Het ging er allemaal nog een beetje anders aan toe in 1896. Aan de eerste moderne Olympische Spelen deden alleen atleten uit Europa en de VS mee. Meer dan de helft van hen was Grieks. De winnaars kregen geen gouden, maar een zilveren medaille, de nummers twee kregen er eentje van koper en wie derde werd, ging met lege handen naar huis. De spelen in Athene duurden welgeteld negen dagen en het totale aantal atleten was met 241 minder dan de helft dan de Amerikaanse ploeg die deze week in Tokio aantreedt. En natuurlijk was sport exclusief een mannenzaak, de eerste vrouwelijke atleten waren pas vier jaar later welkom in Parijs.
Wie er wel van het begin af aan bij waren? Joden. En met succes. Al op de derde dag van de Spelen, 29 maart 1896, sloeg turner Alfred Flatow toe op de brug met gelijke leggers: goud voor de Duitse Jood, die op 3 oktober 1869 in Danzig (tegenwoordig Gdansk) geboren werd. Eigenlijk zilver dus, al zou het Internationale Olympische Comité later de medailles van Athene omzetten naar het huidige systeem met goud, zilver en brons.
De Duitsers waren praktisch onverslaanbaar in het turnen. Niet verwonderlijk, de Duitse theoloog Friedrich Ludwig Hahn had aan het begin van de negentiende eeuw de sport bedacht als lichamelijke en geestelijke oefening voor de jeugd. Hahn, bijgenaamd Turnvater, zorgde ervoor dat vooral Duitse soldaten een perfecte beheersing kregen over lichaam en geest. Volgens hem was dat hard nodig na de vernederingen door Napoleon enkele jaren eerder. Hoe dan ook, de Duitsers waren de pioniers van het turnen en dat betaalde zich terug in medailles bij die eerste moderne Olympische Spelen in Athene.
On-Duits
Flatow won na de brug nog koper, zilver dus, aan de rekstok. En hij leidde, samen met zijn zes jaar jongere neef Gustav, de Duitse turnploeg naar de teamtitel op beide toestellen. Zijn totale medailleoogst kwam daarmee naar moderne maatstaven op driemaal goud en eenmaal zilver. Daarmee is Flatow nog steeds een van de succesvolste Duitse turners aller tijden. Maar zijn land toonde zich weinig dankbaar. Dat begon al meteen in 1896, toen hij na zijn terugkeer uit Athene door de Duitse turnbond uitgestoten werd. Dat had niets met antisemitisme te maken, de bond vond competitieve sport ‘undeutsch’. U leest het goed: on-Duits.
In 1903 richtte Flatow de Jüdische Turnerschaft op, de eerste Joodse sportbond van Europa. De gymleraar en schrijver van turnboeken werd in 1933 gedwongen zijn eigen sportclub te verlaten, ditmaal wel op antisemitische gronden. Vijf jaar later vluchtte hij naar Nederland, net als neef Gustav, maar de moordzucht van de nationaalsocialisten zou hem daar tijdens de bezetting achterhalen. Aanvankelijk hoefde Alfred vanwege zijn sportieve verdiensten voor de Duitse staat geen gele ster te dragen, maar aan het begin van de deportaties van Nederlandse Joden dook hij onder. In oktober 1942 werd hij gearresteerd en naar concentratiekamp Theresienstadt gedeporteerd, waar hij in december stierf aan ziekte en ondervoeding. Alfred Flatow werd 73 jaar oud.

Zijn neef Gustav verging het niet beter. Hij slaagde erin zich een jaar langer verborgen te houden, maar werd eind 1943 toch opgepakt en naar Westerbork gebracht, van waaruit hij in februari 1944 naar hetzelfde kamp als Alfred werd gedeporteerd. In januari 1945 kwam hij daar op 70-jarige leeftijd om. De twee neven werden in 1996 samen afgebeeld op een zegel van de Duitse posterijen en een jaar later doopte Berlijn de Reichssportfeld Straße – een relict uit de nazitijd – om in de Flatowallee. Bent u toevallig binnenkort in de Duitse hoofdstad, in de wijk Schöneberg, loop dan even de Landshuter Straße in. Voor nummer 133 vindt u de struikelsteen van Alfred Flatow. Denk daar even aan die zonnige dag in Athene eind maart 1896, aan de brug met gelijke leggers en aan de eerste Joodse olympische medaillewinnaar ooit.