Nu de rechtse Hongaarse regering een haatcampagne voert tegen miljardair en filantroop George Soros, wordt de Joodse gemeenschap in Boedapest verdeeld door de vraag: is het antisemitisch bedoeld of niet? “Er is een vijand gecreëerd.”
Het is druk in Dobutca op zaterdagavond. De bars puilen uit met jonge Hongaren en toeristen. Het is moeilijk voor te stellen dat Dobstraat ooit dwars door het Joodse getto van Boedapest liep. Weinig herinnert aan het lijden van de 200.000 Joden die hier van november 1944 tot januari 1945 opeengepakt zaten. Toch heeft de wijk iets van zijn ooit zo Joodse karakter behouden. In het gebied tussen de imposante Dohány synagoge in het westen, de grootste in Europa, en de orthodoxe synagoge aan de Kacinzystraat in het oosten, vind je trendy restaurants als Spinoza, Mazel Tov en zelfs een pizzeria genaamd Yiddishe Mama Mia. Menu’s in het Hebreeuws op de ramen, kosjere gerechten op de kaart – de Joden zijn terug van nooit weggeweest in het centrum van Boedapest.
Wie goed zoekt vindt nog een stukje gettomuur, in de binnenplaats van Királystraat 15. Hoewel, ‘Wij zijn alles wat rechts haat’ de muur is niet echt. Nadat hier in 2006 het laatste stuk van de oude gettomuur was afgebroken, werd deze een paar jaar later als monument herbouwd. Naar verluidt met stenen van de oude, maar wie zal het zeggen. Zoals later zal blijken staat de muur symbool voor de haatliefdeverhouding van de Hongaren met ‘hun’ Joden, voor de moeizame manier waarop in het land wordt omgegaan met het niet bepaald schone verleden, en misschien zelfs voor de verdeeldheid binnen de Joodse gemeenschap zelf, als het gaat om hoe er met antisemitisme in verleden en – vooral – heden wordt omgegaan.
Iedereen een Joodse voorvader
In zijn kantoor vertelt Köves, onderuitgezakt in een comfortabele stoel, over de tweede passie naast zijn geloof: geschiedenis, waarin hij zijn doctorstitel behaalde. De rabbijn begint de historie van de Joden in zijn land met het heden. Niemand weet precies hoe groot de Joodse gemeenschap in Hongarije is, de schattingen liggen rond de honderdduizend, maar Köves schat dat het aantal weleens drie, vier keer zo hoog zou kunnen liggen. “Voor de oorlog was een kwart van de bevolking in Boedapest Joods, dus iedereen hier heeft wel een Joodse voorvader.” Zoals de extreemrechtse politicus Csanád Szegedi, die er tot zijn verbijstering achter kwam Joodse wortels te hebben – sindsdien heeft hij de politiek verlaten, gioer gedaan en overweegt hij alia te maken.
De geschiedenis van het Hongaarse antisemitisme in de twintigste eeuw is een andere. In 1920, toen nog nooit iemand van Adolf Hitler had gehoord, introduceerde de Hongaarse regering van admiraal Miklós Horthy al anti-Joodse maatregelen als een numerus clausus aan de universiteiten: slechts vijf procent van de nieuwe studenten mocht van Joodse afkomst zijn, ongeveer het aandeel in de Hongaarse bevolking.
Het raakte de gemeenschap zwaar, omdat zij zeker in Boedapest veel hoger dan gemiddeld was opgeleid. Het banken- en beurswezen, de advocatuur en de (medische) wetenschap werden gedomineerd door Joden (van wie veel welvarende families in de adelstand waren verheven), die nu de doorstroming van hun jonge generaties geblokkeerd zagen.
Vanaf 1938 kopieerde de Hongaarse regering de Neurenberger rassenwetten. De situatie werd steeds ondraaglijker, en toch waren de Joden in Hongarije tijdens de eerste vier jaren van de oorlog beter af dan hun geloofsgenoten in veel andere Europa landen. De reden: Hongarije was bondgenoot van de nazi’s en werd dus niet bezet door Duitse troepen. Joodse vluchtelingen werden gedeporteerd naar bijvoorbeeld Polen en daar vermoord, maar Horthy weigerde de Hongaarse Joden uit te leveren. Deze situatie duurde tot maart 1944 toen de Duitse tanks Boedapest binnenrolden. Het hek was van de dam: er werd een marionettenregime geïnstalleerd en Hongaarse nazi’s van de beruchte Nyilas of Pijlenkruis-beweging wonnen snel aan invloed.
Bronzen schoenen op de kade
Adolf Eichmann reisde naar Boedapest om de deportatie van de Hongaarse Joden naar met name Auschwitz te organiseren, waarbij hij zich verbaasde over het enthousiasme waarmee de Hongaarse gendarmes meewerkten. Maar het werd nog erger. In oktober 1944 trokken de Pijlkruisers alle macht naar zich toe. Hun schrikbewind tart elke beschrijving. Zoals regisseur Costa-Gavras in de film Music Box (1989) verhaalt, schoten de Hongaarse nazi’s tienduizend Joden dood aan de oever van de Donau en wierpen hun lichamen in de rivier. Of zij bonden hen met touwen in groepen bijeen en schoten slechts een paar personen dood om kogels te sparen. De rest verdronk in het ijskoude water van de rivier. Een van de meest indrukwekkende Holocaustmonumenten van Europa is te vinden aan die oever, net voor het Hongaarse parlement: tientallen bronzen schoenen op de kade. Toen ik het bezocht, had iemand er met witte verf een Davidsster bij geverfd. Zelfs toen het op de oostelijke oever gelegen Pest in januari 1945 werd bevrijd door het Rode Leger, zetten de Pijlkruisers op de westelijke, in Boeda, hun moordpartijen voort.
Het getto in Boedapest bestond van november 1944 tot januari 1945, nog geen twee maanden. Opvallend is dat de overlevingskansen er aanzienlijk hoger waren dan op het platteland. Tienduizenden werden gered door buitenlandse diplomaten: de Zweed Raoul Wallenberg, de Zwitser Carl Lutz, de Spanjaard Ángel Sanz-Briz en de Italiaanse zakenman Giorgio Perlasca die zich voordeed als de Spaanse consul-generaal nadat Sanz-Briz vertrok. Duizenden anderen werden over de grens naar Roemenië gesmokkeld. Natuurlijk werkten talloze Hongaren de nazi’s tegen, maar de indruk bestaat toch sterk dat de Joden op zichzelf aangewezen waren of geholpen werden door buitenlanders, terwijl Hongaarse gendarmes en Pijlkruisers willige helpers waren in het Duitse streven hun land
Judenrein te maken.
Adolf Eichmann verbaasde zich over het enthousiasme waarmee de Hongaarse gendarmes meewerkten aan de deportaties
Hongaarser dan de Hongaren
Waar kwam die explosie van blijkbaar zo diepgewortelde haat vandaan? Slomó Köves vertelt: “De emancipatie van de Joden in de negentiende eeuw gebeurde razendsnel, te snel. De reden hiervoor was politiek-pragmatisch. De Hongaarse politici maakten een eenvoudige calculatie: Groot-Hongarije [binnen het Habsburgse Rijk] telde in 1844 slechts vijftig procent Hongaren. De andere helft waren Slowaken, Kroaten, Tsjechen en talloze andere nationaliteiten. De gedachte was: als we van de 800.000 Joden Hongaren maken slaat de weegschaal door naar onze zijde. De Hongaarse Joden sprongen op die trein en werden Hongaarser dan de Hongaren.” De rabbijn legt uit dat deze beslissing politiek werkte, maar niet werd gevolgd door een acceptatie in de hoofden van de Hongaarse burgers, zeker niet in combinatie met het economische succes van de in sneltreinvaart geassimileerde Joden in de hoofdstad.
“Je kon zien dat er onder de oppervlakte iets misging. Minder dan twintig jaar na de emancipatie [van 1867] stak de eerste antisemitische partij de kop op,” vertelt Köves, “zo heette deze ook gewoon: de Antisemitische Partij.” Nog in 1882 stak het Bloedsprookje in Hongarije de kop op, toen in het dorpje Tiszaeszlár de Joodse gemeenschap werd beschuldigd van de rituele moord op een veertienjarig christelijk meisje. “Na de Eerste Wereldoorlog,” gaat Köves verder, “verloor Hongarije tweederde van zijn grondgebied en alle niet-Hongaarse bevolking. De Joden waren opeens niet meer nodig om de etnische balans in evenwicht te houden.” Bovendien raakte de staat zijn grondstoffen uit de randgebieden kwijt, en daarmee enorme inkomsten. De aristocratie weigerde haar welvaart te (ver) delen, dus lag de oplossing voor de hand: haal het geld weg bij de Joden. Dit laatste maakte antisemitisme in Köves’ woorden een ‘essentieel deel van de politiek’ in Hongarije. Met alle verschrikkelijke gevolgen van dien tijdens de laatste oorlogsjaren.
De haatcampagne tegen George Soros
De vraag is of de huidige rechtse regering van premier Viktor Orbán weer appelleert aan die diepgewortelde antisemitische gevoelens nu zij een campagne is begonnen tegen de Amerikaans-Hongaars-Joodse miljardair en filantroop George Soros. Al tijdens de rit van de luchthaven naar het centrum van Boedapest vielen de borden met zijn gelaat en de tekst ‘Ne hagyuk szó nélkül’ (vrij vertaald: Laat hem niet stilzwijgend zijn zin krijgen) op, net als de kleine sloppenwijken van de Roma’s in bosschages tussen de grauwe, nog door de communisten gebouwde huizenblokken in de buitenwijken. Al maanden voert Orbáns Fidesz-partij campagne tegen Soros, maar wat wil zij hiermee nu precies bereiken?
In het hippe café Kino, niet ver van de Donau aan de Szent István-boulevard, stel ik deze vraag aan Adam Schönberger, CEO van de Joods-culturele ngo Marom. “Soros steunt het maatschappelijk middenveld. Dat is het echte doelwit van deze haatcampagne,” vermoedt Schönberger. George Soros is als geldschieter van ‘linkse’ ngo’s de personificatie van dat middenveld en daarmee een gemakkelijk doelwit. Marom beheert een gemeenschapscentrum, Aurora, dat tevens dienstdoet als ngo-hub, een plek waar allerlei organisaties hun hoofdkwartier hebben. Er wordt hulp geboden aan vluchtelingen, de LHBT-gemeenschap, Roma’s en daklozen. “Wij zijn alles wat rechts haat,” lacht Schönberger.
Eerder dit jaar verging hem het lachen toen extreemrechtse jongeren de gevel van Aurora vol hingen met posters en stickers met anti-Soros-teksten. Ook werd een brief achtergelaten dat de neonazi’s ooit terug zullen komen – een verhuld dreigement. In plaats van bescherming te bieden begon de politie Aurora kort daarna lastig te vallen. Er werd een inval gedaan, zogenaamd op jacht naar drugs, en de gemeente trok de vergunning in voor de verkoop van voedsel en drank – Aurora’s voornaamste inkomstenbron. Ironisch genoeg ontving het gemeenschapscentrum vóór deze incidenten geen geld van Soros’ organisaties, maar erna wel. “Er is een vijand gecreëerd,” meent Schönberger, “In de persoon van George Soros, maar de eigenlijke vijand zijn wij.
Allemaal goed en wel, maar is de campagne antisemitisch? Het gezicht van de miljardair op de billboards doet denken aan Emmanuel Goldstein, niet toevallig een Joodse naam, de omnipresente vijand van het communistische regime van Oceanië in Orwells 1984. Schönberger heeft een interessante theorie als antwoord op de kwestie: “De campagne tegen Soros is antisemitisch omdat dit zo door de overgrote meerderheid van de Hongaarse Joden wordt ervaren. Misschien was de campagne oorspronkelijk niet eens zo bedoeld, maar nu het zo wordt gevoeld is deze het wel geworden.” Zeker is dat de campagne heeft geleid tot een aant
al uitingen van Jodenhaat, al snel werden de borden beklad met Davidsterren en pareltjes als ‘stinkjood’.
Veiliger dan West-Europa
Schönbergers opvatting over het antisemitische gehalte van de anti-Soros-campagne vraagt om een weerwoord van Slomó Köves, een medestander van – of toch in ieder geval iemand die bereid is samen te werken met – de regering Orbán. Appelleert de campagne aan het door hem beschreven diepgewortelde antisemitisme van zijn landgenoten? Köves moet lachen om de suggestie: “De meeste Hongaren weten helemaal niet dat Soros Joods is. En is alle kritiek op een Jood antisemitisch? Vooral bij iemand als Soros die altijd afstand genomen heeft van het Jood-zijn. Hij is nota bene anti-Israël.” Maar
wordt in de campagne niet op een haast onderbewust niveau geappelleerd aan antisemitische stereotypen? De rijke Jood die achter de schermen werkt aan de ondergang van de Hongaarse identiteit door – vooral islamitische – migratie naar het land te willen stimuleren?
“Elke complottheorie is in zekere zin antisemitisch,” reageert de rabbijn, “want antisemitisme is de eerste en ultieme complottheorie.” Toch steunt Köves Orbáns anti-immigratiebeleid volmondig, wat hem in de linkse pers al op de kwalificatie ‘de racistische rabbijn’ is komen te staan. Maar ook nu neemt hij geen blad voor de mond: “Wij zijn er dankbaar voor dat er in Hongarije geen islamitisch antisemitisme bestaat. De veiligheidssituatie van de Joden hier is niet te vergelijken met die in welk West-Europees land dan ook.” Als ik hem wijs op de bewapende veiligheidsman bij de ingang van zijn eigen gebouw, zegt Köves: “We nemen geen risico’s, maar – baroech Hasjeem – wij hebben geen enkele terreuraanslag in Hongarije gehad. Niet tegen de Joden, tegen niemand. Er waren hier vorig jaar iets van veertig antisemitische incidenten, maar zij waren allemaal gesproken of geschreven. Er was niet één geweldsincident. Tussen 2006 en 2009 was er een sterke opkomst van extreemrechts hier in Hongarije. Ik ben toen weleens uitgescholden en bespuugd, maar nu krijg ik op straat, als zichtbare Jood, meer positieve reacties dan negatieve,” vertelt de rabbijn. “Vergelijk dat eens met bijvoorbeeld Frankrijk. Daar heb je tegenwoordig als orthodoxe Jood in het openbaar een overlevingsstrategie nodig. Ik ben er door de trein gejaagd door een groep die mij in elkaar wilde slaan.”
Alles in het belang van onze gemeenschap
“Op dit moment hebben wij in Hongarije geen gewelddadig antisemitisme omdat wij geen moslimgemeenschap hebben en dat willen wij graag zo houden. Ik wil niet dat mijn land in dezelfde situatie als België, als Zweden of als Frankrijk belandt. Het spijt mij dit te zeggen, maar waar een grote moslimgemeenschap ontstaat, vind je een enorme hoeveelheid fundamentalisten en wordt het land en vooral de Joodse gemeenschap onveiliger,” vindt Köves. Om er een cruciale overweging aan toe te voegen: “Bij alles wat ik doe heb ik één overweging waaraan al het andere honderd procent ondergeschikt is: wat is het belang voor de Joodse gemeenschap? Ik ben bereid met iedereen samen te werken die dit belang onderkent en bereid is te bevorderen. Dat is de Joodse weg. En is het ook niet gezond verstand?” Het verschil in opvatting tussen Slomó Köves en Adam Schönberger is niet alleen politiek, het lijkt een filosofisch schisma tussen twee opvattingen over wat het betekent Jood te zijn anno 2017. Waar Köves zich bij zijn positionering
strikt laat leiden door de belangen, nee, zelfs het overleven van de Joodse gemeenschap, ziet Schönberger het als plicht de Hongaarse samenleving te laten leren van de Joodse geschiedenis. Ik leg dit vraagstuk voor aan János Gadó, hoofdredacteur van Szombat (‘Zaterdag’ of ‘sjabbat’ in het Hongaars), het maandelijkse (online) magazine van de Joodse gemeenschap. Gadó ziet de voordelen van zowel Köves’ ‘geef aan de keizer wat des keizers is’-opstelling als die van Schönbergers tikkoen olam, het Joodse ‘repareren van de wereld’.
“Mazsihisz (de federatie van Joodse gemeenschappen in Hongarije) is voor tachtig procent afhankelijk van financiering door de overheid. Men is daar niet blij met de huidige politieke situatie, maar beseft dat er samengewerkt moet worden met de regering. Iedereen weet dat Orbáns Fidesz volgend jaar weer de verkiezingen wint, de tegenstanders zijn gedemoraliseerd,” zegt Gadó. Toch neigen de meeste Joden haast instinctief naar Schönbergers opstelling: “Zij identificeren zich met de onderdrukten. Maar de gedachte dat de Joden tot deze familie behoren en dat deze ook voor hen zal opkomen, is tegenwoordig een illusie.” Om te besluiten: “Mijn ideaal is beide zienswijzen te combineren, maar daarvoor lijkt in de hedendaagse Hongaarse politiek geen ruimte. Vandaar dat ik geen politicus ben.”
Het verleden is witgewassen
Aan de rand van het centrum ligt Terror Háza, het Huis van Terreur, een museum gevestigd in het voormalige hoofdkwartier van de Pijlkruisers en na de oorlog de communistische geheime dienst, de AVD. Het met internationale prijzen overladen museum is indrukwekkend, maar laat na een bezoek toch een wat nare smaak in de mond achter. Het lijkt alsof de regering Orbán, onder wie het museum is geopend, een poging heeft gedaan een politieke afrekening met het verleden en tegelijkertijd het witwassen van dat verleden te bewerkstelligen. Bijna alle aandacht gaat naar de slachtoffers van het communisme, met een belangrijke bijrol voor de Pijlenkruis-nazi’s. Maar geen kwaad woord over de autoritaire regeringen van Miklós Horthy, onder wie met name de Joodse gemeenschap in de jaren twintig, dertig en vroege jaren veertig al zo leed. Het is net alsof de geschiedenis van Hongaarse dictatuur en onderdrukking pas in 1944 begon.
Adam Schönberger waarschuwde er al voor: Orbáns Fidesz probeert de Hongaarse geschiedenis van terreur en antisemitisme volledig af te wentelen op nazi’s en hun ‘on-Hongaarse’ meelopers. In het verleden op de Pijlkruisers en vandaag de dag op Jobbik, de extreemrechtse – volgens velen neonazistische – partij die bij de laatste verkiezingen in 2014 liefst twintig procent van de stemmen binnenhaalde. Volgens Schönberger is juist Fidesz de aanjager van extreemrechts in Hongarije en vestigen zich er steeds meer individuen en organisaties uit dat wereldje.
De rabbijn: ‘Hier kan ik veilig over straat, in Frankrijk ben ik opgejaagd door een groep die mij in elkaar wilde slaan’
Een eenzame Stolperstein
Is Boedapest het nieuwe Mekka van extreemrechts in Europa? János Gadó: “De regering weet dat de Joodse kwestie van vitaal belang is voor haar imago in het buitenland. In het hedendaagse Europa kunnen openlijk antisemitische politici niet overleven. Dus gebruikt de regering Jobbiks Jodenhaat om de aandacht van zichzelf af te leiden. Dit terwijl Fidesz met zijn autoritarisme en xenofobie tot op zekere hoogte de weg voor Jobbik heeft bereid.” Als ik terugloop naar het vroegere getto struikel ik letterlijk bijna over een eenzame Stolperstein in het trottoir. Deze herinnert eraan hoe omvangrijk de kehilla van Boedapest ooit was, want ik loop buiten het hart van de Joodse wijk. Hoe kan het ook anders, in een stad waar een kwart van de bevolking Joods was. Het leverde Boedapest de bijnaam ‘Judapest op’. Op hun eigen, verschillende manier werken Slomó Köves, Adam Schönberger en János Gadó eraan die bijnaam in ere te houden. Ik moet aan de woorden van Gadó denken waarmee hij afscheid van mij nam: “Hongarije is veilig voor de Joden, maar niet erg prettig. De meerderheid [van hen] zal blijven vechten voor een open samenleving. Zij zijn hieraan gewend, ze doen het al sinds de negentiende eeuw. De Joden zijn diep verknocht met liberale waarden, met een beter leven in een betere samenleving. En met de Hongaarse cultuur. De nationalisten verwijten ons hen te willen vertellen wat hun cultuur is. Maar hoe kunnen wij anders? Dit is ons thuis.