Arne Jacobsen zette Deens design op de kaart

De Mier, de Zwaan en het Ei, die iconische ontwerpen zijn van de door de Denen op handen gedragen Arne Jacobsen. Met zijn uiteenlopende creaties, van bestek tot de Nationale Bank, werd zijn naam een synoniem voor Deens design. En dat voor een kwajongen die niet wilde deugen.
De Arne Jacobsenkamer in hotel Alexandra
De Arne Jacobsenkamer in hotel Alexandra

TEKST: ESTHER VOET | FOTO’S: ESTHER VOET, BART SCHUT EN ANDEREN

Op een steenworp afstand van het stadhuis en pretpark Tivoli in Kopenhagen, ligt aan de H. C. Andersens Boulevard designhotel Alexandra. Het interieur is een ode aan Deens design. De grotere en kleinere hommages aan architect-ontwerper Arne Jacobsen (1902–1971) beginnen al bij de receptie, waar je naast de lift een klein kastje kunt bewonderen met miniatuurtjes van een paar van zijn legendarische stoelontwerpen. Bij een zitje waar de gast voor zichzelf een welkomstdrankje kan inschenken hangt een grote poster van een overzichtstentoonstelling in het Musée des Arts Décoratifs in Parijs uit 1988. Op een verdieping hangt een van zijn portretten met pijp. De kamer die zijn naam draagt, is de trots van het hotel: de stoffering en twee stoelontwerpen zijn van de meester zelf.

Heb je er een beetje oog voor, dan kom je Jacobsen overal in Kopenhagen tegen, en niet alleen zijn stoelen. Als we het op een regenachtige dag aandurven een paar fietsen te huren en over de uitstekende fietspaden te peddelen, ontwaren we nietsvermoedend een indrukwekkend gebouw dat de aandacht trekt. Terwijl we even later op temperatuur komen met een kop chocolademelk, eren we dat ook dit een van Jacobsens geesteskinderen is: de Nationale Bank van Denemarken. Het gebouw dat in een groot deel van de stad niet over het hoofd te zien valt, is het door Jacobsen ontworpen, kolossale SAS-hotel dat ver boven de rest van de hoofdstedelijke centrumskyline uit torent. Het was de eerste echte hoogbouw in de stad en de architect tekende voor zowel het exterieur als interieur, waarmee zijn naam ook internationaal werd gevestigd als een van de grootste modernisten van zijn tijd.

Niet slecht voor een jongen die zijn ouders en leraren tot wanhoop dreef

Jacobsen werd de verpersoonlijking van dat belangrijke Deense exportproduct: eigentijds design. Hij was een van de voortrekkers van wat nu het Scandinavische modernisme wordt genoemd.

Kattenkwaad

Niet slecht voor een jongen die zijn ouders en leraren tot wanhoop dreef. Vader Johan had een groothandel in veiligheidsspelden en drukknopen, moeder Pouline Salmonsen was een van de eerste Deense vrouwen die een bankiersopleiding afrondde. In haar vrije tijd schilderde ze stillevens. De Jacobsens behoorden tot een oud Deens-Joods geslacht, eeuwen geleden vanuit Portugal in het land terechtgekomen, en waren volledig geassimileerd. Hoewel ze zelden een synagoge vanbinnen zagen, waren ze trots op hun afkomst en identiteit, die ze positief uitdroegen.

‘Het is mij een raadsel hoe mijn vader architect kon worden’

Het gezin woonde in een negentiende-eeuws huis in de gegoede wijk Classengade, door moeder Pouline ingericht naar de tijdsgeest: volgepakt met accessoires, porseleinen hondjes en geborduurde kleedjes, de zitplaatsen bedolven onder kussens. Arnes zoon Johan zou later zeggen: “Het is mij een raadsel hoe het mogelijk was dat mijn vader architect werd.”

Die uitspraak slaat niet alleen op het milieu waarin Arne opgroeide. Zijn kindertijd zou nu getypeerd worden als die van een typisch ADHD’ertje. Stilzitten kon hij niet: ‘Arne verstoort de aardrijkskundelessen,’ stond op zijn rapport, zijn cijfers waren matig en hij spijbelde wanneer hij maar kon. Arne was de grappenmaker van de klas, een eigenschap die hij zijn leven lang zou houden. Zo zette hij jaren later een restaurant in Londen op stelten nadat hij een stuk meloen had gegeten en de schil gebruikte als hoedje waarmee hij totaal onaangepast door de zaal begon te paraderen.

Om zoonlief op het rechte pad te krijgen, stuurden vader en moeder Jacobsen hem naar een kostschool, maar daar werd het niet veel beter. Eén keer maakte Arne het met een stel klasgenootjes zelfs zo bont dat de politie eraan te pas moest komen. Volgens zijn eigen kinderen bleef hij over dat incident altijd vaag. Met een paar andere jongens presteerde hij het diep in de nacht de kostschool uit te sluipen, een stoomlocomotief aan de praat te krijgen en die naar een ander station te rijden. Toen forenzen de volgende dag vergeefs op het perron stonden, was de trein nergens te bekennen. Hoe de jongens het voor elkaar kregen, weet tot op vandaag niemand.

Klinisch wit

Naast een gave voor kattenkwaad had Arne nog een talent: tekenen. Daarvoor haalde hij wel hoge cijfers. Maar de grappenmaker dacht er niet aan zijn toekomst in die richting te zoeken. Podiumartiest worden, dat was zijn grote wens. Vader wilde daar niets van weten, zijn zoon moest en zou een gedegen opleiding krijgen. Zo kwam Arne Jacobsen terecht op de Academie voor Kunsten, met een vervolgopleiding in architectuur. Twee jaar na zijn huwelijk met Marie Helstrup Holm richtte hij in 1929 zijn eigen kantoor op. En hij werd vader van zoons Johan en Niels.

Tijdens het interbellum maakte Jacobsen in eigen land al snel naam. Hij had zijn draai gevonden in een vak waar hij als jongen al aanleg voor had getoond. Destijds had de jonge Arne er al op gestaan dat zijn slaapkamer in klinisch wit zou worden geschilderd, in tegenstelling tot de rest van het overvolle ouderlijk huis. Een vrijheid die zijn ouders, ondanks moeders afgrijzen, hem gunden.

Wellicht mede dankzij zijn onrustige aard was de ontwerper enorm productief. Jacobsen was een Gesamtkünstler. Al in 1925 ontwierp hij zijn eerste stoel en er zouden er veel volgen. Op zijn palmares prijkten voor de oorlog naast woonhuizen onder meer kroonluchters, een stand voor een tentoonstelling, een bar, lampen, eethoeken, tuinmeubilair, een zithoek inclusief radio, posters, klokken, zelfs een tankstation en een rookhuis voor een vishandelaar. Vlak voor zijn gedwongen verbanning naar Zweden in 1943 begonnen de echt grote opdrachten binnen te stromen, zoals het stadhuis van Aarhus en de verbouwing van een jeugdherberg van YMCA.

Jacobsen was onafscheidelijk van zijn pijp

Vluchten

En dan is het september 1943. Arnes eerste huwelijk is op de klippen gelopen en hij heeft een nieuwe liefde, de textielontwerpster Jonna Møller die hij bij een van zijn projecten heeft ontmoet. Vriend Herbert Marcus heeft in de synagoge gehoord van de op komst zijnde razzia. Arne en Herbert zoeken een uitweg en ook vriend Paul Henningsen, voormalig buurman van Jacobsen en actief in het Deense verzet, weet dat ze moeten maken dat ze wegkomen. Ze kunnen op een grote boot tegen een woekerprijs naar het veilige Zweden worden gebracht.

Eén minpuntje: het bootje is goedkoper, maar de vluchters moeten zelf roeien

De prijs is echter exorbitant. Ze zoeken een alternatief en dat vinden ze: een kleine vissersboot. Enige minpuntje: er moet wel zelf geroeid worden. De tijd dringt, want Henningsen en zijn vrouw zijn al ternauwernood de dans ontsprongen. Ze zien aan de overkant van de straat hoe hun huis een paar uur nadat ze het zijn ontvlucht, door de Gestapo wordt binnengevallen. In allerijl neemt Jacobsen voorzorgsmaatregelen op zijn kantoor. Dat wordt in afgeslankte vorm voortgezet en een advocaat zal ervoor zorgen dat er met regelmaat geld naar Zweden zal worden overgemaakt.

Het is een gevaarlijke missie. Het vissersbootje moet onder het wakend oog van de Duitsers in de nacht worden verplaatst naar een andere locatie, daar stapt het gezelschap in en dan moet er worden geroeid. Marcus is verreweg de beste roeier, ze hebben de lichten van het Zweedse Landskrona in zicht als baken. Maar die lichten blijken veel verder weg te liggen dan ze denken. Daarnaast wordt Arne, de fysiek sterkste van het stel, zeeziek. Er is gewoon niet voldoende mankracht om het bootje over de Øresund naar de overkant te krijgen. Vrouwkracht is er wel, en het zijn de eega’s die het roeien overnemen. Vlak voor de Zweedse kust loopt het bootje ook nog eens vast op een zandbank. Henningsen moet het water in om het los te trekken. Maar ze redden het.

Natuur

Veel zal Jacobsen in Zweden niet produceren, al werpt hij zich op een nieuwe discipline: textieldesign, waarin hij zijn vrouw Jonna als zijn gelijke vindt. De natuur is vanaf zijn jeugd een grote inspiratiebron, van jongs af aan schildert en fotografeert hij organische motieven. In de natuur vindt de ontwerper rust en daar heeft hij nu alle tijd voor. Later zal Jacobsen zelfs tuinen ontwerpen. In de twee jaren die hij in Zweden doorbrengt legt hij zich vooral op textielontwerpen toe. Een rondje langs verkoopwebsites wijst uit dat zijn dessins nog altijd zeer populair zijn: voor een simpel gordijn wordt nu een kleine 600 euro gevraagd.

Eenmaal terug in zijn vaderland wordt Arne Jacobsen de grootste Deense pionier van het modernisme. Hij heeft de tijd mee. Europa is platgebombardeerd en er moet snel en functioneel worden gebouwd. Opvallend is het aantal Duitse projecten dat zijn signatuur draagt. Buiten een plan voor een nieuw Amsterdams stadhuis – dat later zal toevallen aan Cees Dam – zijn van Jacobsen geen ontwerpen voor Nederland bekend. Wel zijn er uitstapjes naar Oxford, waar hij tekent voor de campus van St. Catherine’s College, en zelfs in Brazilië en Pakistan weten ze hem te vinden. Veelvraat Jacobsen blijft ook kleinere projecten eren: voor regisseur Stanley Kubrick tekent hij een bestek, in een Deens dorp verrijst een hotdogstand van zijn hand. In 1952 ontwerpt hij de Mier, de stoel die een plek veroverd heeft in de canon van het Deens design. In 1958 volgen de Zwaan en het Ei. Vooral die laatste stoel zal iconisch worden.

Jacobsen erkende dat de cilinderstoel niet bepaald comfortabel was

Jacobsen gebruikt alle drie ontwerpen in het interieur van het SAS-hotel en kamer 606 is een icoon in de wereld van interieurontwerp geworden. In het designmuseum in Kopenhagen staan naast zijn legendarische ontwerpen ook de cilinderstoel die in diverse kleuren kon worden vervaardigd. Eigenlijk is dat een ‘grapje’, want Jacobsen erkende zelf dat het een weinig comfortabel ontwerp was. Hij wordt overladen met eredoctoraten in heel Europa.

Het SAS-hotel in Kopenhagen. Kamer 606 is gewijd aan de ontwerpen van Jacobsen

Arne Jacobsen werkt tot de laatste dagen van zijn leven door. Hij overlijdt op 24 maart 1971. Dat zijn ontwerpen tijdloos zijn, bewijst het feit dat een lamp die hij in de jaren zestig ontwierp voor zijn project in Oxford, eind 2022 opnieuw in productie is genomen.

Intussen vindt in Kopenhagen een heftige discussie plaats. Het streng modernistische, dominerende SAS-hotel wordt zowel geliefd als gehaat. Er lagen plannen om het iconische gebouw ingrijpend van een make-over te voorzien. De protesten tegen dat plan waren zo hevig, dat dat plan nu in de ijskast ligt.

Deze Kopenhagenspecial werd mede mogelijk gemaakt door Maror en verscheen eerder in het NIW18 van 9 februari 2024

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Meer Gerelateerde Berichten

Kopenhagen

Volop steun voor de Deense kille