Niet lang voor haar dood lijkt Aletta Jacobs vrede te hebben met het komende afscheid. Ze schrijft in 1928: “Ik weet zeker dat wij niet voor niets hebben geleefd. Wij hebben onze taak volbracht en wij kunnen de wereld achterlaten in de overtuiging dat we haar in betere toestand achterlaten dan we haar hebben gevonden.” Dat heeft ze zeker, als arts en als feministe, maar wat heeft ze ervoor moeten knokken, zo blijkt uit de uitgebreide documentatie over haar leven. Er staat ontzettend veel van haar op schrift en over haar is een groot aantal boeken en essays geschreven.
Beeld is er minder. Historicus Marten van Harten vindt in 2013 twintig seconden filmmateriaal van haar, opgenomen in 1915 tijdens de Eerste Wereldoorlog. Daarop drie kordaat stappende vrouwen voor de Brandenburger Tor in Berlijn: links de Amerikaanse Jane Addams, president van de Women’s International League for Peace and Freedom (WILPF), die in 1931 de Nobelprijs voor de Vrede zou krijgen, in het midden Alice Hamilton, medewerkster van Addams, en rechts Aletta, ook betrokken bij de oprichting van de WILPF. De vrouwen willen zich in de Duitse rijkshoofdstad op de hoogte stellen van de consequenties die de door de geallieerden ingestelde blokkades hebben op de Berlijnse burgerbevolking.
De achtste van elf
Reizen. Ze zal het veel en ver doen, tot aan China en Korea toe. Een quantum leap voor een meisje dat op 9 februari 1854 wordt geboren in het Groningse Sappemeer. Ze is het achtste van elf kinderen. Haar vader is plattelandsdokter, haar moeder huisvrouw. Hoewel vader tot de notabelen van de stad behoort, is het geen vetpot. Maar geheel in de geest van de Joodse emancipatie stimuleren Abraham Jacobs en Anna de Jongh al hun kinderen, dus ook de meisjes, om hun talenten te benutten.
‘Ik mag immers toch niets worden omdat ik een meisje ben!’
Aletta’s oudste broer Julius, met wie ze een warme band heeft, wordt arts, broer Eduard zal de eerste Joodse burgemeester van Nederland worden, haar oudste zus Charlotte wordt de eerste vrouwelijke apotheker van Nederland en haar jongere zusje Frederika doet als eerste vrouw in Nederland het middelbaar examen boekhouden en wiskunde. In de boekenkast staan werken van liberale denkers, waaruit de kinderen vrij kunnen putten. Al jong staat voor Aletta vast wat ze later wil worden. Haar vader neemt haar vaak mee op patiëntenbezoek en Aletta toont een bovenmatige interesse. Ze schrijft: “Van mijn zesde jaar af heb ik steeds met de meest mogelijke beslistheid verklaard, dat ik, net als Pa en Julius, dokter wou worden. Geen oogenblik is toen of later de gedachte bij mij opgekomen, dat dit voor een meisje moeilijk zou gaan. Hoe kon dat ook? Thuis werd immers tusschen jongens en meisjes geenerlei verschil gemaakt.”
Dat lag in het overgrote deel van Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw wel anders. Vrouwelijke artsen waren er niet. Een dame diende zich te beperken tot de kunst van het handwerken, het leren van goede manieren en het ontwikkelen van het talent om ‘sprankelend te converseren’. De chique school die haar daar op moest voorbereiden, was een kriem voor haar, ze hield het er maar een paar weken vol: “Elken dag werd ik lusteloozer, niets had meer mijn belangstelling. De malaria-aanvallen, waaronder ik vroeger dikwijls had geleden, kwamen terug. Ondragelijke hoofdpijnen kwelden mij soms. Ik droeg ze in stilte. Ziek worden, doodgaan misschien, beteekende immers een verlossing uit de ellende,” schreef ze, en: “Ik mag immers toch niets worden omdat ik een meisje ben!”

Naar de universiteit
De familie, broer Julius in het bijzonder, ziet haar kwelling. Ze mag naar de HBS, een unicum, en vader Abraham geeft haar bijlessen in Grieks en Latijn. In 1870 behaalt ze, net als haar oudere zus Charlotte, haar examen leerlingapotheker. Maar Aletta wil meer. Ze wil naar de universiteit. Dat gaat echter niet zo maar. Vrouwen worden op de universiteit niet toegelaten. Aletta schrijft daarop een brief aan de liberale premier Thorbecke, die nog steeds is terug te vinden in het Rijksarchief. Er volgt een korte correspondentie en Thorbecke verleent haar inderdaad toestemming om medicijnen te gaan studeren: voor één jaar, op proef. Schande wordt ervan gesproken, zij het minder in Groningen dan in de rest van het land. Vooral vrouwenbladen hebben er geen goed woord voor over. De studie gaat goed, maar dan komt het bericht dat Thorbecke op sterven ligt. Aletta doet snel een aantal tentamens die ze met vlag en wimpel haalt en stuurt met die uitslagen opnieuw een brief naar de eerste minister. Staat hij haar toe haar studie definitief af te ronden? Aletta: “Twee dagen na Thorbecke’s dood, 5 Juni 1872, ontving ik de in rouwrand vervatte toestemming. Zij was gedateerd 30 Mei 1872, en in een begeleidend schrijven werd mij medegedeeld, dat het verlenen van dit verlof behoord had tot ’s Ministers laatste ambtsbezigheden.”
In 1878 slaagt ze voor haar artsenexamen en een jaar later promoveert ze. Haar proefschrift krijgt de titel ‘Over localisatie van physiologische en pathologische verschijnselen in de groote hersenen’ mee. Ze draagt het op aan koningin Emma ‘als een blijk van hulde’.
Aletta schrijft een brief aan de liberale premier Thorbecke
Overigens is zij niet de eerste vrouwelijke universitaire studente. Die eer valt al twee eeuwen eerder te beurt aan Anna Maria van Schurman. Maar Anna Maria maakte haar studie nooit af. De meningen zijn erover verdeeld of Aletta de titel van eerste vrouwelijke arts mag dragen; in 1630 wordt er in Amsterdam al melding gemaakt van een ‘vrouwelijke chirurgijn’, Trijn Jacobs, lid van het chirurgijngilde, en eind 16e eeuw is er in Dordrecht al sprake van een ‘chirurgijnmeesteres’.
Vrij huwelijk
Na haar promotie vertrekt Aletta naar Londen. Daar specialiseert ze zich als vrouwenarts en in de kindergeneeskunde. Ze komt in contact met progressieve politici en suffragettes, mondige vrouwen die zich inzetten voor het vrouwenkiesrecht. Hier ontmoet zij de politicus Carel Victor Gerritsen, een vooruitstrevende man die heilig in vrouwenemancipatie en vrouwenkiesrecht gelooft. Er ontstaat een hechte vriendschap tussen de twee die zich in de loop der jaren, terug in Nederland, verder ontwikkelt tot een diepe liefde.
Haar idealen blijft ze met dezelfde passie nastreven. Ze is economisch onafhankelijk en betaalt belasting, een voorwaarde om op een kieslijst te worden geplaatst. Met dat verzoek stuurt ze in 1883 een brief naar de Amsterdamse burgemeester en wethouders. Maar ja, een vrouw op een kieslijst? Daar komt niets van in. Zelfs de Hoge Raad wijst haar verzoek af.
Gerritsen introduceert haar in allerlei zeer progressieve kringen en die van vrijdenkers en vrijmetselaars. Ze trouwen in 1892. Een, zeker voor die tijd, bijzonder huwelijk ‘waarin wij elk onze volle vrijheid zouden behouden en economisch onafhankelijk van elkaar zouden zijn, waarbij wij zelfs afzonderlijk zouden blijven wonen’.
Aletta is dan 38 jaar oud. Het trouwen gebeurt niet zonder slag of stoot; ze is gedwongen om als onderdeel van de huwelijksplechtigheid de gelofte van gehoorzaamheid aan haar man af te leggen, anders is het verbond wettelijk niet geldig. Ze doet het, maar onder protest. Aletta wordt snel zwanger, want zij wil moeder worden. Ze krijgt met Carel een zoontje dat door een medische fout niet langer dan een dag leeft. Daarover zegt ze: “Door een fout van den accoucheur (gynaecoloog, red.) bij de geboorte, was het geen langer leven beschoren. Hoezeer ons deze slag getroffen heeft, kan ik niet beschrijven. Jaren heb ik nodig gehad om het verdriet te boven te komen.”
Gratis spreekuur
Ondanks heftige protesten opent Aletta in 1878 een huisartsenpraktijk aan de Amsterdamse Herengracht. Ze ontwikkelt een bijzondere interesse voor geboortebeperking, waar ze een fervent voorstander van is, en voorbehoedsmiddelen. Regelmatig schrijft zij pessaria voor om ongewenste zwangerschappen te voorkomen. Aletta ondervindt hierbij in het openbaar veel weerstand. Schijnheiligheid is daarbij niet van de lucht, want ondanks de veroordelingen winnen haar grootste tegenstanders wel stiekem informatie over het onderwerp bij haar in. Ze ziet hoe de snel op elkaar volgende zwangerschappen een enorme aanslag zijn op de gezondheid van de vrouw.

Een echtgenoot van een patiënte die zij behandelt, komt verhaal halen wanneer hij de rekening te hoog vindt, namelijk hetzelfde bedrag als een mannelijke collega zou rekenen. Zij zet hem op z’n nummer met woorden in de strekking van: ‘zoekt u goede of goedkope hulp?’ Een paar dagen later wordt de rekening betaald. In 1898 verschijnt haar standaardwerk De vrouw, haar bouw en haar inwendige organen. Het wordt een naslagwerk voor al haar mannelijke collega’s.
Ze maakt lange dagen, want veertien jaar lang houdt ze twee keer per week gratis spreekuur voor arme vrouwen in de Jordaan en ze heeft oog voor de ellende van menig prostituee. Als blijkt dat veel winkeljuffrouwen dezelfde klachten krijgen vanwege het lange staan – soms wel vijftien uur per dag – eist ze een zitgelegenheid voor het winkelpersoneel. Ze roept zelfs op tot een boycot van zaken die daar niet voor zorgen, met als resultaat dat er in 1902 een wet wordt aangenomen die zo’n zitje verplicht stelt.
In datzelfde jaar wordt ze presidente van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, de VVK. Daarover schrijft ze: “Aanvankelijk was spot en hoon ons deel. De pers en de openbaare meening verdraaiden onze woorden, verdoezelden maar liefst de feiten. Daarna volgde de periode van verdachtmakingen. Toen wij, ondanks alle tegenwerking bleven ageeren, werden wij geruimen tijd doodgezwegen.”
Als voortrekster van de Nederlandse vrouwenbeweging komt ze in botsing met de socialisten. Zolang alleen mannen met hogere inkomens mogen stemmen, vinden de socialisten algemeen kiesrecht voor alle mannen veel belangrijker dan het vrouwenkiesrecht. Daarom wordt aan de grondwetswijziging van 1887 voor de zekerheid het woordje ‘mannelijk’ toegevoegd.


De strijd voortgezet
In 1904 viert zij het 25-jarig jubileum van haar promotie en wordt, anders dan bij die promotie zelf, uitgebreid gehuldigd. Ze is een gevierde en bewonderde beroemdheid geworden.
Dan wordt Carel ziek, ernstig ziek. Ze besluit in 1904 haar praktijk op te doeken. Samen maken ze nog een reis door Noord-Amerika, Aletta doet daarvan verslag in De Telegraaf, Carel in het Algemeen Dagblad. Een jaar later overlijdt Carel, haar zielsverwant, medestrijder en mentor. “In betrekkelijk korten tijd was zijn vroeger krachtig gestel gesloopt door maag- en levercarcinoom, in een reeds nu gevorderd stadium. (…) Dat zijn einde nabij was, daarvan was hij zich niet bewust en ik zorgde dat hij er onkundig van bleef. Op den 5den Juli 1905 is hij zacht ingeslapen. (…) Stikdonker leek mij den weg die ik verder alleen zou hebben af te leggen.”
Het duurt jaren voordat Aletta deze klap te boven komt en ze weer de passie vindt om haar strijd voor gelijke rechten voort te zetten.
Veertien jaar lang houdt ze twee keer per week gratis spreekuur voor arme vrouwen in de Jordaan
In 1908 is ze een van de vooraanstaande deelneemsters aan het vierde congres van de Wereldbond voor Vrouwenkiesrecht in Amsterdam. Ook vertaalt ze in deze jaren feministische boeken uit het Engels. Met gelijkgestemde vrouwen maakt ze van voorjaar 1911 tot najaar 1912 een lange wereldreis door Europa, Zuid- en Oost-Afrika, Ottomaans Palestina, India, Ceylon, Java, de Filippijnen, China, Korea, Japan en Hawaï. Een jaar later worden haar reisbrieven gebundeld in een boek. Journaliste Step Vaessen reisde voor de eerder dit jaar uitgezonden, vijfdelige NTR-documentaireserie Aletta’s reis naar plekken die Aletta ruim een eeuw geleden aandeed om te zien hoe het daar nu staat met de rechten van de vrouw.
Het vrouwenkiesrecht is voor Aletta het allerbelangrijkste speerpunt dat internationaal wordt gedeeld door vrouwen die zich hebben verenigd in de International Woman Suffrage Alliance, de Wereldbond van Vrouwenkiesrecht. Internationaal zusterschap, solidariteit met alle vrouwen is de basis van deze organisatie. De vrouwen komen overal vandaan: uit Groot-Brittannië, de Verenigde Staten, Canada, IJsland, en ja, ook uit het enigszins gezapige Nederland. Aletta onderhoudt innige contacten met de Vrijzinnig Democratische Bond en is een van de medeondertekenaars van het oprichtingsdocument van de partij, die later op zal gaan in de SDAP, de voorloper van de Partij van de Arbeid.

Dan breekt de Eerste Wereldoorlog uit. Tijdens het Vrouwenvredescongres dat Aletta in 1915 in Den Haag organiseert, zijn vrouwen uit de verschillende oorlogvoerende landen aanwezig. Het vrouwenkiesrecht komt nu op het tweede plan: ijveren voor vrede lijkt nu belangrijker, maar die langgekoesterde droom van het actieve vrouwenkiesrecht is in Nederland nog altijd geen realiteit. Aletta doet in 1916 nog een poging wanneer het passief vrouwenkiesrecht ingevoerd wordt. Ze mag zich dus wel verkiesbaar stellen maar niet zelf kiezen. Ze komt op de lijst van de Vrijzinnig Democratische Bond te staan, maar verliest ondanks het grote aantal voorkeurstemmen nipt van haar (mannelijke) tegenstander.
Nadat in 1918 de Vrede van Versailles is getekend, komt dat doel weer bovenaan de prioriteitenlijst te staan. Een jaar later is het zover: in september 1919, honderd jaar geleden, tien jaar voor haar overlijden, bereiken Jacobs en haar zusters in de strijd hun doel. Vrouwen mogen stemmen; om dat recht uit te oefenen, moeten ze nog drie jaar wachten tot de verkiezingen. Foto’s uit 1922 tonen Aletta en haar medestrijdsters overladen met bloemen voor het stembureau: “Ik kon mijn eerste stembiljet in de bus werpen, waarbij de voorzitter van het bureau mij met een handdruk geluk wenschte.”

UNESCO Memory of the World
In 1924 verschijnt haar autobiografie Herinneringen, waaruit veel van de citaten in dit artikel komen, waaronder het volgende: “De vrouwen en meisjes van tegenwoordig mochten het zich nog wel eens duidelijk voor oogen stellen, hoe moeilijk, hoe saai en weinig verheffend het leven is geweest van hare grootmoeders en moeders, en vooral van haar ongehuwde tantes. Daardoor zouden zij te beter waardeeren, hoeveel meer zij in den hoogeren zin van het leven kunnen genieten, nu de wegen zijn gebaand voor een vrij en onafhankelijk bestaan, ook voor de vrouw.” Zinnen die voor heel veel vrouwen nu nog zo zouden kunnen worden geschreven; nog altijd actueel is haar strijd voor de openstelling van alle beroepen voor zowel mannen als vrouwen en haar inzet voor gelijke betaling in gelijkwaardige functies.
Aletta Jacobs overlijdt vijf jaar later, nadat haar zeventigste verjaardag uitbundig is gevierd. Haar afscheid van deze wereld heeft ze van tevoren naar eigen goeddunken bepaald: voor haar geen Joodse begrafenis. Ze wordt op 14 augustus, vier dagen na haar overlijden, gecremeerd in Driehuis-Westerveld.
In september 1919, honderd jaar geleden, tien jaar voor haar overlijden, bereiken Jacobs en haar zusters in de strijd hun doel
Anno 2019 zijn er diverse bustes en plaquettes van haar: aan de gevel van haar voormalige woonhuis in de Tesselschadestraat in Amsterdam, voor de medische faculteit van de Rijksuniversiteit Groningen, één in het Vredespaleis in Den Haag en in haar geboorteplaats Sappemeer. Haar archief is erkend als UNESCO-erfgoed en is als één van slechts vier archieven van vrouwen opgenomen in het conserveringsprogramma Memory of the World van dezelfde organisatie.
Het gedigitaliseerde archief is in het bezit van Atria, het kennisinstituut voor Emancipatie en Vrouwengeschiedenis, en voor iedereen toegankelijk. Aletta Jacobs is één van de drie vrouwen die prijken op de 50-delige Canon van Nederland; de andere twee zijn Anne Frank en Annie M.G. Schmidt. In de chronologische ordening bezet ze nummer 34, tussen Vincent van Gogh en de Eerste Wereldoorlog in.

De speech die zij in 1919 in het Amsterdamse Concertgebouw gaf naar aanleiding van de invoering van het algemeen Vrouwenkiesrecht, waarin ze de beroemde woorden: “Vreest niet de Vrouw der toekomst, Broeder!” sprak, eindigde op de tweede plaats als beste Nederlandse speech aller tijden, achter de protestrede van de Leidse hoogleraar Rudolph Cleveringa op 26 november 1940 aan de Universiteit Leiden. Ze is nog altijd voorbeeld en rolmodel. Haar doel en het ‘hoge doel der vrouwenbeweging was’ ‘om in de vrouw den mensch tot volle ontwikkeling te doen komen en daarvoor is onontbeerlijk opleiding tot zelfstandigheid’. Die opleiding is inderdaad van enorm belang, maar sommige vrouwen worden zelfstandig geboren. En Aletta Jacobs was daar wellicht het belangrijkste voorbeeld in ons land van.
Dit artikel verscheen eerder in NIW 24, 5779.