Abonneer op het NIW

Het opinietijdschrift en cultureel magazine in één, voor iedereen geïnteresseerd in de Joodse wereld. Abonneer nu »

Dossiers

‘Dit is mijn steentje bijdragen’

Jacques Grishaver (77), voorzitter van het Nederlands Auschwitz Comité, heeft met zijn initiatief voor de Namenwand heel wat over zich heen gekregen. Wat heeft hij moeten doen om dit megaproject tot stand te brengen? ‘Ik had meer steun vanuit onze eigen gemeenschap verwacht.’

Esther Voet 04 juli 2021, 10:00
‘Dit is mijn steentje bijdragen’

Dit artikel verscheen eerder in NIW 21, 5779/ 2019. Foto’s: Esther Voet.

Deze week was het Holocaust Namenmonument opnieuw in het nieuws. Op maandag stapte een aantal omwonenden van de toekomstige gedenkplaats naar de rechter om in een kort geding tegen de gemeente Amsterdam de kap van een paar bomen die voor het monument moesten sneuvelen aan te vechten. Dit kort geding is een van de laatste pogingen om weerstand te bieden tegen de komst van het monument op de Weesperstraat, in de volksmond de Namenwand genoemd. Initiatiefnemer Jacques Grishaver weet inmiddels dat alles bevochten moet worden. Maar er was ook goed nieuws. Deze week stelde staatssecretaris Paul Blokhuis miljoenen euro’s extra ter beschikking voor de verwezenlijking van het monument van architect Daniel Libeskind. Het zijn zomaar een paar dagen in het leven van de voorzitter van het Nederlands Auschwitz Comité.

Maar wie is deze man, die sinds jaar en dag strijdt voor erkenning van Holocaustslachtoffers? En belangrijker: waarom blijft hij de strijd aangaan voor bijvoorbeeld de Namenwand, ondanks tegenwerking vanuit de politiek, ‘bezorgde’ omwonenden, en zelfs sommigen uit de Joodse achterban? Het NIW sprak met hem, over zijn achtergrond, zijn drijfveren en waarom hij, ondanks alle ‘strontemmers’, toch doorzet. 

‘Supervrolijk’
“Ik ben een ondergedoken kind, ik ben van 1942. Zo zat ik ondergedoken in de Amsterdamse Linnaeusdwarsstraat. Kortgeleden is er een Yad Vashem-aanvraag gedaan voor de vrouw bij wie ik ondergedoken heb gezeten. Mijn moeder overleefde de oorlog, maar was daarna getraumatiseerd. Ze had nog één zusje over, van de zes. Opa’s, oma’s, neefjes, nichtjes, allemaal weg. Mijn ouders hebben in de Hollandsche Schouwburg gezeten. Ze zijn gered door Jacques van de Kar, die deel uitmaakte van het Joods verzet. Hij was een vriend van mijn opa.

Toen ik werd geboren zat mijn opa al in een werkkamp in de Sellingerbeetse. Ik heb nog een telegram van hem: ‘Gefeliciteerd met de geboorte van mijn kleinzoon.’ Hij overleefde de oorlog niet. Toen de oorlog voorbij was, woonden we in een huis met een grote, stenen trap. Als mijn moeder daarop voetstappen hoorde, zei ze: ‘Ik hoor dat mijn vader terugkomt.’ Maar die kwam natuurlijk niet terug. Dat was de sfeer waarin ik opgroeide. Ik creëerde daarom een soort beschermlaagje om me heen. Daar kom je pas veel later achter. Ik werd de supervrolijke jongen. Maar daaronder borrelde het.”

‘Als mijn moeder voetstappen hoorde, zei ze: ‘Ik hoor dat mijn vader terugkomt.’ Maar die kwam natuurlijk niet terug’

Jacques werd na de oorlog een aantal jaren ziek. Van dat ‘borrelen’. Hij vertelt daar ‘een aantal jaartjes’ mee gelopen te hebben. Intussen steunde zijn moeder al jaren het Nederlands Auschwitz Comité. “Ik bracht haar daar weleens naartoe. Het Comité is in 1956 opgericht, de eerste Auschwitzherdenking vond plaats op de Oosterbegraafplaats in 1957, met een man of twintig, dertig. Dat groeide in de loop der jaren uit. Eind jaren tachtig wilde ik een keer mee op de Auschwitzreis die ze toen al organiseerden. Ik had altijd een beeld in me meegedragen, ik wilde ooit op het stationnetje van Sobibor staan, waar mijn familie had gestaan. De dokter vond dat in eerste instantie niet zo’n goed idee. Toen was ik er inmiddels al achter dat al die vrolijkheid die ik altijd tentoonspreidde, toch het afdekken, een soort wapenen was, tegen de eenzaamheid van het oorlogskind zijn. Maar goed, toen ik eenmaal in Sobibor stond, voelde ik helemaal niks, zo gek. Toch viel het mensen tijdens die reis op dat ik goed kon organiseren. Een bestuurslid vroeg mij toen of ik geen steunlid van het Comité wilde worden. Die steungroep deed al het handwerk voor die oudjes in het bestuur. Ed van Thijn maakte ook deel uit van die groep. We deden de simpelste dingen, brieven dichtplakken en zo. Zo ben ik bij het Auschwitz Comité gekomen.” 

Vrijbuiter
Intussen stond Grishaver vol in het leven. Hij sloeg al jong zijn vleugels uit: “Ik ben een vrijbuiter. Deed van alles. Ik kon een studiebeurs krijgen voor een opleiding tot waterbouwkundig ingenieur, maar dat zag ik op een gegeven moment helemaal niet zitten. Ik heb een paar jaar gevaren, de wereld rond. En toen leerde ik Loes kennen, op dansles. Ik was een goede danser, deed zelfs mee aan wedstrijden. Loes was niet zo goed, en dan hoorde je eigenlijk niet met zo iemand te dansen. Maar ik wilde dat toch. Zo kregen we verkering. Ik stopte met varen en ben bij mijn vader in het bedrijf gekomen, heb mijn boekhouddiploma’s gehaald. Ik kon goed rekenen, net als mijn vader. En daarna ben ik voor mezelf begonnen: partijgoederen en dergelijke, een soort Gideon Italiaander avant la lettre. Ik heb daar een gouden tijd meegemaakt. Intussen heb ik ook nog mijn vliegbrevet gehaald. Vlogen we even met een klein kistje naar Londen, voor een lunch. Ik wilde nog parachute gaan springen, Loes vond het wel welletjes. We hebben twee kinderen gekregen. Ik moet zeggen, met uitzondering van de periodes dat ik echt in de put zat, heb ik een fijn leven. Ik heb altijd heel positief in het leven gestaan. Maar toch bleef het knagen, ik had altijd iets van ‘Dat dát ooit heeft kunnen gebeuren, hoe kon dit?’ Die vraag heb ik nog altijd. Hoe ouder ik word, hoe minder ik ervan begrijp.”

‘Dat dát ooit heeft kunnen gebeuren. Hoe ouder ik word, hoe minder ik ervan begrijp’

Waakzaam
Terwijl hij die vraag steeds weer stelde, hoorde hij mensen om zich heen die vonden dat het ‘nu wel genoeg was met die oorlog’. “Dan vroeg ik ze iets later: ‘Gaan jouw ouders mee om naar voetbal te kijken?’ ‘Ja, natuurlijk,’ antwoordden ze dan. ‘Stel je nou voor,’ vroeg ik ze, ‘dat je op maandag wakker wordt en dat ze allemaal dood zijn?’ Ja, wat was dat nou? Dat gebeurt toch niet? En dan antwoordde ik: ‘Nou, bij ons wel.’ En dan realiseerden ze zich ineens wat dat gat inhield. Dat is mijn drive. Je moet waakzaam blijven en het mag niet vergeten worden.” Terwijl Grishaver praat veegt hij voortdurend met vlakke hand over de tafel. Loes, die vrijwel niets zegt, maar alles observeert, zegt: “Ja, maak de tafel nog een keer schoon.” 

Jacques Grishaver werd in januari 1998 voorzitter van het Nederlands Auschwitz Comité. Geëmotioneerd: “Mijn moeder overleed een week daarvoor. Dat doet nog altijd pijn. Ze wist al wel dat ik het zou worden, dat ik was gevraagd. Ze moest een operatie ondergaan, maar wilde erbij zijn als ik werd gepresenteerd. Ze zei dat ze die operatie vooraf zou afzeggen, maar heeft dat toch niet gedaan. Een dag na die operatie was ze dood. Ze heeft het niet mogen meemaken.”

Hoogzwangere prinses
Jacques heeft aan het voorzitterschap een volledige dagtaak: “Vijftig uur per week is het minste. We hebben veel bereikt: ieder jaar een Auschwitzreis, waar groepen als vreemden heen gaan, maar als vrienden terugkomen, er zijn zelfs huwelijken uit voortgekomen. We hebben een enorm netwerk opgebouwd, tot premier Rutte aan toe. De herdenking wordt sinds twee jaar live op televisie uitgezonden. We hebben in Auschwitz het Nederlands Paviljoen onder ons beheer. Oorspronkelijk zat daar een heel deel over de Japanse kampen in Nederlands-Indië bij, wat dáár natuurlijk niet hoorde. We mochten het opnieuw inrichten.”

Dat nieuwe paviljoen werd in 2005 door toen nog prins Willem-Alexander geopend. Ook prinses Máxima was aanwezig. Hoogzwanger ging zij met Grishaver op zoek op de namenwand daar, naar zijn familieleden. Ze zagen samen de namen, ergens onderaan de wand. Toen ontstond het idee: waarom niet zo’n namenwand in Nederland?

“Dat was het zaadje waar we twee jaar later mee naar buiten zijn gekomen. We wisten meteen dat het in het voormalige Joodse kwartier moest verrijzen. Er kwamen 15.000 steunbetuigingen binnen, er was dus draagvlak. Eberhard van der Laan, toen nog minister van Integratie, schaarde zich er ook achter. Wij hadden een klik. Hij is een keer hier thuis geweest. Loes en ik rookten toen al niet meer, hij nog wel. Hij schoof heen en weer, wilde zo graag een sigaretje. Wij vonden dat geen probleem. Intussen had burgemeester Job Cohen al te kennen gegeven geen voorstander van het idee te zijn, maar die ging toen ineens naar Den Haag. Lodewijk Asscher heeft als interim-burgemeester het plan nieuw leven ingeblazen, dat is voortgezet door Van der Laan.”

“In 2011 hadden we de wereldberoemde Pools-Amerikaanse architect Daniel Libeskind bereid gevonden om de Auschwitzlezing te geven. Hij kwam met de trein uit Brussel. Die treinreis was de enige onkostenvergoeding die hij eiste. Ik haalde hem met Loes af van het Centraal Station in Amsterdam. We zijn even groot, net twee broers. Hij is van ‘46, kind van ouders die uit de kampen kwamen. We spraken dezelfde taal. Terwijl wij naar de taxi liepen vertelde ik hem over mijn idee voor een Namenmonument. ‘Dat zou ik wel willen maken,’ zei hij, waarop ik antwoordde: ‘Maar voor jou heb ik geen geld.’ ‘Wie heeft het over geld?’ vroeg hij. ‘Jullie zijn het enige land in West-Europa dat niet zo’n bewijs in de openlucht heeft.’ Zo is het gelopen.”

De weduwe Wolkers
De tekeningen werden gemaakt. Het eerste idee was een monument in het Wertheimpark, naast het Spiegelmonument van Jan Wolkers, maar zijn weduwe en omwonenden protesteerden daartegen. Dat plan ging uiteindelijk niet door. Kon Grishaver Libeskind wel binnenboord houden? “Ja, hij zei: ‘Jacques, we zijn deze weg samen ingeslagen, we maken hem nu ook af.’ Uiteindelijk werd het de Weesperstraat. In 2014 is begonnen met een nieuw plan, met ook de adoptie van een baksteen voor iedere omgekomen Joodse, Sinti of Roma Nederlander. Ik dacht dat het storm zou lopen. Daar heb ik me op verkeken, die schuld neem ik op me. Ik dacht dat er voldoende Joodse families zouden zijn die namen van hun voorvaderen zouden adopteren. Dat was niet het geval. Ik ben van een koude kermis thuisgekomen. Sommigen vroegen zich af: waarom moeten wij hieraan meebetalen? Ook toen Eberhard van der Laan, inmiddels burgemeester van Amsterdam, een deel van de erfpachtgelden aan het monument wilde uitgeven, werd gezegd: dit is een sigaar uit eigen doos. Maar intussen lag er wel een nieuw plan van Libeskind. Een briljant plan.”

Slapeloze nachten
Wat er nu nog mis kan gaan? Nou, sommige bewoners van de Weesperstraat en omgeving zijn opnieuw in beroep gegaan, tegen de gemeente. “Maar wij zijn er klaar voor,” zegt Grishaver. “En weet je, bij mij overheerst een gevoel van dankbaarheid. Naar de projectleiders van de gemeente, ook naar de architecten, ze hebben zo’n nesjomme. Dat laseren van de namen in de stenen duurt vijf en een halve maand. Maar er is al een protocol. Als een steen wordt beschadigd, zal die niet zomaar in de puinbak verdwijnen, want ze beschouwen het als een grafsteen. Beschadigde stenen zullen dus waarschijnlijk netjes worden begraven. En dat komt niet van mij, hè? Dat komt van de niet-Joodse mensen die daaraan meewerken. Het is een heel warme club mensen.”

Ondanks die groep lijkt het wel vechten tegen de bierkaai. Hoe houdt hij dat vol? “Het doet me allemaal wel pijn. Ik heb nooit het gevoel gehad dat ik ermee moest stoppen, maar wel zo af en toe dat ik gas terug moest nemen. Ik heb er slapeloze nachten van gehad. Om de centen bij elkaar te brengen, en ook van de mensen die mij van alles verweten. Bijvoorbeeld toen die buurtbewoners zo tegen me tekeer gingen. Maar ik doe het omdat het niet vergeten mag worden. Wat om ons heen gebeurt, daar strijd ik tegen. En ik heb iedereen nodig om het te realiseren. Ik kan niet alles tegelijk. Die gekken op de Dam? Ik zou hun tanden uit hun mond willen slaan. Ik wil daar best op de barricaden gaan staan, maar dat kan ik me niet permitteren. Dit, die Namenwand, dat is mijn strijd. Dit steentje wil ik bijdragen.”

‘Die gekken op de Dam? Ik zou hun tanden uit hun mond willen slaan’

Geen uitnodiging
“Ja, ik lees ook de bezwaren vanuit de gemeenschap zelf. Hoe men mij verwijt meer op te hebben met dode Joden dan met levende. Maar die dode Joden hebben hier recht op. Kijk hoe bij Ground Zero in New York kinderen met potlood een afdruk maken van een naam van een vermoorde. Daar sta ik bij te huilen. Waarom kan ik huilen voor mensen die ik niet heb gekend? Datzelfde wil ik voor hier. Als je daar straks staat, dat beeld, daar kan ik heel veel voor verdragen. Maar als we zo meteen bij de opening staan, krijgen een paar mensen, ook uit Joodse kring, geen uitnodiging, dat zul je begrijpen. Ik ben ervan overtuigd dat veel Joden zo meteen blij zullen zijn dat het er staat. Maar dat ik tegenwerking uit de eigen gemeenschap zou krijgen, had ik niet verwacht. Ach, je moet maar denken: je wordt het eerst overreden door een strontkar, en niet door een diligence. Ook de niet gefundeerde kritiek, zonder enig argument, maakt me niet gelukkig. Ja, ik had meer steun vanuit onze eigen gemeenschap verwacht. Maar ik ga hiermee door. In de tussentijd heb ik gezondheidsproblemen gehad. Ik heb inmiddels bypasses gekregen. Vier weken later zat ik weer in het vliegtuig, onderweg. Mijn chirurg was niet blij. Maar ik leef met de regel: van liggen ga je dood. Zolang ik maar niet dement word.” Loes: “Zo is het, want dan zet ik je op Marktplaats.” 

Abonneer op het NIW

Abonneer nu!
Opmerkingen (1)
Herman Hanauer 09 juli 2021, 18:01
Wat ben je een bijzondere man.
Plaats opmerking

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *