Abonneer op het NIW

Het opinietijdschrift en cultureel magazine in één, voor iedereen geïnteresseerd in de Joodse wereld. Abonneer nu »

Achtergrond

Politiek, economie en… liefde – Zeventig jaar diplomatieke relaties Nederland-Israël

in 2020 was het precies zeventig jaar geleden dat Nederland de Staat Israël erkende. Voor een historische terugblik is alle reden. Waarom erkende Nederland Israël pas in 1950, twee jaar na de uitroeping van de staat? En hoe ontwikkelden de diplomatieke relaties zich sindsdien?

Bart Wallet 31 juli 2022, 14:09
Politiek, economie en… liefde – Zeventig jaar diplomatieke relaties Nederland-Israël

Dit artikel verscheen eerder in NIW 11 5781/2020

Over de relatie tussen Nederland en Israël is al heel wat onderzoek verricht, uiteenlopend van de soms nauwe en zelfs geheime banden tussen beide landen tot de groeiende polarisatie in de opinie over Israël in de Nederlandse politiek. Opvallend weinig aandacht is tot dusver uitgegaan naar degenen die beide landen vertegenwoordigden: de ambassadeurs en overige diplomaten, in Jeruzalem en Tel Aviv enerzijds, in Amsterdam en Den Haag anderzijds. Dit artikel richt zich daarom op de diplomatie van Nederland en Israël in de afgelopen zeventig jaar.

Al ruim voor de stichting van de staat Israël was Nederland vertegenwoordigd in het gebied dat de Joodse staat zou worden. Tot 1920 maakte dat deel uit van het Ottomaanse Rijk, waar Nederland een vertegenwoordiger had in Istanboel bij het hof van de sultan. Verspreid over het Ottomaanse Rijk waren consulaten gevestigd, die ten doel hadden Nederlandse burgers die vanwege handel of persoonlijke redenen in een van de Ottomaanse provincies verbleven de nodige bijstand te verlenen. Onder meer in Damascus, Beiroet en Cairo waren consuls te vinden. In het Heilige Land was geen Nederlandse consul aanwezig, daar trad vaak de Duitse of Spaanse consul op voor de Nederlanders als dat nodig was.

De Balfourverklaring van 1917 veranderde alles. De Britse regering zegde daarin haar steun toe aan de zionistische beweging om in Palestina een Joods nationaal tehuis te verwezenlijken. Niet lang daarna veroverden de Britse troepen het gebied en werd het Ottomaanse Rijk op de knieën gedwongen. De belofte op papier kon nu in de praktijk gebracht worden. In 1920 ging formeel het Britse Mandaatgebied Palestina van start, waarbij de Britten van de Volkenbond de opdracht kregen de Joodse gemeenschap te assisteren bij de vorming van een eigen politieke structuur.

Nu was Nederland er snel bij. Den Haag bekeek met interesse de stormachtige ontwikkeling in Palestina, de gestage groei van de Joodse bevolking en de toenemende economische ontplooiing. Met name in dat laatste, de economie, was Nederland geïnteresseerd. Voorkomen moest worden dat de Britten alle profijt zouden hebben van hun nieuwe mandaatgebied. Daarom besloot Nederland tot een eigen consulaire vertegenwoordiging in die regio.

Hier begonnen echter de problemen. Wie moest Nederland daar vertegenwoordigen? Een consul was in de regel een inwoner van het gebied, bij voorkeur daaruit afkomstig, die naast zijn eigen werk de consulaire vertegenwoordiging erbij deed. De Nederlandse gemeenschap in Palestina was nog maar klein en bestond naast een handjevol vrome Joden uit rooms-katholieken en zionisten. Dit leidde tot heftige debatten in de Nederlandse diplomatieke wereld. Het ministerie van Buitenlandse Zaken werd gedomineerd door protestanten, veelal afkomstig uit de adel en het patriciaat. Katholieken werden in de buitenlandse dienst nog altijd enigszins gewantrouwd, want zouden ze uiteindelijk niet loyaler zijn aan de paus dan aan Den Haag?

Geen conflict
De keus viel uiteindelijk op recente zionistische immigranten in Palestina, hoewel Den Haag begreep dat hierdoor de verhoudingen met de Arabische bevolking mogelijk lastiger zouden worden. De zionisten op wie het oog viel, waren hoog opgeleid en konden zich goed bewegen in het milieu van politici en diplomaten. In Tel Aviv-Jaffa, Jeruzalem en Haifa kwamen (vice)consulaten. De heren Siegfried Hoofiën (1923-1948), Jacobus H. Kann (1924-1927) en Sigfried A. van Vriesland (1927-1939) werden tot consul gekozen. Elk van hen had prominente posities bekleed in de Nederlandse Zionistenbond en was daarnaast in de internationale zionistische beweging zeer actief. Na hun emigratie naar Palestina kregen ze prestigieuze posities, variërend van bankdirecteur tot leidinggevende bij de aanleg van de haven in Tel Aviv.

De eerste consuls waren prominenten in de Nederlandse Zionistenbond

Voor deze consuls bestond geen conflict tussen hun zionisme en hun Nederlandse identiteit. Ze geloofden stellig dat de belangen van Nederland en het Palestijnse zionisme in elkaars verlengde lagen. Nederland moest profiteren van de opbloeiende handel in Palestina, terwijl de zionisten op hun beurt veel baat hadden bij Nederlandse expertise in bijvoorbeeld de aanleg van havens. Wie in de archieven van deze consuls kijkt, ziet direct hoezeer hun consulaire diensten en hun zionistische activiteiten regelmatig in elkaar overliepen.

De erkenning
Toen op 14 mei 1948 de staat Israël werd uitgeroepen, had Nederland dankzij de consuls al een vorm van vertegenwoordiging in het gebied. Maar hier gebeurde iets merkwaardigs: hoewel Nederland op 29 november 1947 in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties had gestemd voor het delingsbesluit – en dus voor de oprichting van een Joodse en een Arabische staat in Palestina – bleef erkenning van Israël uit. Waarom talmde Nederland met de erkenning van de nieuwe Joodse staat?

Daarvoor waren meerdere redenen. In de Nederlandse samenleving bestond veel sympathie voor de staat Israël, maar Nederland moest als klein land rekening houden met grotere geopolitieke belangen. Ten eerste was er de verhouding tot Groot-Brittannië. De opheffing van het Brits Mandaatgebied Palestina was op een nogal smadelijk gebeuren uitgelopen en de relatie tussen de Britse regering en het zionistisch leiderschap was tot het nulpunt gedaald. Voor Nederland was Groot-Brittannië onze bevrijder van 1944-1945 en bovendien werd er in het Pact van Brussel militair mee samengewerkt. Op verzoek van de Britten infiltreerde de Nederlandse geheime dienst in de Nederlandse zionisten om achter de geheime routes te komen die gebruikt werden om jongeren illegaal naar Palestina te smokkelen. Om de Britten te vriend te houden, wilde Nederland Israël niet snel erkennen. Dan kon alleen als de grote bondgenoot daar ook klaar voor was.

De grootmoefti van Jeruzalem, Al-Hoessseini,was niet alleen bevriend met Hitler, maar stuurde ook propagandisten naar Nederlands-Indië om geld op te halen voor de Palestijnse strijd tegen de Joden

Veel belangrijker was dat Nederland op dat moment verwikkeld was in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, die naadloos aansloot op het einde van de Tweede Wereldoorlog in ‘de Oost’. In de vrijheidsstrijd van de grotendeels islamitische Nederlands-Indische bevolking ging het Palestinaconflict een steeds grotere rol spelen. Allerlei lokale comités in Nederlands-Indië haalden geld op voor de bewapening van de Arabische gemeenschap in Palestina, sommigen wilden zelf vertrekken naar het gebied om tegen de Joodse bevolking te vechten. Het Arabisch Hoger Comité, onder leiding van de grootmoefti van Jeruzalem Hadj Amin al-Hoesseini, stuurde propagandisten naar de archipel om geld op te halen.

De Nederlandse diplomaten volgden dit allemaal met argusogen. De angst was groot dat het Palestijnse conflict de islamitische bevolking extra zou motiveren zich tegen de Nederlanders te keren. Daarom probeerde de koloniale regering in Nederlands-Indië zo behoedzaam mogelijk te opereren. De afgezanten van het Arabisch Hoger Comité mochten naar ‘de Oost’ komen en werden intussen aangespoord tegenover de islamitische Indonesiërs de Nederlandse regering toch vooral te steunen. Om ervoor te zorgen dat dit effectief was, moest Nederland natuurlijk de nodige afstand houden tot de zionistische beweging en, na 1948, de Joodse staat. Een onomwonden keuze voor Israël zou tot het definitieve verlies van Indië kunnen leiden. En ja, Indië verloren, rampspoed geboren – zo luidde het gezegde.

De druk in de Nederlandse samenleving bouwde zich op. Met name aan de linkerkant van het politieke spectrum, bij de PvdA en de CPN, bestond weinig begrip voor de overwegingen van de regering. Nederlandse kunstenaars zetten een petitie op touw om Israël te erkennen, hoogleraren en studenten van de Universiteit van Amsterdam deden een dringend beroep op de regering, evenals de Nederlandse hervormde kerk. De regering hield echter voet bij stuk, totdat duidelijk was dat de onafhankelijkheid van Indonesië niet langer verhinderd kon worden. Tegen die tijd had ook Groot-Brittannië zich verzoend met de aanwezigheid van Israël. Pas toen, in 1949, besloot Nederland tot de-facto-erkenning van Israël. Dat is een voorlopige erkenning, waarbij ondertussen definitieve afspraken gemaakt worden. In 1950 was dat proces voltooid en werd Israël ook de iure erkend.

Een keuze voor Israël kon tot definitief verlies van Indië leiden

Consul in een niet-erkende staat
Twee jaar daarvoor, in februari 1948, was juist een nieuwe consul-generaal in Jeruzalem aangekomen, Johan Alexander Nederbragt. Hij was een bijzondere keus: een selfmade man met veel ervaring in internationale conflictgebieden, maar ook de spreekwoordelijke ‘burgemeester in oorlogstijd’ tijdens de Tweede Wereldoorlog, ook waar het de Jodenvervolging betrof. Of zijn consulaire en diplomatieke missie in het Heilige Land mede door schuldbewustzijn was ingegeven? Hij liet zich daar niet duidelijk over uit.

Hij was helemaal in zijn element in Jeruzalem, een stad waar fel om gevochten werd. Hij besloot, in tegenstelling tot vrijwel alle andere diplomatieke en consulaire missies, de stad niet te verlaten, maar op zijn post te blijven. Dat gaf hem al direct veel goodwill bij de autoriteiten in de stad. Hij knoopte goede contacten aan met de leidende figuren in de zionistische beweging en de daaropvolgende Israëlische regering.

Doordat Nederbragt in Jeruzalem bleef, verkeerde hij na 14 mei 1948 in een merkwaardige positie. Hij vertegenwoordigde Nederland in een staat die door zijn vaderland niet werd erkend. Dat verhinderde hem niet de Nederlanders in het gebied zo goed mogelijk bij te staan en ondanks alles de Nederlandse belangen zo goed mogelijk te blijven vertegenwoordigen. Na de de-facto-erkenning kon hij dat gaan verzilveren. Contacten verliepen bij voorkeur via de telefoon of via brieven zonder officieel briefhoofd.

Toen in 1950 de diplomatieke relaties tussen Nederland en Israël werden geformaliseerd, werd Nederbragt benoemd tot eerste gezant – een destijds gangbare aanduiding voor ambassadeur. Zijn goede contacten wierpen vruchten af, Nederland was ondanks de late erkenning het eerste Europese land dat een handelsovereenkomst met de Joodse staat sloot. Dat sloot goed aan op zijn functie, zoals Nederbragt die bij zijn vertrek omschreef. De Nederlandse ambassadeur zou de samenwerking tussen beide landen in economisch, cultureel en politiek opzicht moeten bevorderen. Daarnaast moest hij (een ‘zij’ was destijds nog niet in beeld) ‘een vader voor de Nederlandse kolonie in Israël zijn’ en ten slotte diende hij de Israëlische samenleving te leren kennen en te leren liefhebben. Het waren opmerkelijk affectieve bewoordingen voor een diplomaat.

De Nederlandse consul-generaal Johan Nederbragt spreekt met een wachtpost aan de grensovergang tussen het Arabische en het Israëlische deel van Jeruzalem bij de Mandelbaumpoort, die uitsluitend bestemd is voor diplomatiek verkeer (1948) foto: Willem van de poll

Ambassade in Jeruzalem
Die affectie heeft zeker een rol gespeeld in de lastige vraag waarvoor de nieuwe gezant en het ministerie voor Buitenlandse Zaken in Den Haag kwamen te staan: waar moest de ambassade precies gevestigd worden? Vrijwel alle buitenlandse diplomatieke missies kozen ervoor in Tel Aviv neer te strijken. Dat was niet alleen praktisch, omdat daar zich de meeste Israëlische regeringsdiensten bevonden, ook principieel ingegeven. In het delingsbesluit van 1947 was bepaald dat Jeruzalem een internationale stad moest worden. De veroveringen van West-Jeruzalem (door Israël) en Oost-Jeruzalem (door Jordanië) werden daarom afgewezen. Zolang er geen nieuw VN-besluit lag over de politieke status van Jeruzalem, kon daar geen diplomatieke missie gevestigd zijn.

De Israëli’s hadden intussen bepaald dat Jeruzalem hun hoofdstad moest worden. De Knesset werd er gevestigd en de ministeries zouden moeten volgen. Nederbragt was uitgesproken over dit thema. In een persoonlijk gesprek met David Ben Goerion drong hij erop aan dat Israël er haast mee zou maken alle overheidsinstellingen naar Jeruzalem over te brengen. De consul had ook een belangrijke rol in het overtuigen van Den Haag de ambassade in Jeruzalem te vestigen. Niet alleen wees hij op het feit dat de Israëlische regering nu eenmaal in die stad was gevestigd en dat het handig was dicht bij het centrum van de macht te zitten, ook voerde hij praktische argumenten aan: het gebouw van het consulaat-generaal in Talbiyeh was uitstekend geschikt. Waarom zou kostbaar geld gespendeerd moeten worden aan een nieuw pand in Tel Aviv? Persoonlijke overwegingen speelden ook mee: Nederbragt was astmatisch en betoogde dat het vochtige Tel Aviv niets voor hem zou zijn.

Nederbragt vertegenwoordigde Nederland in een staat die door zijn vaderland niet werd erkend

Zo werd besloten de ambassade in Jeruzalem te vestigen. In de loop van de decennia verhuisde de ambassade twee keer, eerst naar Rechov Balfour (Rechavia) en later naar Beet Joël in de Jaffastraat. Ook na de Israëlische verovering van Oost-Jeruzalem bleef de ambassade in de stad. Pas nadat in 1980 de Knesset de zogenaamde Jeruzalemwet aannam, waarin de stad tot eeuwige, onverdeelde hoofdstad van Israël werd uitgeroepen, kwam Nederland in de problemen. Vanuit de Verenigde Naties, de zich steeds sterker ontwikkelende EEG en de Arabische staten bouwde de druk zich op: Nederland moest zijn ambassade weghalen uit Jeruzalem. Aanvankelijk hield Nederland de poot stijf, maar toen de angst reëel werd dat dit economische consequenties zou kunnen krijgen, koos het land eieren voor zijn geld. De ambassade werd in 1980 in Tel Aviv gevestigd, evenals die van alle Europese partners.

Ambassadeurs en politiek
Terwijl de consuls uit de mandaatperiode tot aan Nederbragt Joods waren, gold dit niet meer voor de ambassadeurs die sinds 1950 Nederland in Israël vertegenwoordigden. Zeker in de begintijd was duidelijk dat adel en patriciaat nog sterk in de diplomatieke dienst vertegenwoordigd waren. Uit hun biografieën blijkt dat er vaak een emotionele band met Israël is, onder meer door een verzetsverleden. Persoonlijke biografie en diplomatieke expertise samen vormden in veel gevallen de basis voor een succesvol ambassadeurschap.

Nederland zwichtte niet voor de agressie van de Arabische staten, met een oliecrisis als gevolg. Zo konden Nederlanders picknicken op de snelweg in 1973, tijdens een van de autoloze zondagen

Natuurlijk werd het beleid uiteindelijk in Den Haag vormgegeven, maar de ambassadeurs speelden zeker een rol in de opinievorming die daaraan vooraf ging. De grote lijn van het Nederlandse beleid sinds 1950 kan tamelijk eenvoudig getypeerd worden. Er is sprake van twee speerpunten: ten eerste het bestaansrecht van de staat Israël en het recht op vrede en veiligheid voor de Joodse staat. Ten tweede de noodzaak van een rechtvaardige oplossing voor de Palestijnse bevolking. Beide elementen zijn vanaf het begin aanwezig. Wel is duidelijk dat als die twee met elkaar in conflict komen, de eerste steevast voorrang krijgt. Als gevolg daarvan is Nederland in internationale gremia vaak de gedoodverfde bondgenoot van Israël. Na de oliecrisis van 1973, waarin Nederland door zijn pro-Israëlhouding geïsoleerd kwam te staan in Europa, werd de strategie veranderd. Binnen Europa en de Verenigde Naties zou Nederland nog vaak samen met Israël optrekken, maar als het op stemmen aankwam, zou het land met de Europese partners samen optrekken. Dat liet onverlet dat de Nederlandse diplomaten in Israël hun handen vol hadden aan het bevorderen van samenwerking op het terrein van cultuur en onderwijs, defensie en, vooral, economie. Na het vastlopen van het vredesproces aan het begin van het nieuwe millennium werd alleen maar sterker op economie ingezet. Wel bleef men aan de twee speerpunten vasthouden: samenwerking met Israël en de Palestijnse Autoriteit, waar mogelijk gelijktijdig.

Israël in Nederland
Hoe zat het met de andere kant van de medaille, de Israëlische diplomatie in Nederland? Ook die had een opmerkelijke voorgeschiedenis. Voor het uitroepen van de Joodse staat was er, sinds de bevrijding, in Amsterdam al een Palestinabureau. Dat werd gerund door Nederlandse zionisten die de belangen behartigden van de Joodse gemeenschap in Palestina. Wie naar Palestina wilde emigreren, kon zich hier aanmelden voor een certificaat. Na de erkenning werd dit bureau het Israëlische consulaat aan de Johannes Vermeerstraat, dat tot 1970 bleef functioneren.

Voor Israël was Nederland aanvankelijk niet zo interessant. Economisch zat het land na de bevrijding helemaal aan de grond. Bovendien was het verwikkeld in een geldslurpende oorlog. Ook in de internationale politiek had Nederland weinig in te brengen. Na de erkenning besloten de Israëli’s dan ook in Brussel een ambassade te openen voor de hele Benelux. België was al in 1944 bevrijd en de economie had zich daar snel hersteld, waardoor dit land een interessantere vestigingsplaats was. Pas in 1952 stelden de Israëli’s hun plannen bij en kwam er een ambassade in Den Haag. Het pand aan de Alexander Gogelweg 20, nu de residentie van de ambassadeur, werd gefinancierd door de Nederlands-Joodse gemeenschap.

Die Joodse gemeenschap vormde een van de lastige thema’s in de beginfase van de Israëlische diplomatie in Nederland. Tot op dat moment had de Nederlandse Zionistenbond de belangen van Israël behartigd, terwijl Nederlandse Joden het Palestinabureau dreven. Nu kwamen de Israëli’s opeens allerlei rollen overnemen. Die overdracht verliep niet altijd even soepel. Met name met de eerste Israëlische gezant, Michael Amir, werden de verhoudingen steeds slechter. Hij werd aanvankelijk door de Nederlandse Joden als een held onthaald en symboliseerde de trots van een vrij, onafhankelijk Joods land. De Franstalige Amir bewoog zich soepel in de diplomatieke wereld van Den Haag, maar vond de Nederlandse Joden maar bemoeizuchtig. Hij zag zichzelf bovendien niet alleen als de vertegenwoordiger van Israël, maar ook van zijn volk in de diaspora. Als er Joodse zaken speelden, vond hij het vanzelfsprekend dat die tot zijn competentie behoorden. Hiermee ging hij op de zere tenen van de Nederlandse kehila staan. De spanningen liepen zo hoog op dat Amirs gezondheid eronder leed. Hij ging er een paar maanden tussenuit om bij te komen. Bij zijn terugkeer in Den Haag opende hij een tentoonstelling in het Gemeentemuseum, waar hij onverwacht dood neerviel.

V.l.n.r. David Ben Goerion, koningin Juliana, ambassadeur van Israël Chanan Cidor, Renana Ben Goerion (dochter), mevrouw Paula Ben Goerion en mevrouw Cidor op paleis Soestdijk, 1960

Zijn opvolgers slaagden erin een nieuw evenwicht te vinden, waarin de rollen van Israëlische ambassade en Nederlands-Joodse gemeenschap duidelijk afgebakend waren. Met name ambassadeur Chanan Cidor was succesvol. Een belangrijke factor was dat hij van Nederlandse herkomst was en daardoor de samenleving en de culturele codes feilloos aanvoelde. Hij wist in korte tijd veel vertrouwen te winnen in Den Haag en Amsterdam en raakte zelfs bevriend met de koninklijke familie. Juliana dineerde op zijn privé-adres, wat zeer uitzonderlijk was in de omgang met een diplomaat.

Joods erfgoed
Uiteraard stond bevordering van emigratie van Nederlandse Joden op de agenda van de Israëlische diplomaten. Onlosmakelijk daarmee verbonden was de alija van Joods erfgoed: dat werd beschouwd als onderdeel van de erfenis van het joodse volk en moest dus ‘thuiskomen’ in Israël. In sommige gevallen lukte dat: via diplomatieke post verhuisden heel wat Torarollen en ceremoniële voorwerpen naar de Joodse staat, waar ze een nieuwe bestemming kregen in een lokale synagoge. Op dezelfde manier vertrok het kostbaarste deel van de Portugese Ets Haimbibliotheek naar Jeruzalem. Enkele decennia later zou dit weer teruggedraaid worden.

De Israëlische ambassadeurs hadden de opdracht de verhouding tussen Nederland en Israël te bevorderen. Zij deden dat door goede betrekkingen aan te knopen met Nederlandse politici in het gehele politieke spectrum. Bovendien investeerden zij in relaties met de media en nodigden zij vooraanstaande wetenschappers uit een bezoek te brengen aan Israël. Militaire samenwerking en bevordering van de economie stonden hoog op de agenda. In veel opzichten was hun taakstelling daarmee spiegelbeeldig aan die van hun Nederlandse collega’s in Israël. Ook bij de Israëlische ambassadeurs bleek dat wie een persoonlijke band had met Nederland, beslist een voorsprong had op collega’s die dat niet hadden.

Zakenwijk in Ramat Gan, waar zich nu de Nederlandse ambassade bevindt Foto: Flash90

Met liefde
Zeventig jaar diplomatieke relaties tussen Nederland en Israël laat veel dynamiek zien. Sinds 1950 zijn de verhoudingen tussen beide landen beslist veranderd. Maar allereerst is het goed de standvastigheid te benadrukken: wie de hele periode in ogenschouw neemt, ziet hoezeer in de diplomatie voortgebouwd wordt op het bestaande fundament. Terwijl politieke debatten in Den Haag en Jeruzalem soms heftig kunnen zijn, wordt de diplomatie gekenmerkt door een hoge mate van continuïteit. Voor Nederland betekent dit dat de twee speerpunten, het bestaansrecht van Israël en de noodzaak van een oplossing voor het Palestijnse probleem, steeds het beleid hebben bepaald. De balans tussen die twee verandert nu en dan wel.

Via diplomatieke post verhuisden heel wat Torarollen naar de Joodse staat

Minstens zo belangrijk is de centrale rol van economische samenwerking. Al tijdens de mandaatperiode was die voor de Nederlandse diplomaten een prioriteit en werd gesproken van een win-winsituatie. Dat belang is in de loop der jaren alleen maar toegenomen, zowel voor de Nederlanders als de Israëli’s.

De bredere geopolitieke ontwikkelingen zijn voor beide landen erg belangrijk geweest. Als kleine landen is er een natuurlijke openheid naar elkaar, maar uiteindelijk is er ook het besef dat buitenlands beleid altijd met andere bondgenoten afgestemd moet worden. Omdat Nederland en Israël veel overlappende bondgenootschappen hebben, is die afstemming vaak een bron van intensieve samenwerking. In andere gevallen, met name wanneer Europese Unie en de Verenigde Staten verschillende strategieën in het Midden-Oosten hebben, zorgt dat voor verwijdering.

Uiteindelijk waren het de diplomaten aan beide zijden die de onderlinge samenwerking stroomlijnden. De meest succesvolle ambassadeurs in beide landen waren zij die hun persoonlijke achtergrond en hun professionele expertise samen konden brengen. Zij waren in staat de belangen van hun land op niveau te verdedigen en tegelijkertijd emotioneel dicht bij de samenleving te komen. Met zoveel passie als Nederbragt het in 1950 onder woorden bracht, zal niemand het meer doen, maar zonder iets van liefde voor Israël en voor Nederland zal het echt niet gaan.

Heeft u dit artikel met plezier gelezen? Met een abonnement op het NIW krijgt u toegang tot columns, opinies, analyses, nieuws – en achtergrondverhalen. Kies hier wat het beste bij u past.

Abonneer op het NIW

Abonneer nu!
Tags dit artikel heeft geen tags
Opmerkingen (0)
Plaats opmerking

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *