Joshua Foer schreef een boek over zijn zoektocht naar de geheimen van het menselijk geheugen.
De jonge, beginnende journalist Joshua Foer (het kleine broertje van Jonathan Safran), verslaat voor een freelance opdracht de geheugenkampioenschappen van de Verenigde Staten. Verrast en verbijsterd is hij door het pandemonium aan eigenaardige figuren die eraan meedoen, maar nog meer om te horen dat zij niet uitzonderlijk intelligent, of anderszins begaafd zijn, maar dat iedereen kan leren om – bijvoorbeeld – driehonderd willekeurige woorden in een kwartier uit hun hoofd te leren, of de voor- en achternamen behorend bij 99 portretfoto’s foutloos op te noemen. Is het echt waar dat iedereen dat kan leren? Dat vraagt Foer zich af. Hij besluit de proef op de som te nemen. Hij laat zich trainen door de Britse geheugenkunstenaar Ed Cooke, die hij op de kampioenschappen heeft leren kennen. Ondertussen gaat hij op onderzoek om de geschiedenis en geheimen van het geheugen te ontrafelen.
Mnemotechniek
De technieken waarvan de nerds van het geheugenkampioenschap gebruikmaken blijken 2500 jaar geleden te zijn uitgevonden door Simonides van Keos, ontdekt hij. Deze technieken, die bekendstaan als ‘het geheugenpaleis’, de reismethode of de methode van de loci, en de ars memorativa, de geheugenkunst, zijn door Romeinen als Cicero en Quitilianus verfijnd en geordend. Romeinse senatoren gebruikten ze om hun redevoeringen te memoriseren en in de Middeleeuwen was het een systeem waarmee vrome christenen van alles uit hun hoofd konden leren. Toen Gutenberg in de vijftiende eeuw boeken tot een massaproduct maakte, was het niet meer zo belangrijk om zelf iets te onthouden. Dat deed de gedrukte bladzijde immers voor je. De zogenaamde mnemotechniek raakte in onbruik. Pas in de late twintigste eeuw wordt het uit de mottenballen gehaald, vooral voor gelegenheden als geheugentoernooien.
‘Lifelog’
De zoektocht van Foer voert langs een bonte verzameling van wetenschappers, charlatans en ‘freaks’ die diverse aspecten van het geheugen belichten. Uiteraard komt hij op de proppen met bekende en buitenissige voorbeelden van mensen die zich of álles herinneren, zoals de patiënt ‘S’ die door zijn aandoening ongeschikt was om te werken, ‘verlamd door zijn eigen onvermogen iets te vergeten’, of juist helemaal niets, zoals ‘E.P.’, die geen kortetermijngeheugen heeft en zich elke dag opnieuw voorstelt aan zijn vrouw. We kennen het soort verhalen uit de boeken van bijvoorbeeld Oliver Sacks. Hier en daar laat Foer zijn Joodse achtergrond doorschemeren. Zo verhaalt hij van zijn eigen jeugdige fascinatie voor Joden die alle 5422 pagina’s van de Babylonische Talmoed zo goed kenden dat ze, als je een speld door een van de 63 traktaten van de Talmoed stak, precies wisten door welke woorden op elke volgende pagina die ging. Niet iedereen onthoudt met zijn hersens: computerwetenschapper Gordon Bell vertrouwt álles aan zijn ‘externe geheugen’ toe. Met een camera om zijn nek wordt alles wat hij meemaakt gefi lmd, elk telefoongesprek wordt opgenomen en hij heeft al zijn spullen voor zover mogelijk gescand en opgeslagen in een ‘lifelog’ dat zo’n 170 gigabyte in beslag neemt.
Kleuren horen
De techniek van het onthouden laat zich het kortst omschrijven als: het plakken van beelden aan de informatie die je wilt onthouden. Als je die beelden een plaats in een ruimte geeft, heb je een geheugenpaleis. Patiënt ‘S’, die niets vergat, leed aan synesthesie, het verschijnsel waarbij men, als er een zintuig geprikkeld wordt, men ook gewaarwordingen van een ander zintuig ervaart. Mensen met synesthesie ‘horen’ bijvoorbeeld kleuren. Mnemotechnieken zijn als het ware een gefabriceerde vorm van synesthesie. Gaandeweg zijn training leert Foer dat hoe schunniger en vreemder de beelden die hij bedenkt, hoe makkelijker ze te onthouden zijn. Ed raadt hem dan ook aan zijn moeder uit de serie beelden te houden.
Wedstrijd
Dan is het tijd voor de Amerikaanse geheugenkampioenschappen 2006. Joshua heeft een jaar lang getraind, en is met behulp van zijn mentoren en de kennis die hij ondertussen heeft opgedaan een steeds betere geheugenkunstenaar geworden. In een spannend laatste hoofdstuk beschrijft hij de wedstrijd van begin tot eind. De uitslag? Raadt u maar… Foer heeft een leesbaar en bij tijden geestig boek geschreven, en hoewel het hier en daar wat studentikoos is, bevat het veel interessante informatie. Toch is het een boek dat niet beklijft. Want: wat nu? Is Foer, nu hij zoveel kennis vergaard heeft over het gebruik van zijn hersens én met gemak de volgorde van twee spellen kaarten kan onthouden, ook efficiënter geworden in het gebruik van zijn brein? De conclusies die hij trekt zijn teleurstellend: er is veel over het brein dat we nog niet begrijpen, iedereen kan leren om veel te onthouden, mensen die veel kunnen onthouden zijn niet slimmer dan anderen en hebben ook geen ander brein, en als je veel traint krijg je niet een ‘beter brein’.
Wat hij wel als een belangrijke verworvenheid ziet is dat hij zijn hersens heeft getraind om opmerkzamer te zijn, en meer aandacht te schenken aan de wereld om hem heen. Dat wat we onthouden maakt ons tot de mensen die we zijn. Humor, het leggen van verbanden, het ontwikkelen van nieuwe denkbeelden, cultuur: al die dingen zijn afhankelijk van ons geheugen. Het is niet zozeer belangrijk om veel te onthouden, maar om onderscheid te kunnen maken tussen dingen die wel of juist niet de moeite van het onthouden waard zijn. Wat betreft boodschappenlijstjes en telefoonnummers denkt Foer dat hij zich in de toekomst toch zal verlaten op zijn ‘externe geheugen’ van agenda, computer, pen en papier, mobiele telefoon. Foer : ‘Ondanks alle geheugenstunts die ik nu kon uitvoeren, zat ik nog steeds opgescheept met hetzelfde krakkemikkige geheugen dat vergat waar ik autosleutels en auto’s liet.’
Joshua Foer, Het Geheugenpaleis. De vergeten kunst van het onthouden. Uitgeverij De Bezige Bij, € 19,90.