Het was een moeizaam jaar: vijfduizend zevenhonderd tachtig en één
De corona pandemie beheerste alles om ons heen.
Onze broeders en zusters in Tel Aviv, Ashdot en elders
Verbleven te vaak in schuilkelders.
Hamas-Gaza liet Israël niet met rust
Maar de elf-daagse oorlog werd uiteindelijk geblust.
Het is al bijna weer Rosj Hasjana, Jom Kippoer en Soekot
We gaan naar sjoel, kinderen, ouders en hele misjpachot.
We zorgen voor goede ventilatie
En blijven zoveel mogelijk op onze plaats, ook bij de predicatie.
Met blij gemoed gaan we naar de plaats waar onze ouders kwamen bijeen
Jaar na jaar, door de eeuwen heen.
De muren van onze sjoels vertellen de historie
Bij hen is gebleven de eeuwenlange memorie.
Aan de Ontzagwekkende Dagen dat de sjoels waren vol gebed en gezang
Men smeekte de Eeuwige met vloeiende tranen op ieders wang.
Het Verbond van G’d met onze ouders door de eeuwen heen
Vulde ieder met ontzag en oprecht geween.
Het geschal van de Sjofar en het roerende Kol Nidrei
Ieder is er: oud, jong, vroom en vrij.
Als één grote familie staan wij voor G’d
IK ben de Eeuwige, wij voelen het Eerste Gebod.
Alles verdwijnt, U bent er Alléén
Lieve G’d, waar gaat het heen?
Eeuwenlang worden wij gekweld en verdreven
Wanneer wordt ons eindelijk die rust gegeven?
Als éénling, als volk, als Mishpacha
Lieve G’d, kom toch eindelijk Uw belofte na.
Wij begrijpen dat wijzelf nog veel hebben te doen
Ruzies vormen helaas ook bij Uw volk nog steeds een grimmig visioen.
En toch komen wij tezamen als één
En kennen onderlinge verbondenheid, als geen.
We dansen anderhalve meter van elkaar met de Thora in ons hand
De Thora: onze eeuwige interne band.
Lieve G’d, luister toch naar onze innige wens
Geef sjalom aan ieder land en aan ieder mens.
Laat in 5782 gezondheid en vrede alom zijn,
Spoedig in onze dagen: wenoumar omein.
Dit is een persoonlijk dagboek van de opperrabbijn en valt buiten de verantwoordelijkheid van de redactie.