Er zitten een paar voordelen aan het hele sjechieta-debat. Je moet goed zoeken, maar ze zijn er wel. Allereerst leek er iets van een eenheid door te ontstaan tussen de seculiere en de conservatieve Joodse stromingen in Nederland. Heel wat seculiere Joden hebben zich de afgelopen maanden de benen uit hun lijf gerend en slapeloze uurtjes gehad om de orthodoxie hun kosjere broodje pekel te laten behouden, en dat is pure winst. Daarnaast bracht de hele discussie ook Joden en moslims dichter bij elkaar, zoals ook bleek uit de uitzending van Nu al wakker Nederland op Radio 1, waar Joël Serphos en Chaim Benistant met de dauw op hun ogen (het was vijf uur in de ochtend) eendrachtig met imam Hashim Jansen optrokken tegen het wetsvoorstel. Op de vraag of een verbod op de rituele slacht veel invloed zou hebben op de leefwijzen van Joden en moslims, antwoordde de imam: „Ik denk het niet. We vinden er ongetwijfeld wel een weg omheen.” Misschien heeft de imam gelijk, maar daar gaat het niet om, het gaat om veel meer.
Het hele debat rond de sjechieta is een principiële: dierenwelzijn tegenover de vrijheid van godsdienst en, zoals u in het opiniestuk van de D66-achterban kunt lezen op pagina 10, de vrijheid van het individu. Of je nu wel of niet kosjer eet, of kosjer style, of zo nu en dan zelfs een oester naar binnen slurpt, is verder niet eens echt relevant. Het gaat om het principe en solidariteit, om de vrijheid van minderheden en het hebben van respect voor hun minderhedenstandpunt.
Dat is de elementaire discussie die letterlijk op het scherpst van de snede mag worden gevoerd, maar wel met eerlijke wapens graag. Als Marianne Thieme in al haar onwetendheid zonder fiat een rabbijn aanhaalt die tijdens de Tweede Wereldoorlog de Joden wilde redden door iets van de sjechieta te behouden en daarmee wil bewijzen dat verdoving toch halachisch is toegestaan, behoort zij in niet mis te verstane woorden op haar vingers te worden getikt. Als een briljant jurist als Herman Loonstein, die toch voldoende juridische argumenten zou moeten kunnen aanvoeren om een goede case te maken, de inmiddels grijsgekleurde ‘Shoa-troef’ uit de kast trekt en daarmee de hele discussie met een ranzig sausje overgiet, hoort bij hem hetzelfde te gebeuren. Om met staatssecretaris Bleker te spreken: „De discussie hoort zuiver gevoerd te worden.”
Het feit dat Loonstein de grens tussen zuiver en onzuiver niet ziet, hoe goedbedoeld en betrokken waarschijnlijk ook, is niet alleen schadelijk voor zijn eigen reputatie, maar voor ons allen. De gemiddelde aanhoorder weet immers niet waar hij in het Joodse spectrum staat, weet niet dat de heer Loonstein opperrabbijn Jacobs qua ‘vroomheid’ rechts inhaalt en dat zijn mening zeker niet door het gros van de Nederlands Joodse gemeenschap wordt gedeeld.
Daarnaast is het een klap in het gezicht van het kernteam, waarin seculieren en vooral ook orthodoxen zijn verenigd, en dat dag en nacht heeft gebuffeld om een strategie uit te zetten om de Tweede Kamer op andere gedachten te brengen. Om met diverse leden van dat kernteam te spreken: „Loonstein heeft veel schade toegebracht.”
En dan nog iets: als iemand zijn leven anders inricht dan ik, maar toch solidair met mij is en bereid is met mij mee te vechten om mij mijn grondrecht te laten behouden, dan hoor ik zo iemand ten minste met respect te behandelen. Zo iemand noem ik een vriend. Om dan over die solidariteit te spreken in termen van ‘het is mij een gruwel’ is niet alleen dom, het is in mijn ogen extremistisch. En daar moet ik dan weer van gruwelen…