Alle alarmbellen gingen af toen ik bij de crèche een lijst zag waarop, tussen informatie over mijn zoontjes, stond: “Ze zijn Joods”. Onderstreept nog wel. Hoe wisten ze dat? Waarom werd dit geregistreerd? Wat deed het ertoe? Hielden ze een administratie van Joodse kinderen bij? Later herinnerde ik me dat ik zelf had gezegd dat ze om die reden geen varkensvlees mogen. Maar ik wil maar even zeggen: Joden houden er niet van op lijstjes te staan. Zelfs niet als het genieën zijn, zoals mijn zoontjes.
Begrijpelijk was dan ook de kritiek toen popartkoning Andy Warhol in 1980 een serie zeefdrukken uitbracht die bekend werd als de Joodse genieën: portretten van Sarah Bernhardt, Louis Brandeis, Martin Buber, Albert Einstein, Sigmund Freud, George Gershwin, Franz Kafka, The Marx Brothers, Golda Meïr en Gertrude Stein. Behalve hun afkomst hebben ze weinig gemeen. “De manier waarop [de serie] Joodse onderwerpen uitbuit zonder het minste benul van hun betekenis is beledigend”, schreef Hilton Kramer dan ook in The New York Times. Andere critici waren niet veel positiever. Warhol zou, door zomaar wat Joodse beroemdheden bij elkaar te plaatsen, het hele volk over één kam scheren.
Die Joodse afkeer van lijstjes is niet iets van de laatste tijd. Toen koning David met een volkstelling het aantal weerbare mannen in zijn rijk wilde vaststellen, strafte God Zijn volk met een pestepidemie à 70.000 doden (2 Samuel:24). Nogal een rigoureuze maatregel als je het mij vraagt, vooral aangezien God Zelf de opdracht tot die volkstelling gaf. (Hoewel in hetzelfde verhaal in 1 Kronieken:21 de opdrachtgever opeens Satan is – verwarrend!) Geen succes in ieder geval, zo’n lijst met Joden, om nog maar te zwijgen over bevolkingsregisters en hoe daar begin jaren veertig dankbaar gebruik van is gemaakt.
Maar ik denk niet dat Andy Warhol op de hoogte was van die gevoeligheid. Sterker nog, waarschijnlijk had hij nauwelijks een idee wie hij afbeeldde. De kans dat hij ooit een boek van Buber, Stein of zelfs Kafka had opengeslagen lijkt me te verwaarlozen. Hij was een geslepen zakenman, een getalenteerd kunstenaar, maar niet bepaald een intellectueel. De gepruikte prins uit Pittsburgh was bovenal geobsedeerd door het fenomeen roem; het maakte hem niet uit of hij filmsterren, moordenaars of Joden portretteerde, als ze maar genoeg status hadden.
Warhols carrière bevond zich in 1980 op een dieptepunt. Hij herhaalde oude successen, werd nauwelijks nog serieus genomen in de kunstwereld en werd hoe langer hoe commerciëler. Het idee voor deze serie kwam van de (Joodse) kunsthandelaar Ronald Feldman, een vriend van Warhol. Ze stelden samen een longlist op van Joodse grootheden, waaruit Warhol er tien selecteerde. Niet vanwege hun verdiensten, maar vanwege hun uiterlijk, gaf hij later toe. In zijn dagboek noteerde hij: “Dit gaat verkopen.”
Ik wil hierbij een nieuwe term munten: het Andysemitisme, totale desinteresse in het jodendom, maar er wel geld aan willen verdienen. En dat is hem gelukt, de voorspelling in zijn dagboek kwam uit. En hoewel Tien portretten van Joden van de twintigste eeuw, zoals de serie officieel heet, door critici de grond in werd geboord en tot op de dag van vandaag omstreden zijn, zijn ze populair in Joodse musea en synagogen over de hele wereld. Het Israel Museum in Jeruzalem en het Jewish Museum in New York hebben ze in hun collecties opgenomen. Eind goed al goed dus: Andy blij, Joden blij, ondanks de afkeer van lijstjes. Voor de verandering zijn we een keer niet op geld beluste, sluwe zakenlui, maar het onderwerp van een kunstenaar die eigenlijk vooral een op geld beluste, sluwe zakenman was. Ook wel eens prettig.