In 2006 werd huisarts en fysisch antropoloog Arie de Froe (1907-1992) postuum met een Yad Vashem-onderscheiding geëerd als Rechtvaardige onder de volkeren. Reden was zijn poging om op hun collectieve verzoek een groep van 308 Nederlandse Joden van Sefardische afkomst uit handen van de nazi’s te houden. Hij baseerde zich op de schedelmetingen die hoogleraar C.U. Kappers in 1934 uitvoerde bij 235 Portugees-Joodse Nederlanders, waaruit die concludeerde dat ze afweken van de Asjkenazische: de Portugese schedels waren gemiddeld langwerpiger. De Froe, verbonden aan verschillende verzetsgroepen, wist de nazi’s met behulp van hun eigen ideeën te misleiden, een zeer risicovolle, academische verzetsdaad. Hij bracht daarmee zijn status als wetenschapper en mogelijk zichzelf in gevaar. De jonge De Froe deed de metingen en schreef de rapporten, de gevestigde autoriteit Kappers ondertekende die. De Froe was in die tijd zelf serieus bezig met rassentheorieën; als 31-jarige was hij in 1938 gepromoveerd op het onderwerp ‘Meetbare variabelen van den menselijken schedel’. Asjkenaziem zag hij als een nordisch-alpine mengvorm, Sefardiem waren meer verwant aan het mediterrane ras. De groep Portugees-Joodse Nederlanders die dit collectieve verzoek indienden had hem de opdracht gegeven aan te tonen dat ze zo verschilden van de Asjkenaziem, dat ze eigenlijk niet tot het Joodse ‘ras’ gerekend konden worden. Dat idee sloot aan op een lange traditie waarin Sefardische Joden zich onderscheidden van hun tedesco (Asjkenazische, letterlijk Duitse) broeders en zusters. De relatie tussen de van het Iberisch schiereiland afkomstige Sefardiem en de Oost-Europese Asjkenaziem ging niet altijd over rozen. De gefortuneerde, vol gravidade (statigheid, waardigheid) handelende Portugese Joden hadden over het algemeen geen hoge pet op van de minder chique Asjkenaziem. De twee groepen woonden lang gescheiden, tot 1811 was het Sefardiem verboden met een Asjkenazi te trouwen. Pas na de allesvernietigende Shoa, die geen onderscheid maakte tussen de twee groepen, verbeterde de relatie.
Aktie Portugesia
Bewijs dat je niet (vol-)Joods was kon tijdens ’40-’45 het verschil betekenen tussen leven en dood. De Froe bewees in zijn attesten op basis van fysieke eigenschappen bijvoorbeeld dat iemand niet het kind van zijn officiële ouders kon zijn, maar, ondersteund door documenten als liefdesbrieven en doktersverklaringen, moest zijn voortgekomen uit een buitenechtelijke affaire. Daarmee kon de status ‘vol-Jood’ naar ‘half-‘ of ‘kwart-Jood’ worden omgezet en het gevaar van deportatie mogelijk afgewend. Ook lange stambomen met familiewapens werden ingezet om duidelijk te maken dat de groep Sefardiem, ondanks het volgen van de Joodse gebruiken, eigenlijk van vijftiende-eeuwse Iberische adel afstamde. Op basis van deze ‘ariseringsaanvragen’ bracht De Froe in 1943 De Joden in Nederland uit, vol metingen van ‘raskenmerken’ als schedelmaat en neuslengte. In het rapport stonden ook foto’s van afstammelingen van Joden die het Iberisch schiereiland in de veertiende en vijftiende eeuw hadden verlaten en zich op de Balkan hadden gevestigd. Die leken volgens het rapport duidelijk meer op Asjkenaziem dan de Amsterdamse Portugese Joden. Ontsterren of ontjoodsen werd de manier genoemd waarop De Froe en Kappers de 308 Sefardische Nederlandse Joden (van de oorspronkelijke 375 aanvragers) via deze weg een tijd uit het vizier van de nazi’s wisten te houden.
Urkers zouden door de isolatie op hun eiland Kenmerken van de ‘oer-Nederlander’ hebben; Ze werden als achterlijk beschouwd

Het uitstel leidde helaas niet tot afstel. Hoewel de bezetter, in de persoon van Hans Calmeyer, functionaris bij het Reichskommissariat, de groep in eerste instantie als niet-Joods zag vanwege hun afwijkende raskenmerken, vond er op 1 februari 1944 toch een ‘Portugezenrazzia’ plaats. Wilhelm Zöpf en Herbert Aust, de twee hooggeplaatste SS’ers van dienst, bekeken het geval opnieuw en kwamen tot de conclusie dat de Portugezen tóch vielen onder het Untermenschentum. Op 25 februari werd de groep naar Theresienstadt gedeporteerd, bijna niemand overleefde. Niet alleen mislukte de Aktie Portugesia, vanwege hun grote vertrouwen in de status van De Froe en Kappers waren de aanvragers in afwachting van het eindoordeel niet ondergedoken. Sommige Asjkenazische Joden die bij Kappers een ariseringsverzoek hadden ingediend, zoals fotografe Eva Besnyö, deden dat wel en wisten zo te overleven.
Grafroof voor de wetenschap
Tot de Tweede Wereldoorlog was het volkomen geaccepteerd dat mensen in rassen werden onderverdeeld, en dat aan fysieke kenmerkenkaraktereigenschappen werden gekoppeld. Dat betrof niet alleen Joden. In 1877 wist de Hilversumse huisarts Johannes Fredericus van Hengel (1811-1892) de doodgraver van Urk te misleiden. Hij nam zeven schedels mee uit Urker graven en gaf die tegen zijn belofte in nooit terug. Ze werdenverwisseld met jongere schedels, die hij met oker een ouder uiterlijk gaf. De Urker schedels gaf hij aan de Utrechtse hoogleraar Pieter Harting (1812-1885) voor – tegenwoordig omstreden – wetenschappelijk onderzoek. Men ging ervan uit dat de Urkers door de lange isolatie op hun eiland over raskenmerken van ‘de oer-Nederlander’ zouden beschikken. Ze werden als achterlijk beschouwd en zelfs gelinkt aan Neanderthalers. Mogelijk vanwege die theorie zag de wetenschappelijke wereld destijds blijkbaargeen probleem in grafroof en bedrog – het onderzoek ging voor. Pas in 2010 werden de schedels herbegraven in Urk. Naast het onderzoek op dodeUrkers werden in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw bij duizenden Urker schoolkinderen schedelmetingen gedaan door wetenschapsteams met speciale passers, dé methode waarmee deonderzoekers in die tijd te werk gingen.
Denken in rassen
Het rassendenken ontstond in de achttiende eeuw, in navolging van de classificatie die de Zweedse bioloog Carl Linnaeus (1707-1778) maakte voor planten en dieren. Wat mensen betreft werd er uitgegaan van uiterlijke kenmerken als huidskleur en haarstructuur. Als basis werd een verdeling invier rassen gebruikt: geel, zwart, blank en rood. Aan de rassen werden menselijke eigenschappen toegedicht. Fysische antropologie, de wetenschapdie onder meer het verschillende uiterlijk van de mens bestudeert, kent vroege voorgangers als Petrus Camper (1722-1789), die een begin maaktemet vergelijkende anatomie en zoölogie.

Hij ontwikkelde een specifiek te meten gezichtshoek om de verschillen tussen schedels van verschillende mensenrassen en mensapen aan te tonen. De Italiaans-Joodse criminoloog en psychiater Cesare Lombroso (1835-1909) kwam met de theorie van de antropologische criminaliteit, het idee dat een criminele inslag aangeboren was. Iemand met die neiging zou fysiek dichter bij aapachtigen en minder ontwikkelde mensensoorten staan. Fysieke kenmerken: een asymmetrisch gezicht en schedel, opvallend lange armen, een vooruitstekende kaak. Karakterologische: een scherper zicht, een zwakke moraal, impulsiviteit, wraaklust en zelfs het dragen van tatoeages. Hoewel de fascinatie met het uiterlijk van criminelen nog steeds actueel is (denk aan de herhaalde beschrijving in de media van het ‘enorme lijf’ van topcrimineel Willem Holleeder) ondersteunden Lombroso’s collega’s zijn ideeën nauwelijks.
‘Ariërs eerst’
Het denken in rassen bleef populair tot halverwege de vorige eeuw. In combinatie met de bestaande ideeën over rassenverschillen ontstond halverwege de negentiende eeuw het raciale of biologische antisemitisme, waarin de Joodse natuur als intrinsiek slecht werd gezien.
Een ras zou door vermenging degenereren – tegenwoordig weten we dat juist variëteit de soort versterkt
De Duitse Wilhelm Marr, een werkloze journalist (die ironisch genoeg drie keer trouwde met een Joodse vrouw) introduceerde in 1879 in het geschrift Der Weg zum Siege des Germanenthums über das Judenthum het idee dat Joden en Duitsers in een doorgaand conflict verwikkeld waren, waarbij de Joden de Duitse financiële en industriële wereld in handen probeerden te krijgen –what else is new? In hetzelfde jaar richtte hij de ‘Liga van antisemieten’ op, die de zogenaamde dreiging die Joden voor Duitsland vormden wilde bestrijden en hen uit het land wilde verwijderen. Tegen het eind van zijn leven nam Marr afstand van zijn ideeën, maar zijn invloed op het Duitse antisemitisme, dat uitmondde in de Holocaust, is onmiskenbaar. In de twintigste eeuw begon bij de nazi’s rassenideologie en antisemitisme door elkaar heen te lopen. Ze koppelden niet alleen eigenschappen aan verschillende rassen, maar bepaalden ook dat er betere en slechtere mensensoorten waren. De ‘Arische’ types waren Übermenschen, andere rassen stonden lager op de ladder, de Jood was de absolute Untermensch. Eerder werden Joden niet als ras gezien, nu waren ze in ogen van de nazi’s een apart, ‘puur’ ras dat wereldwijd gedeelde raskenmerken had. De nazi’s leunden op de ariosofie of nazimystiek, ontwikkeld door de Oostenrijkse schrijver Guido von List. Deze pseudowetenschap was een mix van de ideeën van theosofisch occultiste Helena Blavatsky (1831-1891) en die van de Franse rassentheoreticus Arthur de Gobineau (1816-1882). Volgens hem was het blanke ras superieur. Een ras zou door vermenging degenereren – tegenwoordig weten we dat juist variëteit binnen de voortplanting de soort versterkt.
Bliksemschicht
De Gobineau ontwikkelde een theorie over een cultureel ontwikkelde stam, de ‘Arians’, die zich rond 4000 voor de gebruikelijke jaartelling verspreiddeen met andere volken vermengde. Zolang het Arische (‘edel’ in het Sanskriet) element overheerste bloeide de cultuur, maar vermenging kon totondergang leiden. Derde element van de ariosofie was het geloof in de 24 magische runentekens, interessant voor de nazi’s vanwege de oud-Germaanse oorsprong. De dubbele bliksemschicht die het logo van de SS vormde is uit dat schrift afkomstig. De theorie ontstond dat het Arische ras over andere rassen zou moeten heersen, het werd de basis van de ideologie van de nazi’s. De term ‘Übermensch’ leenden ze van de (niet antisemitische) filosoof Friedrich Nietzsche. Hij zag dit als de hoogstestatus die je als mens kunt bereiken door je volledig voor de menselijke vooruitgang in te zetten. Voor de nazi’s leidde het idee van die superstatus er juist toe dat ze ongewenste, inferieure elementen gingen verwijderen. Dit alles onder de noemer ‘eugenetica’, het verbeteren van de genetischesamenstelling van een populatie. Zoals tijdens de Aktion T4: onder deze naam konden artsen tussen 1939 en 1945 ongevraagd bijna 300.000voornamelijk psychiatrische patiënten euthanasie geven. Ook werden verstandelijk gehandicapten gesteriliseerd of geëxecuteerd. Zes miljoen Joden, plus vijf miljoen Sinti en Roma, homoseksuelen, gehandicapten en politieke dissidenten, Russische krijgsgevangenen en Polen werden vermoord in concentratiekampen of kwamen daar om door uitputting en ziekte.
Broedplaats Lebensborn
Het idee van de Übermensch leidde ook tot broedplaatsen waar de ideale, raszuivere mens tot stand moest komen. Zulke Lebensborn-huizen (letterlijk Levensbron) vond je, vaak in van Joden onteigende gebouwen, in onder meer Duitsland, Oostenrijk en Polen. Ook in Noorwegen zette SS’er Heinrich Himmler er een aantal op. SS’ers in Noorwegen, getrouwd of niet, kregen het bevel met zo veel mogelijk Noorse meisjes affaires aan te gaan om zodoende ‘raszuivere Ariërs’ te verwekken. Twaalfduizend kinderen bracht het programma voort, van wie de bekendste de van oorsprong Noorse zangeres Anni-Frid Lyngstad van de Zweedse popgroep ABBA is.

Op de Vrije School werd in 1995 nog onderwezen dat ‘negers dikke lippen hebben en ritmisch gevoel’
In 2007 stapte een deel van hen naar het Europese Hof voor de Mensenrechten om de Noorse staat aan te klagen vanwege de levenslange discriminatie waartegen de staat ze niet had beschermd. Ook het Nijmeegse Berchmanianum was bestemd (maar werd uiteindelijk niet gebruikt) als kweekvijver voor de Übermensch. Himmler gaf zijn soldaten de opdracht om Arisch uitziende kinderen te ontvoeren en in handen te geven van de Lebensborn Vereniging. Via schedelmetingen werd, met de zogenaamde Ariërtabellen in de hand, bepaald ‘hoe Arisch’ ze waren. Hoe Arischer, hoe groter de kans bij een hoge SS’er in huis te worden geplaatst. Na de oorlog verdween de rassenkunde van het programma. Het werd duidelijk dat de koppeling van ras aan mentale- of karaktereigenschappen niet bewezen kon worden. Al moet er duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen de serieuze, wetenschappelijke benadering van het onderwerp en de ‘rassenhygiëne’ van de nazi’s. Hun misdaden leidden ertoe dat men de vingers liever niet aan het onderwerp brandde. Toch maakten Nederlandse scholen het ver na de oorlog nog behoorlijk bont. In de schoolboekjes van de Vrije School werd, tot een verontruste moeder aan de bel trok, in 1995 nog onderwezen dat ‘negers dikke lippen hebben en ritmisch gevoel’. Neerlandica Ineke Mok, die haar proefschrift wijdde aan het onderwijs over ‘ras’ op de Nederlandse scholen, dook daarvoor in de aardrijkskundeboekjes die sinds 1876 zijn gebruikt.
De verdeling in vier rassen bleef lang deel van het onderwijsprogramma. In 1960 kregen scholieren nog een formule voor schedelmeting, in de jaren zeventig stonden er nog rassenkaarten in de schoolboeken. Vanaf 1975 werd in de boekjes benadrukt dat lichamelijke en geestelijke kenmerken niet samenhangen. En vanaf 1989 – waar de Vrije School dus bij achter liep – worden schoolboeken geacht ‘intercultureel’ te zijn, en het positieve van een cultureel diverse maatschappij te benadrukken. Helaas is het biologisch racisme een comeback aan het maken op internet. Vooral in de Verenigde Staten, maar ook in Nederland, waar de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) hebben geconstateerd dat zowel antisemitisme als de relatie tussen ras en karakterkenmerken op de warme belangstelling van extreemrechts kunnen rekenen.
Geen rassen maar genen
Het onzinnige van de combinatie rassenleer-antisemitisme zit erin dat het concept ‘ras’ voor Joden niet opgaat. Het introfilmpje van Simon Schama’sserie The Story of the Jews laat dat duidelijk zien met een opvolging van totaal verschillende gezichten: van blank tot zwart, van roodharig tot blonden met iedere denkbare oogkleur. Pogingen om bij Joden fysieke kenmerken te categoriseren zijn volslagen onzinnig, omdat Joden er wereldwijd heel verschillend uitzien. Joden zijn geen ras. Ze komen van zo veel verschillende achtergronden, hebben zo veel verschillende kenmerken dat ze niet onder één noemer te plaatsen zijn. Joden zien zichzelf als een volk, een groep die zich door tradities, geschiedenis en cultuur verbonden weet. Maar ook daarbinnen zijn grote verschillen; een Marokkaanse en een Zweedse Jood leven in een cultureel verschillende wereld.
Onderscheid maken tussen rassen is vanuit wetenschappelijk oogpunt zinloos
Bevredigende antwoorden komen van de wetenschap. Begin jaren vijftig werd er veel duidelijk over de rol van DNA en chromosomen, tegenwoordig standaardleerstof binnen de studie geneeskunde. Dankzij groeiende kennis op dit gebied is sinds de jaren zeventig steeds duidelijker geworden dat de mens niet zomaar in rassen onder te verdelen is.

Uit genetisch materiaal kunnen wel bijvoorbeeld migratiepatronen afgeleid worden, wat informatie geeft over hoe groepen zich over de wereld hebben verspreid. Onderscheid maken tussen rassen is vanuit wetenschappelijk oogpunt zinloos, want diversiteit zit hem in genen, niet in ras. Uit genetisch onderzoek kan verrassende informatie komen. Zelfs een simpele doe-hetzelf-DNA-kit toont soms aan dat iemand een totaal andere mix van achtergronden heeft dan verwacht. Religie is ook niet de verbindende factor voor Joden: je kunt Joods zijn en toch atheïst. De onlangs overleden Ido Abram zag de Nederlands-Joodse identiteit als een optelsom van vijf factoren. Op zijn ‘Schijf van vijf’ staan Joodse religie, connectie met Israël, de Shoa en antisemitisme, persoonlijke levensgeschiedenis en de Nederlandse cultuur en omgeving. Elke Jood heeft daarvan een persoonlijke mix die de samenstelling van zijn of haar identiteit bepaalt. Geschiedenis, cultuur, religie en Israël verbindt de Joden. Van een ras is geen sprake: er is geen Untermensch en geen Übermensch. Beide begrippen zijn lang geleden naar de prullenbak verwezen. De ene mens staat niet boven de andere.
Dit artikel is het vijfde deel van de antisemitische mythes. Deel een is hier te vinden.
Dit artikel kwam mede tot stand dankzij Maror.