Vijf jaar geleden, twee weken voor Pesach, ‘bevrijdde’ een klein clubje jonge Joodse gezinnen zich uit de strakke omhelzing van de bestaande orthodoxe sjoelgemeenschappen en begon AMOS. De Amsterdamse Modern Orthodoxe Sjoel is inmiddels weer onderdeel van de NIHS en met 300 leden de grootste gemeente. Stichting Vrienden van AMOS zorgt voor nog wat meer vet op de botten. Welke keuzes maakten de oprichters en wat is hun succesformule?
De voorbereidingen voor ‘het verjaarsfeest’ zijn in volle gang. Speciale gast is de chassidische zanger Shloime Gertner. Hij is actief in de kabalat sjabbat-dienst op vrijdagavond in het moadon van Bne Akiwa, de thuisbasis van AMOS, en bij de zaterdagochtenddienst in de sjoel van Maimonides. Uitgaande sjabbat geeft hij een concert in het JCC. Aanmeldingen tot nu toe: 300 personen.
Wat is de succesformule van Amos?
Voorzitter Doron Sanders, een van de oprichters, en AMOS-rabbijn Menachem Sebbag kijken elkaar bij die vraag wat hulpzoekend aan. Sanders is de eerste die antwoordt. “Eigenlijk weet ik het niet. We hadden dit niet durven dromen. We begonnen met bescheiden ambities en hoopten op een clubje van twintig tot dertig gezinnen. Maar de diensten liepen al snel vol.” Wat Sanders en de andere oprichters zochten, blijkt aan te slaan.
Sanders: “We wilden een sjoeldienst zonder hiërarchie, waar iedereen zich welkom voelt en waar de kinderen het leuk vinden om naartoe te gaan. En dat lijktgelukt te zijn.” Sanders en Sebbag benadrukken dat het AMOS niet ging om wat er verkeerd was binnen de bestaande sjoels, maar dat ze zochten naar een vorm van jodendomsbeleving die ze niet binnen de bestaande instituties konden vinden. Sebbag: “Mensen waren al heel lang op zoek naar zichzelf. Wie ben ik? Wat wil ik? Wat past bij mij? De patronen en regels binnen de bestaande sjoels boden daarvoor onvoldoende ruimte. Die hebben we binnen AMOS gecreëerd. Verder zijn we gewoon een traditionele sjoel met de Halacha als basis voor de keuzes die we maken. Dezelfde woorden op een andere melodie, zeg maar. Altijd figuurlijk en soms letterlijk.”
‘ We wilden een sjoeldienst zonder hiërarchie, waar iedereen zich welkom voelt en dat lijkt gelukt te zijn’
Aansluiten bij de NIHS was geen compromis, vinden beide heren. Sanders: “We ondersteunen NIHS 2.0 voor de volle honderd procent. En we hebben ze ook nodig voor overkoepelende zaken zoals kasjroet, beet dien en begraven. Daar heb je massa voor nodig. We hadden wel behoefte aan ruimte om uit te vinden hoe wij graag ons jodendom vormgeven. Bij AMOS staan de leden centraal en niet de organisatie. We willen bieden wat onze bezoekers zoeken, binnen de kaders van Halacha en de ontwikkelingen binnen de moderne orthodoxie, zoals je dat ziet in Amerika en Israël. Daar hebben we ons ook door laten inspireren.”
Hoe anders is AMOS?
Een van de zichtbare aanpassingen in de sjoeldienst bij AMOS is de plaats van de mechitsa, de wand die de seksen van elkaar scheidt. Die staat in het midden van de sjoelruimte, mannen en vrouwen zitten aan weerszijden en hebben allemaal ruim zicht op de bima en alles wat zich daar afspeelt. De chazan loopt met de Tora ook langs het vrouwendeel. Als de vrouwen willen, kunnen zij net als de mannen de Tora aanraken. Niemand heeft een vaste plaats. Ook de rabbijn en de bestuursleden niet. Kinderen worden actief betrokken in de dienst. Jongens doen al voor hun bar mitswa-leeftijd haftara, en na hun bar mitswa lajenen en davvenen voor.
Sebbag: “Juist op een leeftijd dat jongeren zoekend zijn, is het belangrijk de sjoel deel te laten zijn van hun leven. En ze vinden het leuk.” Er zijn ruim veertig vrijwilligers die zich voor allerlei zaken inzetten. Sommigen doen de inkopen voor de kidoesj, anderen zijn bij toerbeurt gabai, weer anderen houden zich bezig met sociaal en pastoraal werk. De betrokkenheid beperkt zich niet tot de sjoeldienst. “We zijn 24/7 een gemeenschap en werken bewust aan elkaars welzijn. DUs als iemand het moeilijk heeft, gaat een van de leden langs en roept zonodig mijn hulp, of die van een van de andere leden in. Verder zijn er allerlei activiteiten die door leden zelf worden georganiseerd: sjioeriem, sjabbatmaaltijden, et cetera.”
Sanders vult aan: “We hebben een jongerenafdeling, Young AMOS. Een groepje twintigers meldde zich bij ons. Ze wilden iets organiseren dat meer bij hun leeftijdsgroep paste. En wij zeiden: doen! We faciliteren hen financieel, en dat draait goed. Wij, als bestuur, houden wel een oogje in het zeil maar we hoeven niet alles te controleren en te beslissen. Hoe meer leden zelf met iets komen, hoe beter. Waar mogelijk helpen we om het te realiseren, maar zij zijn in de lead.”
Sebbag: “Als we een sjioer organiseren bij iemand thuis, dan kiest de gastheer het onderwerp. Wie ben ik om vanuit een ivoren toren met een onderwerp op de proppen te komen? Het moet gaan over iets wat een issue is in zijn leven.”
Waar staat AMOS over vijf jaar?
Weer een lastige vraag, blijkbaar. Want Sanders en Sebbag kijken elkaar weer even aan. “Houden wat we hebben,” zeggen ze dan beiden en ze doelen vooral op de open sfeer en de betrokkenheid van de leden. Sebbag: “We nodigen regelmatig internationaal vooraanstaande rabbijnen uit om te spreken zoals rabbi Shmuley Boteach, rabbi Meir Soloveichik en rabbijn Cardozo. Een van hen vertelde me dat hij zo verbaasd was dat iemand uit het publiek hem had aangesproken om met hem in discussie te gaan. Voor mij is dat normaal.”
‘ We moeten alles op alles zetten om te voorkomen dat we niet toch in vaste patronen vervallen’
Sanders onderkent dat hoe langer je bestaat en hoe groter de gemeenschap wordt, dat open karakter weleens gevaar kan lopen en dat je dan ondanks alle goede bedoelingen toch in vaste patronen vervalt. “We moeten alles op alles zetten om dat te voorkomen. Dat betekent dus fricties direct oplossen. En dat geldt niet alleen voor ons, bestuur en rabbijn, maar voor iedereen. Dat gebeurt nu ook. Ruimte houden voor kritiek. Als iemand iets op zijn lever heeft, kan hij of zij direct bij ons terecht. En dan luisteren we ook en dan doen we er iets aan. En dat vragen we ook van onze leden.” En verder?
“Misschien toch ook een eigen gebouw,” bekent Sanders. “Het moadon van Bne Akiwa is een prima plek, maar we zijn veel tijd kwijt aan het opbouwen vóór en het opruimen na de diensten. Voor de Hoge Feestdagen moeten we naar een andere locatie, want dan is het Moadon te klein. En we kunnen nergens iets laten staan.” Met een eigen gebouw kan AMOS ook zijn diensten uitbreiden. Ze zijn zich bewust van de financiële lasten die ze daarmee op hun schouders nemen.
Hoe voorkomen ze dat de beperkte middelen allemaal in stenen verdwijnen? Sanders: “We delen nu een ruimte met een andere Joodse organisatie. Dat kan in de toekomst ook. We hebben geen groot gebouw nodig, maar wel een gebouw met ruimtes die we kunnen aanpassen. We wilden een sjtiebel beginnen en zo willen we het ook houden.”