Begin van het einde

De belangrijkste periode voor het jodendom in Portugal begon en eindigde met een ramp. De honderdduizend Spaanse Joden die in 1492 naar Lissabon en andere Portugese steden vluchtten, werden nog geen halve eeuw later ingehaald door de gesel van de inquisitie.
De Rossio, het centrale plein in Lissabon waar in de zestiende en zeventiende eeuw autodafe’s gehouden werden. Op de achtergrond het Nationale Theater, waar vroeger het hoofdkwartier van de inquisitie stond 
Foto:  IVAN SOTO/DREAMSTIME
De Rossio, het centrale plein in Lissabon waar in de zestiende en zeventiende eeuw autodafe’s gehouden werden. Op de achtergrond het Nationale Theater, waar vroeger het hoofdkwartier van de inquisitie stond Foto: IVAN SOTO/DREAMSTIME

Lissabon, 19 april 1506. De stad wordt getroffen door een aanhoudende droogte en erger nog: de pest waart rond. De koning en zijn hofhouding hebben zich buiten Lissabon in veiligheid gebracht. De bevolking is ten einde raad. Men richt zich tot de kerk. In de Igreja de São Domingos smeken de gelovigen God om verlossing. Hij antwoordt: vanuit een aan Jezus gewijde kapel straalt een kruisbeeld een vreemd licht uit. Dat moet een teken zijn, God heeft de gebeden gehoord en zal zeker snel zorgen voor verlossing.

‘Dood de ketter!’ wordt er geroepen, ‘dood aan alle Joden!’

Een van de aanwezige christenen gelooft er niets van en bespot de gelovigen die van een wonder spreken. De woede van de kerkgangers over zijn smalende opmerkingen bereikt het kookpunt als de scepticus een converso blijkt te zijn, een Jood die onder dwang bekeerd is. “Dood de ketter!” wordt er geroepen, “dood aan alle Joden!” De meute verlaat de kerk en gaat op zoek naar andere ‘nieuwe christenen’. Buitenlandse zeelieden van in de haven van Lissabon aangemeerde schepen voegen zich bij hen. Geen cristão novo in de stad is zijn leven zeker.

Niemand weet precies hoeveel bekeerde Joden vermoord worden, de schattingen lopen uiteen van ten minste duizend tot een viervoud daarvan. Lang niet alle slachtoffers zijn van Joodse afkomst, tijdens de plunderingen, brandschatting en moorden worden rekeningen vereffend waardoor ook een onbekend aantal ‘oude christenen’ omkomt. De lichamen van de slachtoffers worden op het plein voor de kerk van São Domingos gestapeld en verbrand. Als na twee dagen de ergste razernij lijkt uitgewoed, roepen dominicaner monniken op ‘dat hele vervloekte ras’ uit te moorden en begint het bloedbad opnieuw.

Gewurgd en verbrand

Hoogstwaarschijnlijk is de aanleiding van de pogrom, een van de bloedigste uit de Europese middeleeuwse geschiedenis, verzonnen. Welke net tot het christendom bekeerde Jood zou zo gek zijn geweest in een overvolle kerk vol wanhopige religieuze fanatici een wonder te bespotten? De oorzaken moeten eerder gezocht worden in de angst die onder de bevolking bestond voor de economische concurrentie van de ‘nieuwe christenen’ of de haat jegens João Rodrigues Mascarenhas, een bekeerde Jood die door koning Emanuel I – Manuel in het Portugees – is belast met het heffen van belastingen.

Zeg wat je wilt van de Portugese koning, maar hij grijpt keihard in. Zeker vijfhonderd relschoppers worden zonder proces geëxecuteerd. Zelfs de dominicaner monniken die tot de pogrom hebben opgeroepen, ontlopen hun lot niet: zij worden gewurgd en daarna verbrand. De kloosterorde wordt bestraft, net als de stad Lissabon. Manuel had een maatschappij voor ogen waarin de Joden als nieuwe christenen op zouden gaan, zonder al te veel repressie of discriminatie. De pogrom van Lissabon maakt een einde aan die droom. Hoewel het conversos verboden is Portugal te verlaten, kiezen duizenden eieren voor hun geld en vertrekken naar de koloniën of het buitenland. Amsterdam spint garen bij het bloedbad, zeker wanneer de berouwvolle Manuel een jaar later het verbod tot emigratie opheft.

Het lijkt alsof de kerk van São Domingos, waar de tragedie begon, ook gestraft wordt – misschien door een hogere macht? Een kwart eeuw na het bloedbad raakt de igreja (kerk) zwaar beschadigd door een aardbeving. Dat is relatief nog maar een kleine, bij de grote in 1755 wordt het gebedshuis vrijwel volledig verwoest en in barokstijl herbouwd. Weer twee eeuwen later, in 1959, breekt er brand uit waarin talloze belangrijke schilderijen en beelden verwoest worden. Wie de kerk vandaag betreedt, ziet nog overal de sporen van die brand.

Het interieur van de Igreja de São Domingos. De sporen van de brand in 1959 zijn nog goed zichtbaar

Lange zwarte mantels

Op het plein voor de Igreja de São Domingos staat nu een gedenksteen, waarop in een davidster te lezen is: “1506-2006. Ter herinnering aan de duizenden Joodse slachtoffers van intolerantie en religieus fanatisme, die vermoord werden in het bloedbad dat op deze plek begon op 19 april 1506. 5266-5766.” Aan de voet van de steen is een tekst uit het Bijbelboek Job toegevoegd, in het Portugees en het Hebreeuws: “Aarde, dek mijn bloed niet toe, laat mijn jammerklacht geen rustplaats vinden.”

Het is slechts een paar passen van de kerk naar het populairste plein van Lissabon, het Praça Dom Pedro IV. In de volksmond wordt het al eeuwen de Rossio genoemd wordt, wat zoiets als ‘gemeenschapsplaats’ betekent. Als wij het plein betreden, is er een studentendemonstratie aan de gang aan de voet van de zuil die gewijd is aan de negentiende-eeuwse koning die het zijn officiële naam gaf. Een demonstratie van studenten anno 2024 betekent in Nederland Palestijnse vlaggen, gemaskerde kaffiyadragers en antisemitische spreekkoren. In Portugal niets van dat alles. De studenten, de meesten gekleed in lange zwarte mantels, willen meer studiefinanciering, ontcijferen wij uit de spandoeken. Geen woord over genocides, rivieren en zeeën.

Wat niet betekent dat de Rossio een erg vriendelijke plaats voor Joden is. Althans, niet uit historisch oogpunt. Aan de noordzijde ligt het Nationale Theater, genaamd naar Maria II, de vrouw van de eerdergenoemde Pedro IV. Het neoclassicistische theater is een van de architectonische pronkstukken van Lissabon, maar verbergt een sinister verleden.

Dat João als bijnaam ‘de Vrome’ had, was geen goed nieuws voor de Portugese Joden

Vanaf 1450 stond op dezelfde plek het Estauspaleis en dat werd in 1536 door koning Jan III – João in het Portugees – gekozen als hoofdkwartier van de Portugese inquisitie. Dat João als bijnaam ‘de Vrome’ had, was misschien leuk voor zijn katholieke onderdanen, voor de Portugese Joden was het aanzienlijk minder goed nieuws.

Ferdinand en Isabella

Niet dat er officieel nog Joden waren in het Portugal van João. Die situatie was zijn vader, de al eerder genoemde Emanuel I, te verwijten. Wat ironisch te noemen is, want Manuel was een wijs en voor die tijd tolerant vorst, ook voor de Joden. Maar om zijn houding tegenover de Joodse gemeenschap te begrijpen, moeten we nog een koning terug, naar Jan II. Die was vorst van Portugal toen in 1492 de Spaanse ‘katholieke koningen’ Ferdinand en Isabella het laatste islamitische bolwerk op het Iberische Schiereiland, Granada, veroverden. Om de voltooiing van bijna 800 jaar reconquista te vieren, besloot het Spaanse koningskoppel alle Joden uit hun land te verdrijven.

Tienduizenden Spaanse Joden, onder wie de voorvaderen van grootheden als Baruch Spinoza, Gracia Mendes Nasi en een flink aantal NIW-lezers, vluchtten de grens over naar Portugal. Sommige bronnen spreken zelfs van honderdduizend Spaanse Joden die de grensrivier de Guadiana overstaken. Portugal zat niet bepaald te wachten op al die Joden, maar João II zag al snel een mogelijkheid zijn staatskas te vullen. Elke Jood die acht cruzados kon neertellen, was welkom. En omdat de koning de kwaadste niet was, paste hij een korting toe voor nuttige beroepen als wapenmakers.

Het is moeilijk bedragen uit het einde van de vijftiende eeuw om te rekenen naar nu, maar feit is dat het de Portugese staat een astronomisch fortuin opleverde. De kwitantie die de Joden kregen voor het betalen bij de grens gold als hun paspoort. Wie niet kon betalen, kreeg acht maanden de tijd om het geld bijeen te verdienen en wie dat niet lukte, werd persoonlijk bezit – slaaf dus – van de koning. Tegelijkertijd probeerde João zoveel mogelijk Joden door te sturen naar andere landen, uiteraard opnieuw tegen betaling. Dat gebeurde niet altijd even zachtzinnig. Zo stuurde de koning honderden Joodse kinderen naar São Tomé, een eiland voor de Centraal-Afrikaanse kust, waar de meesten van hen omkwamen.

Schoonouders

Zo deed João zijn bijnaam, de ‘perfecte vorst’, niet bepaald eer aan. Vooral niet toen hij na acht maanden besloot dat alle Spaanse Joden die Portugal nog niet verlaten hadden slaaf werden. Dat was in 1493, maar gelukkig had João niet het eeuwige leven. Toen hij twee jaar later stierf, werd zijn neef en zwager (dat waren nog eens tijden) Manuel João’s opvolger en een van diens eerste daden als koning was de Joden hun vrijheid teruggeven. Emanuel I, bijgenaamd ‘de Gelukkige’, leek het beste voor te hebben met de Joden in zijn land, maar dat streven botste al snel met zijn ambities.

De vorst had een oogje op de troon van Spanje en dat betekende in de praktijk: een huwelijk. Van de Spaanse kroonprins Juan was bekend dat hij een zwakke gezondheid had, dus was diens zuster Isabella van Aragon de volgende in lijn voor de troon. Begrijpelijk dus dat Manuel zijn oog op Isabella junior liet vallen. Maar met een huwelijk komen nu eenmaal schoonouders en dat waren de ‘katholieke koningen’, diezelfde rabiaat antisemitische Ferdinand en Isabella die een paar jaar eerder alle Joden uit hun land verjaagd hadden. Een goede vorst kon het zich in die tijden niet veroorloven bang te zijn voor een stevige dosis opportunisme.

De reden dat Frankrijk tot op de dag van vandaag een katholieke meerderheid heeft, is dat de protestantse troonpretendent Hendrik van Navarra in 1593 zijn protestantisme opgaf om koning te worden, met de befaamde woorden: “Parijs is wel een mis waard.” Begrijpelijk dus dat Manuel er honderd jaar eerder geen moeite mee had ‘zijn’ net bevrijde Joden onder de bus te gooien, zoals we dat nu noemen. In december 1496 verklaarde de koning met één pennenstreek alle Joden in Portugal tot christenen. En dat was dat. Zij kregen tot oktober 1497 de tijd zich te laten dopen of te vertrekken. Overigens zou Manuel nooit zijn ambities op de Spaanse troon verwezenlijkt zien worden. Zijn bruid Isabella stierf in het kraambed, waarna Manuel onmiddellijk haar zuster Maria huwde.

Veel ‘nieuwe christenen’ bleven in het geheim hun Joodse geloof trouw

Maar de troon zou uiteindelijk via Maria’s oudere zus Johanna – bijgenaamd ‘de Waanzinnige’ – in handen van de ons niet onbekende Karel V terechtkomen.

Jodenjacht

Hoe dan ook, veel ‘nieuwe christenen’ bleven in het geheim hun Joodse geloof trouw, iets waarvan Manuel ongetwijfeld op de hoogte was en waarmee hij niet te veel moeite leek te hebben. Zie zijn keiharde optreden tegen de schuldigen van de pogrom van 1506 in Lissabon. Maar toen Manuel in 1521 overleed ging de troon over op zijn zoon João III, u weet wel, die vrome. In 1536 nodigde João de gevreesde inquisitie uit naar zijn land en huisvestte hen in het Estauspaleis aan de Rossio. Protestanten waren er nauwelijks in Portugal en dus ging de inquisitie van het begin af aan op Jodenjacht.

In 1540 vond op de Rossio de eerste autodafe plaats, de berechting van ketters. Crypto-Joden werden opgespoord, ontmaskerd, gemarteld en bestraft. Op het plein waar nu de studenten demonstreren werden honderden Joden levend verbrand onder grote publieke belangstelling. Begrijpelijk dus dat degenen die het geloof van hun voorvaderen trouw wilden blijven, Portugal ontvluchtten. Naar de koloniën zoals Brazilië (waar de inquisitie hen later zou achterhalen), naar Amsterdam, naar Hamburg, tot aan Istanboel toe. Op een paar plaatsen na waar Joden erin slaagden hun geloof strikt geheim te houden – zoals Belmonte, zie pagina 22 – verdween zo het jodendom uit Portugal in de zestiende, uiterlijk in de zeventiende eeuw.

Tsedakabusje

Dat merkt iedereen die nu op zoek gaat naar Joodse sporen in Lissabon. Ooit woonden de Portugese Joden in wat nu de wijk Alfama is. Tegenwoordig zijn de nauwe straatjes en steegjes gevuld met fado-bars en -restaurants, afgewisseld door avondwinkels van Pakistani’s. Dolgraag hadden wij het geboortehuis van Dona Gracia Mendes Nasi gevonden, een van de (invloed)rijkste en interessantste vrouwen van de zestiende eeuw. Maar niemand weet waar het staat, of het nog staat. Nu rijdt de tram door de straten waar ooit de kleine Portugees-Joodse gemeenschap probeerde haar verbannen Spaanse geloofsgenoten te helpen.

Tussen de wirwar van steil op- en aflopende straatjes vinden we een pleintje, het Largo de São Rafael, direct binnen wat ooit de stadsmuur moet zijn geweest. De Torre de São Pedro is nog een onderdeel van die muur, maar alle namen verwijzen naar katholieke heiligen. Dit moet ooit het hart van Joods Lissabon geweest zijn, al wijst weinig daar nog op. We dalen wat treden af en zien opeens tegels aan de muur met Joodse symbolen en Hebreeuwse letters. Inderdaad, het is de Rua da Judaria. We vinden een mezoeza en een tsedakabusje.

Joodse tegels in de Rua da Judaria

Ons overvalt een gevoel van melancholie: is dit alles?’

Erboven is een oude hoge muur waar ramen in zitten die nog uit de Joodse tijd zouden stammen. De muur is versierd met een moderne davidster. Ons overvalt een gevoel van melancholie: is dit alles? Als we verder willen onderzoeken, blijkt de Rua da Judaria, de ‘straat van de Joodse wijk’ dood te lopen. Symbolischer kan bijna niet.

____________________

Eindigen bij het begin

Dit artikel neemt de komst van de verbannen Spaanse Joden aan het einde van de vijftiende eeuw als startpunt, maar dat was meer het begin van het einde voor Joods Portugal. Het beginpunt ligt zo’n 1500 jaar eerder in de Romeinse tijd, toen Portugal Lusitanië heette. De eerste schriftelijke bewijzen van Joodse aanwezigheid stammen uit het einde van de vijfde eeuw. De Joden werden vervolgd door de christelijke Visigoten, maar vonden bescherming toen de moslims in 711 bij Gibraltar landden en in korte tijd bijna het gehele Iberische Schiereiland veroverden.

In de twaalfde eeuw verdreef Alfonso I, de eerste koning van Portugal, de Moren uit zijn land. Alfonso en zijn opvolgers namen de tolerante houding ten opzichte van de Joden over van de verslagen moslims, vaak ondanks aanzienlijke druk van de katholieke kerk. Een voorbeeld daarvan was dat op het beroven van een Jood dezelfde straf stond als wanneer het slachtoffer christelijk was. Portugese Joden vervulden vaak belangrijke posities aan het hof, waren vrij hun geloof te belijden en leefden onder hun eigen wetten als het om huwelijks- of erfrecht ging. Het eerste gedrukte boek in Portugal was de Pentateuch van Faro uit 1487, een in die zuidelijke stad gedrukte Tora die nu in de collectie van de British Library in Londen te vinden is.

____________________

Deze Portugalspecial werd mede mogelijk gemaakt door Maror en verscheen eerder in het NIW26 van 5 april 2024

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Meer Gerelateerde Berichten

Lissabon

Begin van het einde