
Foto: iStock
Ruzie maken we juist met degenen met wie we diep verbonden zijn. Binnen iedere familie gelden eigen regels voor ruziemaken. Van de ijzige stilte tot de terugkerende schreeuwpartij.
Door: Yvonne Kroonenberg
Mijn moeder had zwarte ogen, die nog groter en donkerder werden als ze kwaad was. ‘Moet ik grote ogen opzetten?’ dreigde ze, wanneer kinderen iets deden dat haar niet aanstond. Wij bonden dan meteen in, want we hadden niet alleen ontzag voor die ogen, maar vooral voor het wrokkige zwijgen dat erbij hoorde. In ons gezin werd in ijzige stilte ruziegemaakt. Mijn vader bulderde weleens tegen ons, maar dat was geen ruzie. Hij ging tekeer, draaide zich om en liet zich de eerste uren niet meer zien. Misschien vreesde ik een grote exodus van ouders. Hoe dan ook, ik nam mij op mijn achtste jaar voor dat ik nooit meer stout zou zijn en dat ik, als ik zelf kwaad was, die nare emotie verborgen zou houden. Want mijn boze bui dreef na een paar minuten over, maar mijn ouders konden urenlang zwijgen als ze kwaad waren. Dat deden ze ook tegen elkaar. Dat wist ik niet als kind, ik dacht dat zij nooit ruziemaakten. Op ons werden ze wel boos, omdat we voortdurend fouten tegen het protocol maakten. Dan speelden we niet zoet, maar pakten elkaars spulletjes af. Of we zeurden. Dat doen brave kinderen niet.
Schreeuwen
Ik heb heel lang niet geweten dat ruziemaken ook met geluid kon. Ik kwam niet veel bij andere kinderen thuis. Vriendschappen werden niet aangemoedigd en buiten spelen ook niet, want daar waren Ordinaire Kinderen aan het ravotten. Die haalden kattekwaad uit, ze hadden harde stemmen en een plat accent. Daar hielden mijn ouders niet van. Ze hadden in de oorlog ondergedoken gezeten en waren bang van iedereen die zijn stem verhief. Dat zeiden ze niet hardop, maar ik begreep dat we afstand moesten houden en vooral geen conflicten moesten uitlokken. ‘Je had eens bij ons thuis moeten komen,’ zei een Joodse vrouw die ik leerde kennen toen ik al over de veertig was. ‘Bij ons thuis was altijd lawaai, want wij schreeuwden erop los. We hadden altijd ruzie met elkaar. Nog steeds,’ voegde ze eraan toe. Haar man kon het bevestigen. ‘Die familie kan geen avond samen doorbrengen zonder dat er iemand woedend wegloopt. En dan is het zomaar maanden mis. Dan spreekt mijn vrouw haar zus niet en lopen ze elkaar zonder iets te zeggen voorbij in de stad. Of hun broer heeft ruzie met hun moeder of met allebei de zussen of de broer en de zus tegen mijn vrouw. Er is zelden vrede. Ik ben de enige met wie niemand ruzie heeft. Dat komt doordat ik niet zoveel praat, dan zeg je ook niks verkeerd. Zij praten allemaal door elkaar, niemand luistert, maar evengoed hoort iemand dan ineens een ander iets zeggen: een aantijging, een leugen of een belediging.’ ‘Ach dat stelt niks voor,’ lachte zijn vrouw, ‘we houden heus wel van elkaar. Maar we ergeren ons dood als we samen in één ruimte zijn. En misschien heeft mijn familie juist geleerd dat je je niets moet laten welgevallen.’
Ontbindingsclausule
Grote ruzies komen vooral voor in gezinnen. Vrienden hebben ook wel onenigheid, maar die stijgt nooit tot grote emotionele hoogte. Dat komt doordat er in vriendschappen een ontbindingsclausule van kracht is: als de vriendschap niet meer voldoet, schei je ermee uit. ‘Ik wil je niet meer zien,’ zeg je en dat is dan dat. Als je later vraagt of het niet jammer is dat die mooie vriendschap voorbij is, zuchten beide partijen op precies dezelfde manier en halen hun schouders op: soms scheiden wegen. Geliefden laten elkaar veel moeilijker los. Er is zoveel dat hen bindt: kinderen, een woning, een hypotheek, een gezamenlijke rekening. Maar zelfs als dat niet het geval is, hebben ze nog gemeenschappelijke vrienden, die het vreselijk vinden als ze een keus moeten maken. Daarom houden liefdesparen de relatie in stand, vechtend en tierend of vol wrok en geladen stilte. Hoe onverbrekelijker mensen met elkaar verbonden zijn, hoe feller de ruzies. Familieleden zijn daarom kampioen. Je kunt besluiten je broer of zus nooit meer te zien, maar daar worden ze niet minder broer of zus van. Je kunt je ouders uit je leven bannen, maar je krijgt geen nieuwe. De gedachte dat je nooit meer van je familie af komt, geeft ruimte voor grote conflicten. Ik ben een boek aan het schrijven over mensen van middelbare leeftijd die voor hun stokoude ouders zorgen. Sommigen doen dat heel intensief, als mantelzorger, anderen sloffen een keer in de drie maanden naar het verpleeghuis om hun opwachting te maken.
Koude oorlog
Er zijn veel omgangsvormen, maar in één opzicht komen alle families overeen: op het moment dat oude mensen hun zelfstandigheid verliezen, moet de familie aantreden. Broers en zussen die elkaar misschien niet vaak spreken, moeten weer samen aan een tafel zitten, samen besluiten nemen. En plotseling blijkt dat oude patronen waarvan ze hadden gedacht dat die allang waren uitgewist, weer tot leven komen. De oudste zus die klaagt dat alles op haar neerkomt, de broer die zich afzijdig houdt, de zus die zich haar nare jeugd herinnert en het niet opbrengt om nu ineens lief te gaan doen tegen haar moeder. Daar komt geheid ruzie van, als die er al niet was. ‘Ik had mijn zus in twintig jaar niet meer gezien,’ vertelde een man van zestig, ‘gewoon omdat we elkaar niet liggen. Maar sinds onze moeder in een verpleeghuis zit, moeten we elkaar wel af en toe spreken. Het is net de koude oorlog. En mijn moeder maakt het erger, want die zegt achter haar rug lelijke dingen over mijn zus en ik heb alle reden om aan te nemen dat ze hetzelfde over mij doet. Zo was het vroeger al. Ik heb gezegd dat ze ermee uit moet scheiden, dat ik anders niet meer kom. Maar dat kan helemaal niet, want dan heb ik echt ruzie met mijn zus. Mijn moeder is drieëntachtig en krakkemikkig, maar dat was haar moeder ook. En die werd honderdéén. Honderdéén!’
Boze brief
Ruziemaken is een kunst. Schelden is niet goed en zwijgen evenmin. In een goede ruzie heerst eerbied voor elkaars grenzen. Je mag heel hard roepen dat je beledigd bent, woedend, gekwetst, je mag zeggen wat je maar wilt, zolang het over je eigen gevoelens gaat. Maar over de boosaardige bedoelingen van de ander moet je zwijgen. Alle zinnen die met ‘Jij altijd’ of ‘Nooit zul jij eens’ beginnen, deugen niet. Maar iemand die kwaad is, denkt niet aan de regels. Die voelt de razernij door zijn lichaam stromen en gooit er van alles uit. Daar luistert de vijand niet met zijn verstand naar maar met zijn klauwen. Het ergste wordt het als de beledigde partij besluit een e-mail te sturen. E-mails zijn door hun bondigheid altijd al een beetje lomp, maar een boze e-mail heeft de gratie van een stoeptegel door je ruit. Wanneer je werkelijk kwaad bent, gewond tot in het diepst van je ziel, kun je beter een brief schrijven. Een boze brief is een sieraad. In die brief komen de woorden ‘woedend’, ‘razend’ of vergelijkbare termen niet voor. Juist de terughoudendheid maakt de brief scherp. Schrijf: ‘verwonderd’ of ‘teleurgesteld’, ‘bitter’ of ‘bedroefd’. Ik ben er goed in, maar ik heb mijn pen maar zelden als zwaard gebruikt. Eigenlijk heb ik vrijwel nooit ruzie. Met mijn man heb ik al zo lang verkering dat de oorlog achter ons ligt, met vriendinnen maak je na je veertigste ook geen ruzie meer en mijn familie bestaat nog maar uit een paar personen. Het zijn aardige mensen, ik heb het getroffen. En met mijn exen heb ik ook vrede en zelfs vriendschap. Het zijn goede exen. Mijn pen blijft ongeslepen.
Psychologe Yvonne Kroonenberg is schrijfster en columniste en auteur van verschillende non-fictiebestsellers. In 2011 verscheen haar boek Familieblues over familierelaties.