Dit artikel verscheen eerder in NIW 23 5780/2020
Het blijft 75 jaar na de bevrijding lastig de omvang van de golf aan vervolgingen die over Europa trok te bevatten. Misschien zijn wij mensen wel gevoeliger voor beeldtaal (‘tien voetbalvelden’ groot, ‘driemaal de aarde rond’) dan voor getallen. Dat zal ook de leidraad zijn geweest in Auschwitz toen daar in 1955 werd gekozen voor de museale installatie van gigantische vitrines met allerhande voorwerpen opgestapeld, afkomstig uit het magazijn van het naburige Birkenau. Dit zijn de bergen brillen, koffers en schoenen die ook nu nog bij de bezoeker een schok teweegbrengen. In Nederland was al in 1946 een boekje verschenen waarin was gekozen voor sprekende diagrammen om het toenmalige dodental te verbeelden. Deze maand verschijnt een hierop geïnspireerd boekje met een nieuw overzicht van de vervolgings- en oorlogsslachtoffers. Wie herdenken wij op 4 mei? Visuele gids is een toegankelijk naslagwerk waarin alle geüpdatete cijfers van de Nederlandse dodelijke slachtoffers zijn verzameld, geordend en weergegeven in fraai vormgegeven diagrammen.
De verschillen tussen de suggestieve vitrines en de precieze getallen zijn groot, maar er is minstens één overeenkomst. Beide zijn – hoe kan het ook anders – reducties van een ingewikkelde werkelijkheid. Ook exacte aantallen verhullen noodzakelijke versimpelingen en moeilijke keuzes. Zo worden uitsluitend de doden meegeteld en zijn slechts twee groepen vervolgden erkend. Er gaan nog meer heikele kwesties schuil achter de schijnbare vanzelfsprekendheid van het getal. Historici en belangengroepen – en die twee kunnen overlappen – zijn het niet altijd eens over aantallen slachtoffers en de aard van de vervolgingen. Historisch onderzoek is onlosmakelijk verbonden met interpreteren en dus met discussie, maar hier is de inzet extra hoog en loert het gevaar van een onverkwikkelijke slachtoffercompetitie. Ik waag het erop en bespreek op basis van de gepubliceerde cijfers de verschillende vervolgingsregimes in hun onderlinge samenhang; zo nodig wijs ik daarbij op enkele betwiste kwesties.
Vervolgingsregimes
Vanaf 1933 raasde een storm van geweld en vernietiging door Europa. Niet iedereen werd overal of op dezelfde wijze geraakt door deze nationaalsocialistische storm. Er kunnen met andere woorden verschillende vervolgingscategorieën worden onderscheiden, ieder met een kenmerkend vervolgingsregime. Joden, Roma en homoseksuelen waren al lang voor 1933 vertrouwd geraakt met repressie in de een of andere vorm. Dat reikte van alledaagse stereotypering en marginalisering tot discriminerende juridische bepalingen die mensen hinderden in vrijheid hun leven in te richten. In alle landen van Europa hadden homo’s te maken met repressief strafrecht, Joden met alledaags antisemitisme en Roma met antiziganisme.
Vanaf het einde van de negentiende eeuw gingen staten zich toeleggen op het in kaart brengen en classificeren van hun burgers. Zij ontwikkelden hiervoor allerhande systemen om binnen de staatsgrenzen mensen te registreren en daardoor aan banden te leggen. De wetenschap hielp een handje mee door theorieën te ontwikkelen over lichamelijke, medische en psychisch ‘afwijkende’ bevolkingsgroepen. Dat gedachtegoed leidde in de aanloop naar de oorlog tot de systematische moord op mensen met een lichamelijk of geestelijk gebrek. Registreren en ordenen was één ding, maar al die nieuwerwetse kennis opende ook de weg naar het herordenen van de eigen bevolking, oftewel naar een bevolkingspolitiek van leven en dood: van raspolitiek, eugenetica, sterilisaties, castraties, gedwongen bevolkingstransfers of juist een verbod op verplaatsing. Dit gebeurde overal in Europa, maar nergens en niet eerder kreeg dergelijkoverheidsbeleid een zo intensieve en radicale uitvoering als in nazi-Duitsland.

De nieuwerwetse kennis opende de weg naar een bevolkingspolitiek van leven en dood
De eerste noodzakelijke stap hiertoe was het instellen van een dictatuur. Die maakte het mogelijk om na 1933 kampen in te richten waar mensen zonder proces op grond van afkomst, geloof, seksuele geaardheid of politieke overtuiging werden vastgezet, geterroriseerd en soms vermoord. Wetgeving en recht werden ingezet om de terreur een legitieme omlijsting te geven. Dit was het beleid van een totalitaire dictatuur die burgers degradeerde tot onderdanen. Levens werden van boven af gelijkgeschakeld, critici de mond gesnoerd.
De start van de oorlog ging gepaard met nieuwe ‘burgerslachtoffers’, maar ook ging de al bestaande vervolging een nieuwe fase in. Het opsporen, de opsluiting en het geweld werden heviger, met vernietiging als leidraad. Niet alleen moesten Joden en Roma van de aardbodem verdwijnen, maar ook hun materiële en immateriële sporen werden uitgewist. Aan het einde van de oorlog muntte de Joods-Poolse jurist Raphael Lemkin de nieuwe term ‘genocide’ voor deze ongekende stappen. Het ging niet alleen om de omvang van het geweld, maar ook om het motief en de onontkoombaarheid ervan. De term maakte school tijdens het proces in Neurenberg en helpt ook nu nog de overeenkomsten en de verschillen in vervolgingsregimes beter te begrijpen.
Jehova’s getuigen
De Ernste Bibelforscher, zoals de Jehova’s getuigen in Duitsland aanvankelijk werden genoemd, behoorden tot de eerste groep van vervolgden. Dit gebeurde onder het mom van de Schutzhaft, een machtsinstrument waarmee de nieuwe overheid van de ene op de andere dag de dictatuur instelde. Schutzhäftlinge zoals communisten, vakbondslieden, homoseksuelen en Jehova’s getuigen werden als ideologische vijanden van de staat zonder rechtsgang in hechtenis genomen. De nazi’s verweten de Jehova’s getuigen een gebrek aan nationale loyaliteit en ontkenning van het staatsgezag. Dat bleek in 1935 toen de getuigen zich op grond van gewetensbezwaren weigerachtig opstelden tegenover de invoering van de dienstplicht. Dit leidde een strenger vervolgingsregime in.

De kerkorganisatie ontstond in de late negentiende eeuw als een van de protestantse bewegingen met een hernieuwd chiliastisch geloofsbesef. Het Amerikaanse hoofdkwartier had in 1933 een belangrijke stem in Europa. Van de leden werd een sterke mate van loyaliteit aan de beweging verwacht en onvoorwaardelijke trouw aan de Duitse natie paste hier slecht in. Er is veel discussie over de houding die de leiding innam na Hitlers machtsovername. Die houding was eerst gericht op een compromis, waarbij in een wijd gedistribueerde verklaring zelfs geput werd uit anti-Joodse stereotypen. Toen dat niet aansloeg, koos het hoofdkwartier voor radicaal verzet, wat – als daar al een aanleiding voor nodig was – de persoonlijke toorn van Hitler zou hebben gewekt. Na de Duitse inval werd ook in Nederland de organisatie direct verboden. In de loop van de oorlog zijn 541 standvastige getuigen gearresteerd van wie het overgrote deel in Vught en Amersfoort terechtkwam. Een deel werd doorgezonden naar een Duits kamp. Circa 135 mensen overleefden de opsluiting niet. Ziekte, gebrek aan verzorging en voedselgebrek vormen de belangrijkste doodsoorzaken. Vijf Jehova’s getuigen zijn geëxecuteerd. In Duitsland zijn ongeveer 1200 mensen in gevangenschap gestorven.
Iedere vervolgingscategorie heeft zijn eigen typische geschiedenis. Bijzonder voor de Jehova’s getuigen is dat bij arrestatie de mogelijkheid bestond via een schriftelijke verklaring afstand te nemen van het geloof en van de gemeenschap. Historica Tineke Piersma vermeldt dat in de door haar onderzochte groep meer dan 40 procent op enig moment vóór de bevrijding werd vrijgelaten. Het is niet bekend welk aandeel de afgedwongen verklaring hierin had. Dat we dat niet precies weten, komt doordat de collectieve herinnering is gekleurd door een beeld van onverzettelijk martelaarschap. Maar de werkelijkheid was complexer. De Jehova’s getuigen vormden én een door de bezetter van boven af opgelegde categorie én een hechte gemeenschap. Dit laatste zorgde ervoor dat mensen elkaar in de kampen ondersteunden, maar verhoogde ook de drempel om afstand te doen van het geloof en zo opsluiting te ontlopen. Toch werden de verklaringen ondertekend. En meer dan eens. Nog in april 1943 werd een Nederlandse vrouwelijke gelovige na ondertekening uit Auschwitz ontslagen.

Homofobie
In vooroorlogs Europa was homofobie wijdverbreid en verankerd in het alledaagse leven, het wetenschappelijk denken en het strafrecht. Dit roept de vraag op of de vervolging van homoseksuelen tijdens de bezetting afweek van wat daarvoor en daarna gebeurde. Zeer waarschijnlijk zullen homo’s tijdens de bezetting in een verhoogde staat van angst hebben geleefd. Historisch onderzoek wijst echter uit dat de strafrechterlijke vervolging – van vrijwel alleen mannen – tijdens de bezetting niet toenam. Het aantal strafzaken nam zelfs af. Sprekend zijn ook de gevallen van castratie als onderdeel van de twintigste-eeuwse repressieve bevolkingspolitiek. In Nederland vond 85 procent van alle ingrepen plaats vóór 1940 en na 1945 op gezag van de kerk, de psychiater en als onderdeel van tbs, zoals het huidige tbr toen heette.
In 1938 boden de nazi’s homo’s de mogelijkheid van ‘vrijwillige’ castratie
Deze inzichten zijn ontleend aan het onderzoek dat vanaf de jaren zeventig op gang is gekomen als onderdeel van een mondiale emancipatiebeweging. De eerste gedachte was dat homoseksuelen op grote schaal waren vervolgd en dat hier ten onrechte geen aandacht voor was. Op een gegeven moment viel zelfs de term ‘homocaust’. Dat was zeker een vondst, maar de term biedt geen waarheidsgetrouw beeld van het vervolgingsregime, voor Nederland is de term zelfs absurd. Beter is het om weg te blijven van de parallel met de Holocaust en de vervolging van homoseksuelen tijdens de bezetting te bezien door de lens van de al langer bestaande criminalisering.

In Nederland spitste het debat zich toe op erkenning voor de Wet Uitkering Vervolgingsslachtoffers (WUV). De overheid concludeerde dat er geen mensen zijn vervolgd op grond van hun homoseksualiteit. Zo zijn in het nieuwe overzicht naar de richtlijn van het Nationaal Comité 4 en 5 mei homo’s bij de vervolgings- noch bij de burgerslachtoffers als aparte categorie opgenomen. Het historisch onderzoek van na de eeuwwisseling heeft veel nieuwe inzichten en nuanceringen opgeleverd. Zo weten we nu meer over de homoseksuele verzetslieden die bewust werden vergeten. Meest sprekend zijn de zelfbewuste homo’s in de groep aanslagplegers op het bevolkingsregister in maart 1943, onder wie Willem Arondéus en Frieda Belinfante. In Duitsland werd de ‘bestrijding’ van homoseksualiteit na 1933 geïntensiveerd op grond van de overtuiging dat homoseksualiteit niet bijdroeg aan de opbouw van de gewaande ideale natie. Bovendien waren de nazi’s van mening dat homoseksualiteit een ‘neiging’ of ‘aandoening’ is die kan en moet worden bestreden. In de praktijk werd seksualiteit tussen mensen van hetzelfde geslacht verboden. Alle homogelegenheden gingen op slot. Vijf- tot vijftienduizend mensen overleefden de gevangenschap niet.
In Nederland verbood strafrechtartikel 248bis uit 1911 seksueel contact met minderjarigen onder 21 jaar van hetzelfde geslacht. Let wel: voor mensen van verschillende sekse gold 16 jaar als grens. Tijdens de bezetting gold hier de strengere Duitse wet, maar dit leidde niet tot een toename van strafzaken. Ook bleef in het opsporingsbeleid de nadruk liggen op het leeftijdsverschil. Tiemon Hofman werd als zestienjarige wél veroordeeld op basis van de nieuwe verordening en hij is als enige Nederlander als slachtoffer van homofobe vervolging erkend.
In ons land waren veel minder homokroegen dan in Duitsland. Nog een verschil: In de kampen droegen alleen Duitse homoseksuele vervolgden een roze driehoek op hun kleding. Bij het overheersende idee dat de repressie vooral een voortzetting was van vooroorlogs beleid is wel op te merken dat de verhoogde sfeer van vervolging buiten Nederland het Nederlandse beleid beïnvloedde. De wet uit 1911 werd in 1935 strenger geformuleerd en in 1938 werd de mogelijkheid van ‘vrijwillige’ castratie geïntroduceerd. Ook is opgemerkt dat tijdens de bezetting waarschijnlijk mensen op grond van homoseksualiteit – maar zonder procesgang – in werkkampen zijn beland.
Samuradipen
Op 16 mei 1944 startte om 4 uur in de ochtend in het hele land een gecoördineerde razzia om de Roma op te pakken en naar Westerbork te sturen. Van de 550 gearresteerden werden drie dagen later 245 mensen op transport gesteld naar Auschwitz, van wie er 215 niet terugkeerden. De razzia was het gevolg van twee besluiten uit begin 1943 om het ‘zigeunervraagstuk’ in Europa voor altijd ‘op te lossen’. Het ging om Roma, mensen die in de razzia soms werden verward met woonwagenbewoners, ook wel Reizigers genaamd. In eerste instantie waren de Sinti en Lalleri nog gevrijwaard, maar later werden ook zij alsnog vervolgd. In Auschwitz-Birkenau werd op grond van het bevel van Himmler een ruimte afgezonderd voor de Zigeuner. Dit decreet kan worden opgevat als de smoking gun die Himmlers genocidale intentie verried. Voor Nederland lijkt dat te kloppen. In de eerste vier oorlogsjaren waren Roma en Sinti door de autoriteiten lastiggevallen op manieren die grotendeels overeenkwamen met het vooroorlogse beleid. De Nederlandse overheid bezag Roma en Sinti hoofdzakelijk als ongewenste vreemdelingen en potentiële criminelen. Gezinnen werden gezien als bendes en vluchtelingen werden ‘landlopers’. Van een op handen zijnde massamoord leek in Nederland echter in de eerste oorlogsjaren geen sprake. Roma en Sinti mochten lid worden van de Kultuurkamer en in de pers was niets te vinden van het abjecte racisme dat wel circuleerde over Joden. Dat racistische antiziganisme (zigeunerhaat) bestond wel. Het werd de wereld in geholpen via het pseudowetenschappelijk rassenonderzoek in nazi-Duitsland. De Roma en Sinti werden deel van de racistische bevolkingspolitiek met het in de Neurenberger wetten vastgelegde verbod op gemengde huwelijken, een euthanasieprogramma en gedwongen sterilisaties. Dit leidde tot nog verdergaande plannen. Vanaf 1938 werd in weinig verhullende termen gesproken over het uitroeien van de Romabevolking in Europa

Het was dus al ver voor de razzia van mei 1944 dat de Samuradipen (‘moord op allen’ in het Romani) elders in Europa vorm kreeg. In Oostenrijk werd bij de Hongaarse grens een kamp ingericht voor vijfduizend Roma. Na een gevangenschap in het getto van Lódz werden zij vermoord door de eerste mobiele vergassingen in Chelmno. Einsatztroepen waren verantwoordelijk voor het op grote schaal doodschieten van Roma in niet-geregistreerde aantallen. Gruwelijk zijn de medische martelingen, waaronder sterilisaties op Romameisjes in Auschwitz. Voordat het Duitse leger Hongarije veroverde, was een groot deel van de 200.000 mensen tellende Romabevolking al in kampen geplaatst, gedwongen naar het front gestuurd of ingezet in dwangarbeid. 60.000 Hongaarse Roma werden vervolgd, van wie ruim 10.000 niet terugkeerden.
Een optelsom van alle gespreide moordpartijen zou een totaal aantal dodelijke slachtoffers moeten opleveren, maar zo simpel is het niet. Juist de spreiding levert, in combinatie met de beperkte registratie van Roma en Sinti, veel onzekerheden op. 200.000 is het meest gezaghebbende dodencijfer, maar de bandbreedte in de literatuur is groot. Een neveneffect van de spreiding in tijd en ruimte is dat volgens enkele historici een echte genocidale intentie bij de nazi’s zou hebben ontbroken. Juist die ene razzia van 1944 laat echter goed zien hoe intentioneel de massamoord gericht was op het van de aardbodem doen verdwijnen van Roma en Sinti die de racistische zuiverheidsfantasieën in de weg zaten.
Shoa
De Shoa heeft niet alleen de best gedocumenteerde vervolgingsgeschiedenis, het is ook – for better or for worse – model gaan staan voor alle andere. Het is vaak simpeler en ook wel aantrekkelijk om parallellen met de Jodenvervolging te trekken. Het risico is dat daarmee het eigen karakter van andere vervolgingsregimes verloren gaat. Dat wat de Joden van Europa en zeker die in Nederland trof, was gebouwd op een eigen fundament. Tal van overheden hadden het ver voor de nazi’s al op de Joodse bevolking gemunt. Het geweld vanuit de politiek en tegen politici, op straat en in geschrift, was in de twintig jaar voor de Duitse inval gewoon geworden. Na 1933 versterkte de terreur: burgerrechten werden ontnomen, bezittingen werden onteigend en geroofd. Veel van wat Joden trof na 1939 was al ergens in Europa uitgeprobeerd. Toen in de oorlog in het getto van Warschau de eerste berichten over massa-executies en vergassingen binnendruppelden, was de eerste reflex die van herkenning. Pas geleidelijk ontstond het besef dat men hier niet van doen had met de geweldsexplosies die bekendstonden als pogroms (Russisch voor vernietiging). Nee, dit was nieuw en ongekend, een totale vernietiging van alle Joden, een fenomeen waar alleen voorbeelden uit de Talmoed als model voor konden dienen.
De escalatie die in het getto werd geconstateerd werd stapsgewijs in gang gezet na augustus 1939 met mobiele SS-troepen die massa-executies uitvoerden. Ook het Duitse leger droeg bij aan de vervolging. Het kreeg daarbij hulp van de niet-Joodse ‘buren’ – zoals Jan T. Gross heel sprekend liet zien in zijn boek Neighbours. In het voorjaar van 1942 ging het moorden in de kampen van start waarmee de laatste en definitieve stap naar genocide werd gezet. Toen waren ook de Nederlandse Joden aan de beurt. Vanaf juli van dat jaar werden 107.000 mensen over het spoor naar Auschwitz en later Sobibor gedeporteerd. Het dodental voor Europa is vastgesteld op bijna zes miljoen. In de eerste Auschwitzexpositie werd nog gesproken over vier miljoen doden.
Het gruwelijke vervolgingsplan is te beschouwen als een ‘work in progress’
Een dolle dodenrit
Waren de uiteenlopende vervolgingen te vangen onder één coherent ideologisch masterplan? Wellicht, maar dat betekent niet dat één heldere aanpak voorhanden was. In plaats van een gesmeerde bureaucratische moordmachine was het vervolgingsplan eerder work in progress. Het ene initiatief leidde tot het volgende, waardoor de verschillende vervolgingen met elkaar verbonden raakten. Dat is te zien bij de groepen die al eerder in instellingen of kampen waren ondergebracht, zoals (militaire) gevangenen en mensen met een handicap. Russische soldaten werden opgevangen in krijgsgevangenkampen. In weerwil van de Haagse Conventie werden zij tussen oktober en december 1941 op een ongekende schaal vermoord. Het ging om honderdduizenden soldaten. Een groot deel stierf door ziekte, kou en uithongering. Een ander deel werd vermoord in concentratiekampen. In Sachsenhausen werd geoefend met systematische moord door vuurwapens en in Auschwitz werd in september 1941 de eerste vergassing met Zyklon B uitgeprobeerd op krijgsgevangenen. In 1941, zo stelde historicus Michael Wachsmann vast, transformeerden kampbewaarders ongepland in beulen. Aan de bekende fi guur van de schrijftafelmoordenaar moeten we daarom de beroepen toevoegen die te maken kregen met een on-the-jobtraining. Artsen hadden al vanaf 1939 deze rolverandering ondergaan. Mindervaliden en andere instellingspatiënten werden vermoord door middel van een hele reeks methodes, waaronder injecties en vergassing met koolmonoxide. Het gaat om waarschijnlijk 200.000 vermoorden onder de mindervaliden.

Het was een dolle dodenrit: een optelsom van alledaags straatgeweld, bruut geweld in de kampen, de heimelijke dood in de inrichtingen tot aan categorische massamoord. Maar voor alle groepen die hiervoor belicht zijn, geldt dat met de komst van het nieuwe geweld, het oude werd voortgezet.
Remco Ensel werkt als historicus aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Tussen 2010 en 2014 was hij tevens verbonden aan het NIOD Instituut voor oorlog-, Holocaust- en genocidestudies. Hij schrijft en geeft onderwijs over de Shoa, de naoorlogse herinnering en antisemitisme. In 2017 verscheen The Holocaust, Israel and ‘The Jew’. Histories of Antisemitism in Postwar Dutch Society (Amsterdam, 2017), dat hij samen met Evelien Gans redigeerde.