Abonneer op het NIW

Het opinietijdschrift en cultureel magazine in één, voor iedereen geïnteresseerd in de Joodse wereld. Abonneer nu »

Buitenland

Dayan, de mythe

Redactie 26 april 2015, 00:00
Dayan, de mythe

Dayan 1967 WEBSITE think-israel.orgEen eeuw geleden werd Israëls beroemdste militair, Moshe Dayan, geboren. In de week van Jom Hazikaron en Jom Ha’atsmaoet een portret van de man die in 1948 als commandant een belangrijke bijdrage leverde. 

Moshe Dayan was een mythe lang voordat hij overleed. Hij werd hét symbool voor het Israëlische doorzettingsvermogen, de man die de strijd vanaf het front leidde en zijn mannen inspireerde tot riskante, onorthodoxe acties. Maar hij was niet alleen een eenogige Rambo: hij was een strateeg, een genuanceerd denker, een eigenwijze individualist die niettemin loyaal bevelen opvolgde. Hij kon zowel koel en afstandelijk zijn als humoristisch en teder, hij hield van de natuur en schreef poëzie. Mannen bewonderden hem en vrouwen ‘wierpen zich aan zijn voeten’. Hij belichaamde de kwaliteiten waarmee Israël zich van oudsher graag vereenzelvigt: initiatief, patriottisme en een bereidheid tot zelfopoffering. Tweemaal leidde hij zijn land tijdens oorlogen naar grote overwinningen, als stafchef in 1956 en als minister van Defensie in 1967. Hij was sluw en kon briljant improviseren; hij was een houwdegen als het moest, maar ook een lepe diplomaat. Later in zijn carrière kwamen de onvermijdelijke pogingen van politieke vijanden om zijn prestaties te kleineren, maar zijn reputatie heeft al zijn critici overleefd.

Pioniers
Moshe werd op 20 mei 1915 geboren als tweede kind van Oekraïense ouders in de eerste kibboets, Degania Alef aan het Meer van Galilea, in een verwaarloosd deel van het Ottomaanse Rijk, waar de pioniers vaak niet eens de eigenaar waren van de overhemden die ze aanhadden. Vader Schmuel, afkomstig uit een chassidische familie nabij Kiev en in 1908 naar Palestina gekomen, was een linkse activist met twee linkerhanden die zijn ontwikkelde vrouw Dvora vaak langdurig in haar klamme nederzetting achterliet, waarvoor ze hem beloonde met lange klaagbrieven. Van haar erfde Moshe waarschijnlijk zijn grote liefde voor boeken. De familie verhuisde in 1921 naar de mosjav Nahalal, waar de bewoners leefden van moeizaam en inefficiënt landbouwwerk. Dayan moest om vier uur ’s ochtends op om te gaan werken en zwierf in zijn vrije uren rond met Arabische vriendjes, van wie hij en passant de taal oppikte. Hij werd eens afgetuigd door een Arabische vriend, maar zag geen enkele reden voor een blijvende afkeer van Arabieren, hoewel zijn moeder hen minachtte. Dayan zou, anders dan vele landgenoten, nooit op hen neerkijken. Hij bewonderde hun stoïcisme en zou zijn tegenstanders nooit militair onderschatten. Zelfs als minister van Defensie bezocht hij Palestijnse notabelen thuis en at watermeloen met hen onder een boom. Zo kreeg hij hun schoorvoetende respect. Als veertienjarige raakt Dayan betrokken bij de Haganah, de Joodse zelfverdedigingsmilitie die halverwege de jaren 30 duizenden parttime soldaten telde. Tijdens de Arabische opstand (1936-39), die zich zowel tegen de Joden als tegen het Britse bestuur richtte, kwam Dayan bij de politiële hulptroepen die de Haganah de Britten aanbood. Dayan begon met het patrouilleren langs de oliepijpleiding die vanuit Irak naar Haifa liep en deed zijn eerste ervaringen op als militaire leider. Tijdens een training van pelotonscommandanten leerde hij de beginselen van oorlogvoering en guerrilla, waarbij hij meteen al opviel door zijn agressieve benadering. Aan het einde van de Opstand, in mei 1939, ging de Haganah weer ondergronds. Ben Goerion zwoer verzet tegen het beruchte White Book, waarmee de Britten de facto terugkwamen op de Balfour Verklaring. Een groep strijders waar Dayan deel van uitmaakte werd gearresteerd wegens illegaal wapenbezit en zat anderhalf jaar vast, maar tijdens de oorlog werkten Joden en Britten weer samen. Tijdens een actie in Libanon werd Dayan, die door een verrekijker tuurde, door een Franse kogel geraakt en kreeg hij metaal- en glassplinters in zijn oogkas, die zo erg werd beschadigd dat een kunstoog niet paste. Dayan haatte dat zwarte lapje aanvankelijk: nu was hij een man zonder opleiding en inkomen en hij werd gekweld door hoofdpijnen.

Commandant
In de jaren 1946-48 begon de Haganah de Israelische onafhankelijkheid voor te bereiden. Dayan was belast met het opzetten van inlichtingennetwerken, een periode waarover hij ons in zijn Story of my Life maar weinig vertelt. Na het VN-verdelingsplan van november 1946 kwam hij bij de generale staf terecht en kwam zijn carrière in een stroomversnelling. Eind april 1948 stopte hij het plunderen van de achtergelaten Arabische bezittingen in Haifa en een week na de Onafhankelijkheid kreeg hij het commando over de Jordaanvallei- sector. Hij stopte met een kleine compagnie van 17-jarigen en vier kanonnen uit de Eerste Wereldoorlog de Syrische opmars bij ‘zijn’ Degania. Hij werd commandant van het op te bouwen gemotoriseerde 89e bataljon. Het waren chaotische weken, maar ‘Dayan bloeide op in chaotische omstandigheden’, vertelt zijn biograaf Martin van Creveld; de ironie wilde echter dat het 89e voor het eerst werd ingezet tegen landgenoten tijdens de Altalena-affaire. In juli 1948 vocht hij tegen het Arabisch Legioen ten oosten van Tel Aviv, waarbij hij plannen van beter opgeleide militairen in de wind sloeg. Dayan reed tijdens de gevechten met zijn jeep zigzaggend tegen een heuvel op terwijl de kogels om zijn oren floten. Als hij onder vuur lag, meldde hij later, dacht hij niet meer na en voelde hij ‘alleen nog onverschilligheid’. Dit gedrag maakte hem geliefd bij zijn mannen: zo’n leider wilden soldaten blindelings volgen. Op 11 juli volgde de beruchte aanval op Lydda en Ramle, die werd gevolgd door een snelle terugtrekking waarover historici en tijdgenoten het niet eens zijn geworden: een zinloze actie – negen doden – of een inspirerende heldendaad? Ben Goerions reactie was ‘eens, maar nooit weer’, maar hij maakte de relatief onbekende majoor wel tot commandant van de Joodse delen van Jeruzalem, waarschijnlijk om zijn politieke rivalen dwars te zitten. De niet aflatende steun van Ben Goerion is voor Dayans carrière cruciaal geweest.

Baas
Eind 1952 werd Dayan, na Maklef, tweede man van de generale staf van het Israëlische leger, de IDF. Tegen Arabische infiltraties trad hij knalhard op, niet omdat hij dat ‘moreel juist’ vond, maar omdat het ‘effectief’ was – wat overigens nauwelijks het geval was. Dayan geloofde zowel in sluwheid als in slachtpartijen. Israël kon te midden van 40 miljoen Arabieren alleen overleven als het zich gedroeg als ‘een wilde hond die niemand durft aan te raken’. Hij zette, aanvankelijk tegen zijn zin, de beruchte Eenheid 101 onder Arik Sharon op, die uitblonk in acties over de grenzen, in beide betekenissen. Eind 1953 werd Dayan zelf stafchef onder premier Sharett en in de jaren daarna voerde hij een grote reorganisatie van het leger door, die de IDF maakte tot de vechtmachine die in 1956 en 1967 roem zou oogsten. Dankzij Franse leveranties ontwikkelde het Israëlische leger zich binnen korte tijd van infanteriemacht tot een gepantserde macht. Tijdens de Suezcrisis leverde het leger, vanuit militair oogpunt, minstens zo’n prestatie als in 1967 en volgens biograaf Van Creveld zelfs een betere. De Egyptenaren werden de Sinaï uit geranseld en hoewel de Britse en Franse ‘interventies’ te laat kwamen, had Israël zijn zaken inmiddels op orde. Dayan reisde langs de fronten, gaf orders of liet zijn commandanten juist de ruimte die ze nodig hadden – ook een militaire kwaliteit. Insubordinatie (Sharons actie in de Mitla-pas) kon hij verdragen als zijn mensen méér deden dan wat er van hen werd gevraagd. Het belangrijkste oorlogsdoel was het doorbreken van de blokkade van de Straat van Tiran en dat werd bereikt. De Sinaï moest weer worden teruggegeven, maar Dayan had er wel belangrijke lessen geleerd over de kracht van tanks als offensief wapen, die hij in 1967 in de praktijk zou brengen.

Politiek
Na 21 jaar in het uniform begon Dayan zich te vervelen en ging hij de politiek in. Als minister van Landbouw voerde hij alleen de taken uit die hem boeiden, want het alledaagse gedoe rond koeienprijzen en irrigatiekwesties hing hem al snel de keel uit en het partijwerk lag hem ook niet. ‘Gelukkig’ werd hij enkele uren voor de Zesdaagse Oorlog tot minister van Defensie benoemd, hoewel premier Eshkol hem niet mocht – maar het volk slaakte een zucht van verlichting. Dayan voelde zich, anders dan in 1956, de hoogste verantwoordelijke, ook al viel hij formeel onder Eshkol: ‘In deze oorlog zou ik er alleen voor staan’, zei hij zonder overmatige bescheidenheid. De Israëli’s stonden onder tijdsdruk, want er zou weer een onvermijdelijke VN-resolutie aankomen en de Russen sloegen dreigende taal uit. Dayan had nauwelijks meegedaan aan voorbereidingen, maar hij leidde wel de greep naar Oost-Jeruzalem van 5-7 juni. Het IDF, dat hij opnieuw had helpen opbouwen, haalde een schitterende overwinning en Dayan kon zijn beroemde wandeling naar de zojuist heroverde Klaagmuur maken, hoewel hij die in zijn autobiografie sober en bijna nonchalant beschrijft. Maar Van Creveld vermeldt dat hij de Eshkol ontried om naar Jeruzalem te gaan en vervolgens zelf wél ging. Zo werd Dayan het internationale symbool voor het Israëlische wonder en benoemd tot ‘meest sexy man ter wereld’. Dayan bevond zich op het toppunt van zijn roem; mondaine vrouwen in Tokio en Londen begonnen ooglapjes te dragen. Het respect vanuit zijn familie was vaak wat minder. Met dochter Yael kon hij het goed vinden, maar zijn zoons – Assi, filmregisseur, en Ehud, schrijver – interesseerden hem niet meer zo toen ze eenmaal puber waren; ze keerden zich later met grote bitterheid tegen hem. Hij gooide hen uit zijn testament en Ehud – ‘mijn vader hield zich niet eens aan de helft van de Tien Geboden’ – schreef een naar boek over hem. Bij de herdenking van zijn twintigste sterfdag waren ze allebei afwezig.

Geen havik
Dayan was in 1967 allang geen havik meer. Hij vond weliswaar dat Israël recht had op de West Bank – die min of meer per ongeluk veroverd was, omdat Jordanië zich tegen alle Israëlische adviezen in met de oorlog bemoeide – maar hij wilde dat de bevolking gewoon kon doorleven en wilde de militaire aanwezigheid tot een minimum beperken. Joden en Arabieren konden nog vrijelijk de grenzen oversteken, maar Dayan maakte zich geen illusies over de komende problemen. Na de dood van Eshkol werd Golda Meir premier. Ze was niet bevriend met Dayan, maar ze konden met elkaar overweg. Zijn vrouw Ruth vroeg na 36 jaar huwelijk wegens Dayans seriële ontrouw een scheiding aan en hij hertrouwde met de veel jongere Rachel. Hij was een klassieke womanizer en deed geen enkele moeite om voor de samenleving een lichtend voorbeeld te zijn: zijn privéleven was van hem. Hij ergerde zich aan alle jaloezie en het geroddel. Tegen Rabin zei hij eens: ‘Wat willen de mensen toch van me? Heb ik ooit een meisje in een rivier verdronken?’ Zijn archeologische hobby – het opgraven van oude kunstvoorwerpen – werd belangrijker voor hem dan zijn militaire roem, maar hij overschreed de grenzen van het betamelijke door opgravingen tot verboden terrein te verklaren en zijn slag te slaan. De rampzalige eerste dagen van de Jom Kipoeroorlog zijn vaak op Dayans conto geschreven, maar volgens historici was het vooral de inlichtingendienst die faalde en heeft Dayan meer dan eens voor oorlog gewaarschuwd. Maar het tij keerde en het wijdverbreide verhaal dat Dayan na de eerste nederlagen zou hebben gesproken over ‘de ondergang van de Derde Tempel’ steunt niet op enig bewijs; Van Creveld denkt dat Dayans vijanden deze fabel hebben verspreid en dat zijn zogenaamde ‘defaitisme’ niet meer was dan een realistische inschatting van de precaire situatie. Het uitblijven van preventieve aanvallen kon worden teruggevoerd op de terechte inschatting van Meir dat Israël daarmee als agressor de steun van de Verenigde Staten zou hebben verspeeld.

Vrijgesproken
Stafchef Elazar kreeg uiteindelijk de zwartepiet voor ‘1973’, maar in eigen land verbleekte de ster van Dayan, hoewel de commissie Agranat hem had vrijgesproken. Zijn minachting voor mensen werd sterker en hij trok zich van 1974-77 terug uit de politiek. Maar de zege van Menachem Begin bracht hem voor ruim twee jaar terug als minister van Buitenlandse Zaken; de linkse Alignment gooide hem uit de partij en Dayan ging verder als onafhankelijk Knessetlid. Dayan ergerde zich aan Begins bombastische speeches, maar hij speelde een doorslaggevende rol bij de totstandkoming van de Camp David-akkoorden met Egypte, die werden ingeleid door Sadats reis naar Jeruzalem. Dayan had zich daarvoor achter de schermen uitermate ingespannen. Toen Dayan, die wel in Palestijnse autonomie, maar niet in een Palestijnse staat geloofde, doorkreeg dat Begin geen echte belangstelling had voor vrede, nam hij ontslag als minister. Dayans gezondheid ging zijn laatste jaren hard achteruit. Hij kreeg darmkanker en stierf op 16 oktober 1981 aan een hartaanval, tien dagen na de moord op Sadat. Hij werd begraven tussen de eenvoudige mensen van zijn mosjav Nahalal; het respect van zijn vijanden was zo groot dat er zelfs een Egyptische delegatie kwam opdagen. Dayan wilde geen officiële ceremonie – een laatste gebaar van minachting en eigenzinnigheid.
Hoe zou Dayan over de Israëlische leiders van ná zijn tijd hebben gedacht? Met het negeren van Palestijnse belangen – als hij dat zo zou hebben waargenomen – zou hij grote moeite hebben gehad, en omdat hij in ieder geval na 1967 geen havik meer was, zou hij niet enthousiast zijn geweest over het permanente sabelzwaaien van Netanyahu, zoals hij trouwens maar weinig mensen bewonderde. Omdat hij wilde dat het leven op de West Bank ‘gewoon’ zou doorgaan zou hij waarschijnlijk kritiek hebben gehad op de vele wegblokkades. Maar of Dayan iets zou hebben kunnen bijdragen aan de oplossing van de problemen valt niet te bewijzen. Het oordeel van Van Creveld is overigens nog steviger. Hij vindt dat Israël na de invasie van Libanon in 1982, niet zo lang na de dood van Dayan, ‘een steeds vreemder land’ is geworden, wat aansluit bij de ook in Israël veelgehoorde klacht dat Israël sinds Golda Meir en Moshe Dayan ‘geen grote leiders’ meer zou hebben gehad. Wie onlangs de foto’s zag van Olmerts arrestatie wegens corruptie heeft misschien even teruggedacht aan dit soort commentaren.

Abonneer op het NIW

Abonneer nu!
Tags dit artikel heeft geen tags
Opmerkingen (0)
Plaats opmerking

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *