We zitten nu op de boot naar Engeland. Uitgaande sjabbat gaan we weer terug en dan zondagochtend vanuit Hoek van Holland direct naar Maastricht vanwege de Dag van het Jodendom. In Cadier en Keer, in een zaal grenzend aan het klooster, wordt van mij een lezing verwacht. Onderwerp, u raadt het al: antisemitisme. Maandagmiddag zijn we dan in het gouvernement voor de herdenking dat tachtig jaar geleden Limburg werd bevrijd. Daar zal ik geen toespraak houden, maar fungeer ik als decorum, op nadrukkelijke persoonlijke uitnodiging van Emile Roemers, de gouverneur van Limburg. Ook dat is van belang, maar vergt nagenoeg geen voorbereiding. Hoewel: schoenen moeten gepoetst zijn, stropdas, net pak, lintje goed zichtbaar. De hoofdspreker zal Ferd Grapperhaus zijn, de voormalige minister van Justitie en Veiligheid. En dan omstreeks vijf uur terug naar huis. Waarom ‘even’ Londen? Jaartijd van Yisrolik zl. onze oudste zoon die daar begraven ligt. Zijn vrouw, onze schoondochter, bezoeken en haar op zijn sterfdag tot steun zijn …
Ik weet niet meer waar te beginnen en waar te eindigen met dit dagboek. Zoveel impressies, zoveel Auschwitz, zoveel namen die werden (in Apeldoorn) en nog steeds worden (in Westerbork) voorgelezen, zoveel inzet van vrijwilligers, burgemeesters …
De afgelopen week begon met de borrel op het ministerie van Justitie en Veiligheid, voor allen die hadden meegewerkt aan het educatieve project van de coördinator antisemitismebestrijding. Naast de staf, ik begreep dat die bestaat uit tien medewerkers, waren er ook nog zo’n veertig genodigden. Behalve een welkomstwoord van Eddo Verdoner, de coördinator, was er geen programma, maar volop gelegenheid kennis te maken met elkaar en gedachten uit te wisselen over de broodnodige Holocausteducatie. Dat was goed en vooral warm. Alle hapjes waren koosjer en erg goed verzorgd. Maar na die maandagavond begon het.
Dinsdag stond letterlijk de hele dag in het teken van het Apeldoornsche Bosch. Van tien uur ’s ochtends tot elf uur ’s avonds. Meer dan 1400 bewoners en medewerkers werden op 21 en 22 januari 1943 afgevoerd. Slechts 21 hebben het overleefd. Vanwege mijn veertig jaar ervaring in het Sinai Centrum, de naoorlogse opvolger van het psychiatrische ziekenhuis het Apeldoornsche Bosch, voel ik me extra verbonden. Bij het monument heb ik het herdenkingsgebed uitgesproken, kaddiesj gezegd en uiteraard mijn jaarlijkse toespraakje gehouden. Hoewel ik absoluut niet voornemens was om de huidige politieke situatie in Israël ter sprake te brengen, kon ik het toch niet nalaten om keihard aan te geven dat als toen de staat Israël had bestaan, we nu niet bijeen hadden hoeven komen om de onmenselijke moord op de bewoners van het Apeldoornsche Bosch te herdenken.
De avond in het herdenkingscentrum was geweldig georganiseerd, indrukwekkende zang/muziek, goede toespraken
’s Avonds heeft Hare Koninklijke Hoogheid prinses Margriet het hernieuwde herdenkingscentrum geopend. De avond was zo geweldig georganiseerd, perfecte indrukwekkende zang/muziek, goede toespraken, alles verliep zo indrukwekkend, was zo geweldig voorbereid en Blouma en ik voelden ons zo welkom. Het hernieuwde Herinneringscentrum is van groot belang. Een eerbetoon aan de toenmalige bewoners en hun begeleiders en een brok educatie. Scholen moeten hierheen gaan, om te herdenken en om te voorkomen dat … De confrontatie met antisemitisme, racisme, het summum van ontmenselijking. Dat was dus dinsdag.
Woensdag van tien tot elf uur in Amstelveen: symposium Joodse sector VGVZ, de Vereniging voor Geestelijk Verzorgers. Mijn opvolger in het Sinai Centrum, Daniel van Praag, had een studiedag georganiseerd. Zo’n twintig geestelijk verzorgers van de Joodse sector kwamen bijeen om te leren over het Joodse aspect van geestelijke verzorging. Aan mij was gevraagd een halfuur te spreken over de invloed van 7 oktober op Joods Nederland.
Om 11:10 uur zat ik weer in de auto, gereden door een van mijn onvervangbare vrijwillige chauffeurs en om 13:25 uur was ik waar ik wezen moest: Westerbork. Van twee tot drie uur waren wij uitgenodigd. Met ‘wij’ bedoel ik twee overlevenden met hun kleinkind. Twee burgemeesters. Nog een klein aantal zeer betrokkenen en Yanki en ik. Het was het officiële begin van een paar dagen onafgebroken voorlezen van namen van hen die via Westerbork in de gaskamers van voornamelijk Sobibor en Auschwitz uit ons midden werden weggerukt. Namen, namen, namen. En leeftijden. Hoogbejaard en slechts enige maanden oud. Bertien Minco, de directeur van Herinneringscentrum Kamp Westerbork, heette ons welkom en gaf hiermee de aftrap voor het lezen van namen en namen en namen.
Uiteraard is ze in dienst van Westerbork, het is haar baan, duidelijk. Maar de wijze waarop ze invulling geeft, verdient een groot applaus. Ik maak even een sprongetje van woensdag naar dinsdagavond. Mevrouw Minco was een van de sprekers. Alle toespraken waren stuk voor stuk meer dan goed. En toch sprong voor mij de toespraak van Bertien eruit. Haar toespraak was geen toespraak, maar de persoonlijke dramatische geschiedenis van haar tante Sara, verpleegster in het Apeldoornsche Bosch. Ik voelde me niet meer aanwezig bij een herdenking. Neen, we werden door haar woorden en de foto’s die haar toespraak begeleidde, meegezogen in het drama van toen.