenitisch Arabisch voor andere Jemenieten uitstekend te verstaan, het Jiddisj is veel moeilijker te volgen voor wie alleen Duits spreekt.

Ontstaansgeschiedenis

Het Hebreeuws ontwikkelde zich als een semitische taal in de vroege ijzertijd, in het gebied tussen de Jordaan en de Middellandse Zee. In Horbat Qayafa, het Elah-fort dat uitkijkt over de gelijknamige vallei ten westen van Jeruzalem, werd een aardewerken scherf gevonden die volgens wetenschappers het eerste duidelijk Hebreeuwse schrift toont. Het brokstuk – nu in het Israel Museum in Jeruzalem – dateert van rond de tiende eeuw voor de gewone jaartelling.

Nadat de Joodse elite tijdens de Babylonische ballingschap was weggevoerd, raakte die andere zeer oude taal, het Aramees, in zwang. Op het Egyptische eiland Elephantine zijn boekrollen gevonden in het Joods-Aramees die dateren van rond de vijfde en vierde eeuw v.d.g.j. Zowel het Hebreeuws als het Aramees worden als heilige talen beschouwd en over het algemeen met de grootste zorg vertaald. Een legende vertelt dat een van de Ptolemeïsche farao’s ooit 72 Joden bijeen riep. Hij liet elk van hen in een afgesloten ruimte zetten en gaf allen de opdracht een zin uit Exodus in het Grieks te vertalen. Ieder van hen zou exact dezelfde vertaling gepresenteerd hebben.

Aramees en Hebreeuws lopen in de Joodse religieuze literatuur door elkaar. Zo zijn delen van Daniel, Ezra en Nachmia (Nehemia) in het Aramees geschreven, evenals de Talmoed, de Zohar, delen van de hagada, de Dode Zeerollen, gebedsboeken, huwelijksaktes en het kaddisj. Het was de taal van een seminomadisch volk dat leefde in Noord-Mesopotamië en Syrië, en werd de lingua franca in het hele gebied, inclusief Babylon en Assyrië, tot aan Perzië toe. Het Aramees werd zelfs zo populair dat er vertalingen van de Tenach in die taal verschenen, zodat Gods woord ook het minder onderlegde volk kon bereiken. Datzelfde verschijnsel deed zich voor in het Jiddisj en Ladino, vooral ten bate van vrouwen en kinderen die niet werden geacht Hebreeuws te leren. In het oorspronkelijke taalgebied werd het Aramees echter na verloop van eeuwen verdrongen door het Arabisch.

Een handjevol Joden in Israël spreekt nog steeds Judeo-neo-Aramees, vooral degenen van Koerdische herkomst. Er is nog een radioshow in de taal, in 2020 werden liedjes opgenomen en kortgeleden werd het Lishana Instituut opgericht voor de studie van die taal. Het Judeo-neo Aramees wordt fonetisch geschreven in Hebreeuwse karakters en telt talloze Hebreeuwse leenwoorden, zoals עולם (wereld), in plaats van het Aramese עלמא.

Onderzoekers hebben inmiddels veel documentatie over de stervende taal verzameld om deze voor het nageslacht te bewaren. Werd het aantal mensen dat het Judeo-neo-Aramees beheerste in 1900 geschat op 25 duizend, nu zijn dat er nog zo’n vijfhonderd.

____________________

Groeiend: het Joods-Engels

Terwijl veel van de mengtalen verdwijnen, ontstaat met name in de Verenigde Staten een nieuwe variant: het Jewish English, ook wel ‘Yinglish’ genoemd. De mengvorm ontwikkelt zich tegelijkertijd in Zuid-Afrika, Canada en Australië. Op de site Jewishlanguages.org spreekt een lerares van het Matan Women’s Institute for Torah Studies in deze nieuwe mengtaal. Voor een Engelssprekende toehoorder zonder kennis van het Jiddisj of Hebreeuws, is haar monoloog niet te volgen. De taal wordt in Latijns schrift weergegeven. Spraken rond 1900 zo’n miljoen mensen deze mengvorm, nu zouden dat er al drie miljoen zijn.

____________________

Oost of west?

Van alle mengtalen die de diaspora rijk is, wordt Jiddisj veruit het meest gesproken. De schattingen lopen uiteen van minimaal 370 duizend Jiddisjsprekenden tot meer dan een half miljoen. Ooit waren dat er meer dan tien miljoen, het overgrote deel van de in de Shoa vermoorde Joden sprak Jiddisj. Het staat bekend als de voertaal van de Asjkenaziem. Door emigratie van seculiere Joden naar vooral de Verenigde Staten en Israël werd de taal minder wijdverbreid. De expert op het gebied van de taal, Max Weinreich, noemt het Jiddisj een fusietaal, die elementen combineert uit Germaanse, Slavische, Semitische en andere talen. De belangrijkste pijler is het West-Germaans. Hoe die talen zich vermengen, kan geïllustreerd aan de hand van een simpel zinnetje: Der zeyde hot gebentsjt chanike licht, ‘de grootvader heeft de chanoekakandelaar gezegend’. De zin is grammaticaal Germaans van opbouw, zeyde is Slavisch, chanike Semitisch en bentsj is van Romaanse (volks-Latijnse) oorsprong.

Over de ontstaansgeschiedenis bestaan verschillende theorieën. Tot voor kort werd aangenomen dat de taal ontstond uit een oostelijke migratie van Joden die zich oorspronkelijk in het Franse taalgebied hadden gevestigd en daar in aanraking kwamen met het Midden-Hoogduits. Recent kwam een stroming op die denkt dat het juist ging om een migratie westwaarts, uit de gebieden waar Slavische talen werden gesproken. Het Jiddisj nam een vlucht in de periode tussen de kruistochten en de pestepidemieën, van de late elfde tot het midden van de dertiende eeuw.

____________________

Judeo-Frans en -Provençaals

Verrassend genoeg is het Judeo Provençaals langer gesproken dan het Judeo-Frans. Het Judeo-Frans was vooral gangbaar in het noorden van het Franse taalgebied. De Talmoedist Rashi (1040–1105) maakt er bijvoorbeeld veelvuldig gebruik van. Verdrijvingen (vanaf 1498) en de algehele antisemitische tendens in de Franse samenleving, leidden ertoe dat de oorspronkelijke Franse Joden – dus niet de immigranten uit de koloniën – het verderop zochten, waardoor de taal verloren ging. Een uitzondering vormde het Judeo-Provençaals, ook wel Shuadiet genoemd. Het is een afgeleide van het Occitaans. Er bestaan zelfs documenten in deze mengtaal uit de elfde eeuw. Er bestonden uiteraard weer verschillende variaties van, zoals het Judeo-Carcassons.

In Zuid-Frankrijk genoten Joden lang de bescherming van de pausen van Avignon. Daardoor leefden ze in betrekkelijke veiligheid, anders dan hun geloofsgenoten in andere Franse taalgebieden. Het Judeo-Provençaals werd tot in de negentiende eeuw door een kleine groep mensen gesproken. De laatste was de in Aix-en-Provence geboren schrijver Armand Lunel, overleden in 1977. Een Joods-Franse mengtaal uit Noord-Afrika wordt nu nog vooral gesproken in Frankrijk en Israël. Die taal, met leenwoorden uit het Judeo-Arabisch, Jiddisj en Hebreeuws, leeft volop. Terwijl in 1900 nog zo’n 200 duizend Joden het spraken, waren dat er anno 2019 300 duizend.

____________________

‘Vrouwen-Tora’

Vast staat dat er grote verschillen bestaan tussen het West-Europese Jiddisj, zoals in Nederland en Duitsland, en het regiolect in Oost-Europa dat meer Slavische invloeden kent. De verschillen zijn zo groot dat sommige academici spreken van twee afzonderlijke talen. Het Jiddisj dat tegenwoordig veel in de Verenigde Staten wordt gebruikt, zou een mengvorm van deze twee takken zijn. Alle vormen van de taal hanteren Hebreeuwse letters; Jiddisje geschriften waren in eerste instantie vooral bestemd voor minder geletterden, zoals vrouwen. In 1545 vertaalde Elijah Levita het boek Tehiliem (Psalmen) in het Jiddisj en iets later verscheen de Tseëna Oereënna, een vertaling van de Tora door Jaäkov ben Jitschak Asjkenazi, die bekend werd als de ‘vrouwen-Tora’. Het werk, inclusief illustraties en verhalen in de ik-vorm, werd honderden keren herdrukt. Het Jiddisj werd door de sprekers mammelosjen genoemd, de moedertaal. Hebreeuws en Aramees bleven ‘heilige talen’.

Een vrouw in Vilnius leest de Tseëna Oereënna, 1930

Toen de emancipatie zich in West-Europa manifesteerde, werd het imago van het Jiddisj, dat voor een vijfde uit Hebreeuwse begrippen bestaat, slechter. Gestudeerde Joden in het Duitse taalgebied spraken Hoogduits, Jiddisj werd de taal van de armoede. Zowel de Duitse als de Joodse intelligentsia keek erop neer. Dat was anders in het oostelijk deel van het taalgebied, waar Chaim Nachman Bialik en Sjolem Aleichem hoogstaande Jiddisje literatuur publiceerden. ‘Koning van het Jiddisj’ was Isaac Bashevis Singer, die in 1978 de Nobelprijs voor de Literatuur won.

Tal van kranten verschenen in het Jiddisj, en er zijn nog altijd enkele over. De bevolkingsgroep die de taal vooral in leven houdt is de charediem, hoofdzakelijk in New York en Israël. Zij weigeren Ivriet te spreken, omdat die taal te dicht ligt bij het Hebreeuws en bovendien een zionistische taal is. Ultraorthodoxen erkennen de seculiere staat Israël niet, omdat die niet door God gegeven zou zijn.

Veel seculiere Asjkenaziem tonen weer interesse in het Jiddisj

Maar veel seculiere Asjkenaziem tonen hernieuwde interesse in het Jiddisj – denk alleen al aan de populariteit van klezmer. On- en offline worden congressen over het Jiddisj gehouden. Dat leidt tot een verschuiving van het Hebreeuwse naar het Latijnse schrift, die vooral in de lockdowns tijdens de corona-epidemie een grote vlucht nam. Door Jiddisje begrippen fonologisch in Latijns schrift weer te geven, hebben geïnteresseerden geen Hebreeuws toetsenbord nodig.

Ladino

Het Ladino kent allerlei varianten, waarvan het Judeo-Spaans en het Judezmo de bekendste zijn. In Israël noemt men het Ladino Spanjolit. Oorspronkelijk ontstaan op het Iberisch Schiereiland, werd het regiolect na de verbanning gecultiveerd in de Joodse gemeenschappen van Zuidoost-Europa, vooral in het Ottomaanse Rijk. De Joden die vanuit Spanje naar Marokko vluchtten, ontwikkelden een eigen variant die bekend staat als Hakitia. Van het Judeo-Spaans dat voor de inquisitie werd gesproken, is maar heel weinig bewaard gebleven. Er zijn alleen kleine snippers tekst, zoals het Coplas de Yoçef (De verzen van Jozef) door een anonieme schrijver. Andere tekstfragmenten zijn geschreven in het Aljamiado, een schrijfwijze die gebruikmaakte van Arabische tekens.

Oorspronkelijk had het Ladino duidelijke Spaanse karaktertrekken, maar naarmate een gemeenschap zich verder van die regio verwijderde, ontwikkelde hun vorm van Ladino zich in een bepaalde richting. Zo ontstonden variaties in oostelijke taalgebieden als het hedendaagse Turkije, Griekenland en op de Balkan. Pogingen tot standaardisering kwamen pas op in de negentiende eeuw. In de twintigste eeuw maakten de Hebreeuwse letters plaats voor Latijnse.

De variatie in Ladinodialecten is aan te tonen aan de hand van het volgende zinnetje: ‘Mijn schoonmoeder haat me omdat ik haar zoon afpakte’. Dat is in het Spaans: Mi suegra me aborrece porque (le) tomé a su hijo. In het West-Judeo-Spaans wordt dat Mi sfuegra me aborrese por ke le tomi a su izho en in het Oost-Judeo-Spaans: Mi esxue ra me aborrese por ke le tomi a su fizhu.

Hernieuwde belangstelling

El Amaneser, in Istanboel gedrukt maandblad in Ladino

Rond 1540 verschenen in Constantinopel – nu Istanboel – de eerste vertalingen van het Hebreeuws naar het Ladino, zoals het boek Tehiliem (Psalmen). In het Italiaanse Ferrara werd in 1553 een eerste Tenach in het Ladino gepubliceerd, vertaald door Abraham ben Salomon Usque. In Latijns schrift, speciaal voor uit Spanje gevluchte crypto-Joden. Verschillende vormen van het Judeo-Italiaans ontstonden in die streken. Dat houdt mede verband met het feit dat het gebied uit verschillende stadstaten bestond, en iedere Joodse gemeenschap een eigen variant ontwikkelde. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, spraken de eerste uit het Iberisch Schiereiland naar Amsterdam gevluchte Joden, onze ‘Portugezen’, geen Ladino.

Op dit moment zouden nog zo’n 50 duizend mensen de taal vloeiend spreken. Het enige tijdschrift dat nog in het Ladino wordt uitgegeven, is een maandblad uit Istanboel, El Amaneser. In de tweede helft van de twintigste eeuw zijn pogingen ondernomen de taal via drukwerk nieuw leven in te blazen, maar die strandden wegens gebrek aan belangstelling. Voor studenten van historisch Spaans is de taal echter van grote waarde omdat er nog veel oud-Spaanse uitdrukkingen in verwerkt zijn. Daarnaast leggen diverse instituten in Israël zich toe op de Sefardische cultuur, waarvan bestudering van het Ladino deel uitmaakt.

Hernieuwde belangstelling is er voor de gedichten en liedjes in het Ladino. De in Bosnië geboren, Amerikaanse Flory Jagoda trad tot haar dood in 2021 op met traditionele Ladinomuziek en ook de in Nederland bekende Noam Vazana zingt veelvuldig in de taal.

____________________

Het Sefardisch-Joodse Papiamento

Een vreemde eend in de bijt is het Sefardisch-Joodse Papiamento. Lang werd gedacht dat een van bronnen van die taal het Portugees was, dat Sefardische Joden hadden meegenomen toen zij zich op de ABC-eilanden vestigden. Een gangbaarder theorie is dat die wortel van het Papiamento meekwam met de slavenschepen uit West-Afrika, waar de Creoolse bevolking al door het Portugees was beïnvloed. Taalwetenschapper Neil Jacobs schrijft in 2016: “Ik denk dat Papiamento het Portugese vocabulaire niet erfde van de taal die de Curaçaose Sefardiem spraken, maar van de Kaapverdische Creolen.” Officieel behoort deze Joodse vertakking tot het Iberisch-Romaanse Atlantische Creools.

De West-Indische Compagnie streek in 1634 op de eilanden neer, verbande de 32 Spanjaarden en alle inheemse bewoners (op 75 na) naar Venezuela en stichtte er plantages. Sefardische Joden vestigden zich er pas vanaf 1660. Hoewel Sefardiem niet aan de basis van de taal stonden, is hun invloed wel duidelijk in de ontwikkeling ervan. Over de ontstaansgeschiedenis zijn diverse studies geschreven. Voor het Sefardisch-Joodse Papiamento zijn we schatplichtig aan May Henriquez. Zij publiceerde in 1988 het boek Ta asina? O ta Asana? Abla, uzu i kustumber sefardi. Daarin vertelt ze dat het Portugees lang onder de Sefardiem werd gesproken, vooral tijdens de eredienst in de Esnoga van Willemstad. Dat veranderde in 1860, toen het Spaans meer in zwang kwam. Henriquez publiceerde diverse woorden van Sefardische afkomst en toonde de grammaticale verschillen aan tussen het SJP, standaard in romein geschreven, en het gangbare Papiamento. Ooit spraken 800 bewoners van Curaçao deze taal, nu niet meer dan een handvol.

____________________

Judeo-Arabisch

Wanneer het Judeo-Arabisch precies is ontstaan, is onduidelijk. Feit is wel dat al voor de komst van de islam Joodse stammen op het Arabisch Schiereiland woonden die een vorm van deze mengtaal spraken. Onderzoekers delen de ontwikkeling van deze taal in verschillende fases in. Voor de achtste eeuw spreekt men van het pre-islamitische Judeo-Arabisch, tussen de achtste en tiende eeuw wordt de taal het vroeg-Judeo Arabisch genoemd. De bloeiperiode is het klassieke Judeo-Arabisch vanaf de tiende tot de vijftiende eeuw. Daarnaast bestaan er dialecten van deze mengtaal. In Bagdad werd een heel andere variant gesproken dan in Marokko, waar Joden hun taal aanduidden als il’arabiyya dyalna, ons Arabisch, en het algemeen gesproken Arabisch als il’arabiyya dilmoslimin, het Arabisch van de moslims. Ook kwam het voor dat Joden uit Marokko emigreerden naar Caïro, waar woorden uit het kenmerkende Marokkaanse dialect werden opgenomen in de Egyptische variant.

Judeo-Arabisch schrift

Van Maimonides (1153–1204) is bekend dat hij veel van zijn belangrijke religieus-Joodse teksten in het klassieke Judeo-Arabisch schreef. Bij de geleerde is duidelijk te zien wanneer hij voor het gewone volk schreef, zoals in zijn medische werken. Die stelde hij op in vloeiend Arabisch, maar teksten gericht op de Joodse gemeenschappen in het taalgebied verschenen in het Judeo-Arabisch. In de vijftiende eeuw onderging de taalvorm een grote verandering, toen Joodse gemeenschappen zich in de Noord-Afrikaanse regio minder thuis begonnen te voelen. Hun eigen vorm van Judeo-Arabisch ontwikkelde zich vanaf die tijd met meer Hebreeuwse elementen, inclusief het Hebreeuwse schrift.

____________________

De geniza’s van Caïro en Afghanistan

Onderzoek in de geniza’s – bewaarplaatsen voor onbruikbare boeken met de naam van God – van de Ben Ezra-Synagoge in Caïro leverde een half miljoen manuscripten op, deels in het Judeo-Arabisch. Ze zijn vervaardigd tussen 950 en 1250 en vormen voor letterkundigen en historici een culturele schatkamer. De vondsten werpen licht op de culturele ontwikkelingen voor het Ottomaanse tijdperk. Vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw vindt structureel onderzoek plaats, dat werd geïnitieerd door Shelomo Dov Goitein. In Princeton bestudeerde hij tot aan zijn dood in 1985 de manuscripten intensief. Inmiddels is een groot deel van de handschriften gedigitaliseerd.

En dit zijn niet de enige bekende gezina’s. In 2011 werd er een aangetroffen in Afghanistan. Daarin vonden wetenschappers vooral manuscripten in het Judeo-Perzisch. De mengvormen die in het hedendaagse Iran gesproken worden, verschillen essentieel van het Arabisch, omdat de voornaamste talen er van Indo-Europese oorsprong zijn. Er zijn nog talrijke documenten en geschriften in deze vorm bewaard gebleven.

____________________

Aparte vormen

Een aparte vermelding verdient het Bagdads Judeo-Arabisch, dat zich al heel vroeg ontwikkelde. Bagdad kende immers een van de oudste en grootste Joodse gemeenschappen in de Arabische wereld. Het instituut in Oxford ontwikkelde voor deze bijzondere variant zelfs een aparte cursus. Voor experts in de geschiedenis van het Arabisch is bestudering van de Bagdadvariant interessant, omdat deze naast Hebreeuwse karakteristieken veel oud-Arabische trekken vertoont. In de film Farewell Baghdad (2014) wordt hoofdzakelijk deze mengtaal gesproken. Verschillende bands en artiesten in Israël houden het Judeo-Arabisch in leven door muziek uit te brengen in die mengtaal, met bijbehorende Arabische ritmes. De meidengroep A-Wa treedt bijvoorbeeld op met songs in het Jemenitisch Judeo-Arabisch.

Een aparte vorm in het hedendaags Arabische taalgebied is het Judeo-Berbers, dat vooral wordt gesproken in Centraal- en Zuid-Marokko en delen van Algerije.

Een kleine drieduizend Berbers spreken nog hun eigen Joodse regiolect

Berbers spreken geen Arabisch, maar Tamazight. Dat is een Afro-Aziatische taal, die essentieel verschilt van het Arabisch. Ook in de Berberregionen ontstond dus een eigen Joodse mengtaal. Een kleine drieduizend mensen zouden de variant nu nog spreken.

Nog een aparte vermelding verdienen het Judeo-Tadzjieks, dat wordt gesproken in Centraal-Azië en het Judeo-Tat uit de Kaukasus. Beide talen worden gesproken in de Kaukasus. Door de zeer geïsoleerde ligging van de sjtetls daar, zijn hun talen langer bewaard gebleven. Zo’n 200 duizend mensen zouden het nog spreken. Schattingen van het Judeo-Perzisch liggen op zo’n 50 duizend.

____________________

Voor de toren van Babel

In een poging een universele taal te creëren, ontwikkelde Ludwik Lejzer Zamenhof (1859-1917) rond de eeuwwisseling het Esperanto. Zamenhof werd geboren in Bialystok, nu in Polen. Thuis werd Jiddisj en Russisch gesproken, vader was leraar Duits en Frans, een nogal talige familie dus. Daarnaast leerde Lejzer Pools, Wit-Russisch, Latijn, Grieks, Hebreeuws en Aramees. In 1879 schreef hij een boek over Jiddisje grammatica – als liefhebberij, want in het dagelijks leven was hij oogarts.

Ludwik Lejzer Zamenhof, bedenker van het Esperanto;
de vijfpuntige ster op zijn revers komt terug in de Esperantovlag

Zamenhof zag hoe taalbarrières zorgden voor miscommunicatie onder de verschillende bevolkingsgroepen. Daarnaast werkten verschillende talen volgens Zamenhof, die zichzelf zag als wereldburger, nationalisme in de hand. Zo ontstond het idee een universele, gemakkelijk te leren taal te ontwerpen. Zijn eerste probeersel, de lingwe uniwersala, verbrandde zijn vader toen zoon Lejzer in Moskou was, uit angst dat het concept bij een pogrom zou worden gevonden. Lejzers tweede poging had meer succes: Esperanto, wat ‘hij die hoopt’ betekent. Daarvoor putte hij vooral uit Romaanse, Germaanse en Slavische talen.

Tijdens het eerste congres in 1905, bleek dat de taal niet alleen goed te lezen was, maar ook uitstekend uit te spreken. Mensen uit alle windstreken konden elkaar verstaan. In 1908 werd zelfs een Esperantoland opgericht, Amikejo, met eigen vlag en volkslied, vlak bij het drielandenpunt van Vaals. In de Eerste Wereldoorlog verdween het van de kaart, maar in 1931 nog waren er alleen al in Nijmegen 22.500 cursisten. Hitler, die het een typisch Joodse uitvinding vond, verbood de taal.

Esperanto werd nooit het grote succes dat Zamenhof voor ogen stond, maar heden ten dage spreken nog zo’n 100 duizend mensen het vloeiend. Een miljoen verstaan het en spreken het af en toe, en in totaal hebben zo’n tien miljoen mensen een cursus gevolgd. Er is zelfs een stripboek van Asterix in het Esperanto gepubliceerd.

____________________

Conclusie

In de negentiende eeuw ontwikkelde Eliezer Ben Jehoeda het Ivriet, een gemakkelijk te leren Semitische taal, gebaseerd op het oude Hebreeuws. Oliem kregen en krijgen tot op vandaag een stoomcursus basisbegrippen en het is de eerste taal van het land. Nu het Ivriet in het land stevig wortel heeft geschoten, komt er meer aandacht voor de oude Joodse talen, nadat het gebruik ervan in de eerste jaren van de Joodse staat actief door de overheid was tegengewerkt.

Het is een belangrijke oorzaak van de teloorgang van al deze Judeo-mengvormen, maar beslist niet de enige. De negentiende-eeuwse Joodse emancipatie, de opheffing van getto’s en de emigratiegolven die vooral naar het Amerikaanse continent ontstonden, droegen eraan bij.

Door assimilatie neemt het aantal sprekers van het Joodse mengtalen in rap tempo af

Feit is dat veel ouderen nog een mengtaal beheersen, maar door assimilatie neemt hun aantal in rap tempo af. Daarnaast heeft de Shoa het Jiddisj een enorme dreun gegeven. Op een paar mengtalen na die zich mogen verheugen in hernieuwde aandacht – al dan niet uit nostalgie – zijn verreweg de meeste van de talen en regiolecten ten dode opgeschreven. Voor academici blijven ze van grote waarde, omdat studie van deze talen meer inzicht geeft in de ontwikkeling van de talen in de ‘gastlanden’, zoals in het geval van het Bagdads Judeo-Arabisch.

Bronnen

• Oxford Centre for Hebrew & Jewish Studies

• Asya Pereltsvaig, Languages of the world, Cambridge 2012

• Andere Tijden: Esperanto

• Sarah Bunin, How many speakers are there? Ethnologue statistics on Jewish language vitality (2020)

• Jewishlanguages.org, inclusief video’s van sprekers

Dit essay kwam tot stand met financiële ondersteuning van Maror en verscheen eerder in het NIW1 van 23 september 2022

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Meer Gerelateerde Berichten

Essay

De last van een groot verleden: De omgang met Joods erfgoed in naoorlogs Nederland