Welk land hoort in het volgende rijtje niet thuis: Rusland, Hongarije of Israël?
Het antwoord moet helaas luiden dat ze er alle drie in thuishoren want Rusland, Hongarije en Israël horen bij de landen die de laatste jaren wettelijke maatregelen hebben genomen tegen actiegroepen en non-gouvernementele organisaties die de regering niet bevallen. De Russen waren er als eerste bij. Vijf jaar geleden al besloot de Doema, het parlement in Moskou, tot invoering van de ‘buitenlandse agenten-wet’ die non-gouvernementele organisaties die geld ontvangen uit het buitenland verplicht zich te laten registreren. Bestuurders van ngo’s die zich niet aan die verplichting houden kunnen een gevangenisstraf krijgen van maximaal twee jaar. “De wet lijkt erop gericht om Russische ngo’s in een kwaad daglicht te stellen en critici van het regime het zwijgen op te leggen,” oordeelde Amnesty International destijds.
Inmiddels staan zo’n 150 organisaties op de lijst van ‘buitenlandse agenten’, waaronder mensenrechtencentrum Memorial, homobeweging Coming Out en het Mass Media Defense Centre, dat voor de vrijheid van meningsuiting opkomt.
In juni van dit jaar volgden de Hongaren. Ook zij voerden een registratieplicht in voor ngo’s met banden met het buitenland. Volgens de Fidesz-partij van premier Orbán was de maatregel nodig om die organisaties te dwingen open te zijn over de donaties die ze kregen. De critici hielden het erop dat de wet de bedoeling had om andersdenkenden de mond te snoeren. Bij die ‘andersdenkenden’ bleek in elk geval George Soros te horen, de Hongaars-Amerikaanse zakenman die als György Schwartz in het vooroorlogse Boedapest werd geboren, de Holocaust overleefde, miljarden verdiende als beursspeculant en een deel van die winst stak in het ondersteunen van Oost-Europese dissidentenorganisaties als Solidarność in Polen en Charta 77 in Tsjechoslowakije. Na de val van het communisme stichtte Soros het Open Society Institute dat naleving van de mensenrechten wil bevorderen. In zijn geboorteland subsidieert hij de Centraal-Europese Universiteit waarvan de Canadese liberaal Michael Ignatieff rector magnificus is. De autoritaire nationalist Orbán beschouwt voorstander van de westerse democratie Soros als belichaming van het kwaad.
Xenofoob
En dan Israël. Daar nam de Knesset in juli 2016 een wet aan die als twee druppels water lijkt op de maatregelen van de Doema in Moskou en de Országház in Boedapest. Organisaties die geld uit het buitenland ontvingen moesten dat voortaan bekendmaken, op straffe van een forse boete. De wet was zo geformuleerd dat vooral linkse organisaties als Breaking the Silence en B’Tselem eronder vielen. De Amerikaanse sponsors van de kolonisten op de Westbank bleven buiten schot. Voor de wet stemden de afgevaardigden van de Likoed, Habajiet Hajehoedie en Jisraël Beténoe, tegen waren onder andere Meretz en de Arbeidspartij.
De wet was zo geformuleerd dat vooral linkse organisaties eronder vielen. De Amerikaanse sponsors van de kolonisten op de Westbank bleven buiten schot
Vorige week kreeg dit verhaal een eigenaardig staartje. Orbán opende de aanval op Soros, met een postercampagne tegen de vrijgevige miljardair. De Joodse gemeenschap in Hongarije protesteerde, omdat de campagne een antisemitische ondertoon zou hebben. De Israëlische ambassade in Boedapest sloot zich bij het protest aan, maar werd teruggefloten door premier Netanyahu, die ook nog een appeltje te schillen had met Soros. Die zou ‘voortdurend democratisch gekozen regeringen van Israël hebben ondermijnd door het financieren van organisaties die de Joodse staat zwartmaken’. Bedoeld werden onder meer Amnesty International en Human Rights Watch. De Israëlische regering kiest partij voor een xenofobe Hongaarse premier tegen een Joodse miljardair-filantroop. Het is de wereld op zijn kop.