Dit artikel verscheen eerder in NIW 38, 5778 / 2018.
Een van de mooiste jeugdherinneringen van Charley Attali is hoe hij in het Algerijnse Constantine een gebouw wist binnen te sluipen en stiekem een radio-opname bijwoonde van de populaire Joodse muzikant Cheikh Raymond. Urenlang zat hij te luisteren en intens te genieten. Muziek speelde dan ook een grote rol in het leven van de Joden van Algerije. Elke stad kende zijn eigen versie van het Arabisch-Andalusische genre maalouf. Helaas werd het definitieve vertrek van de Joden uit dat land bepaald door de moord op dezelfde Cheikh Raymond, gepleegd door Algerijnse nationalisten op 22 juni 1961. Zijn dood zette het vertrek van de Joden, die al bijna tien jaar druppelsgewijs het land verlieten, in een stroomversnelling. Door het geliefde boegbeeld van de Joods-Arabische muziek te elimineren werd een duidelijke boodschap afgegeven. Na millennia op Noord-Afrikaanse bodem waren Joden niet meer welkom in Algerije.

De rollen omgedraaid
Sporen van Joods leven in Algerije gaan terug tot de Romeinse tijd. In de loop der eeuwen stroomden Joden toe vanuit onder meer Spanje, Italië en Marokko. Grote gemeenschappen waren te vinden in Algiers, Oran, Tlemcen en Constantine. Vanaf de zevende eeuw stond het land onder islamitische overheersing, na de inval door Franse troepen in 1830 onder Franse. Vanaf 1870 werden Joden automatisch Frans ingezetene, dankzij het décret Crémieux, een door de Joodse minister Adolphe Crémieux opgestelde wet. De druk van liberale, Frans-Asjkenazische Joden, bedoeld om hun Algerijnse broeders en zusters te beschermen, droeg daaraan bij. Goed bedoeld, maar met een onaangenaam bijeffect. “Eerst waren de Joden onderdeel van de Arabische cultuur en stonden ze als dhimmi sociaal gezien onder de moslims,” vertelt Attali. Dhimmi’s zijn andersgelovigen die onder islamitische heerschappij hun eigen religie mochten belijden, maar met discriminerende (belasting-)maatregelen te maken hadden. “Nu kregen ze de voorrechten die de Fransen toekwamen en waren de rollen omgedraaid. Dat zette kwaad bloed bij de moslims, het leidde tot jaloezie, verzet en geweld.” Hoewel ook moslims vanaf 1865 de kans hadden om Frans staatsburger te worden, zag de overgrote meerderheid daarvan af omdat ze er het recht om onder de sharia, de islamitische wetgeving, te leven mee verloren. Algerije bleef niet gevrijwaard van Frans antisemitisme. Er verschenen anti-Joodse stukken in de kranten en tijdens het proces in 1898 tegen auteur Émile Zola, die de onrechtmatig van hoogverraad beschuldigde Joodse legerofficier Alfred Dreyfus verdedigde met het pamflet J’accuse, werden honderden Joodse winkels geplunderd en in brand gestoken. Nationalistische politieke partijen zetten moslims tegen Joden op, wat na jaren uitmondde in een wrede pogrom in Constantine in 1934. Die kostte 34 Joden het leven, onder wie veel leden van de familie Attali.
Ritme van de religie
Twee jaar later werd Charley Attali in datzelfde Constantine geboren. “Een prachtige stad, gebouwd op twee rotsen en verdeeld door een enorm ravijn. Een hangbrug van indrukwekkende constructie verbindt de rotsen.” De brug was dé ontmoetingsplek van de stad. Moslims, Joden en christenen woonden elk in hun eigen omgeving, de familie Attali in het quartier juif, de Joodse wijk. “Iedereen was Joods, daar dacht je niet over na. De religie bepaalde het ritme van het leven. Van sjabbat naar sjabbat, van chag (feestdag) naar chag. Mijn moeder was een heel goede kokkin. Ze kon niet lezen of schrijven, maar ze kookte zoals ze ademde: totaal natuurlijk. Het woord recept kende ze niet.” Thuis maakte zijn moeder haar eigen pasta en brood. Het deeg werd gekneed, gevormd en naar een bakkerij in de buurt gebracht, waar het met een merktekentje voor de familie de oven in ging. Als ze niet kookte, deed ze de was op het dak, samen met de buurvrouwen. Charley groeide op met twee zussen en een broer. “Mijn oudste zus overleed in 1952 in het kraambed, een dramatische gebeurtenis voor ons gezin. Mijn moeder voedde haar dochtertje de eerste jaren op.” Binnen de hechte gemeenschap had iedereen voortdurend contact met elkaar. Iedere straat had zijn eigen synagoge, iedere synagoge zijn eigen gebruiken en melodieën. “Als we samen zongen, waren we één.”
Iedere straat had zijn eigen synagoge, iedere synagoge zijn eigen gebruiken
Eerste prijs voor Arabisch
Tijdens de chagiem deed de familie moeite om in de kleine huizen met zijn allen bij elkaar te zijn. Met Pesach, het belangrijkste feest, werden de deuren uit hun lijsten getild en platgelegd als grote tafels. De kinderen improviseerden bij het spelen. “Nu is er lego, wij hadden onze fantasie. We gooiden stenen in het ravijn, maakten een bal van lappen stof of speelden met een leeg sardineblikje. Of we gingen naar het zwembad, van Olympische afmetingen.” Hij lacht. “De later bekende muzikant Enrico Macias was mijn vriend en kwam vaak bij ons binnenvallen.” Op school werd Frans gesproken, thuis zelden. “Mijn moeder was Joods-Berbers, haar familie kwam uit Aïn Beïda in het noordoosten. Ze stamde af van Kahina, de vroegere Berberkoningin die het verzet leidde tegen de oprukkende moslimlegers in Noord-Afrika. Haar Frans bestond uit een woord Frans, een woord Arabisch en een woord Hebreeuws,” lacht hij. Ze sprak het liefst Arabisch, ook Charleys favoriete taal. Hij blonk er zo in uit dat zijn islamitische klasgenoten jaloers waren. “Onze leraar sprak ze er zelfs op aan dat een Jood de Koran beter kende dan zij. Vergeef me mijn ‘bescheidenheid’,” lacht hij, “maar ik was de beste.” Dat vond ook de school, die hem de eerste prijs voor Arabisch uitreikte. Uiteindelijk werd hij leraar op een middelbare school waar hij les gaf in natuur- en wiskunde en, natuurlijk, Arabisch. Naast zijn werk studeerde hij psychologie.

Inventieve gemeenschap
Als kind ging Charley vier dagen per week naar de Franse school en een dag naar Talmoed Tora, waar hij les kreeg in Joodse vakken. “Ik kwam in aanraking met twee culturen, Joods en Frans.” Bij het begin van de Tweede Wereldoorlog was hij vier. Algerije viel onder het met de nazi’s collaborerende Vichy-Frankrijk. “In de herfst van 1940 stonden we met de Joodse kinderen op de buitenspeelplaats van onze school. Plotseling waren we niet meer welkom.” Joodse kinderen moesten van school af, volwassenen verloren hun baan. Families hadden ineens geen inkomen meer en moesten soms bedelen om rond te komen. Vader Attali’s trots belette hem dat, hij verkocht zelfgemaakte houten opbergkistjes op straat. Omdat alle buren in de Joodse wijk hetzelfde probleem hadden konden ze elkaar niet helpen. Maar de gemeenschap was inventief. De leraren van Talmoed Tora namen de gewone lessen over. Joodse leraren, ontslagen van algemene scholen, voegden zich bij hen en namen, waarschijnlijk op vrijwillige basis, dagelijkse vakken als wiskunde voor hun rekening.
Na de oorlog volgde een rustige periode. Tot in 1954 door moslims het Front de Libération Nationale (FLN) werd opgericht, het illegale bevrijdingsleger dat vocht voor een onafhankelijk Algerije. Hiermee begon de Algerijnse Onafhankelijkheidsoorlog, die duurde tot 1962. Regelmatig werden er terroristische aanvallen gepleegd, alles wat Frans, christelijk of Joods was, was doelwit. Zowel Charley als zijn moeder raakte gewond bij granaataanslagen. Het FLN beloofde de Joden een plaats in het onafhankelijke Algerije, maar de moeizame relatie met de moslims en angst voor nieuwe pogroms hield ze tegen die uitgestoken hand aan te nemen. Toch waanden de meeste Joden zich beschermd onder het Franse regime. De historische, dubbelzinnige woorden Je vous ai compris (ik heb jullie begrepen), die de Franse president Charles de Gaulle tegen de Franse Algerijnen uitsprak op 4 juni 1958, waren daar debet aan. Iedereen voelde zich aangesproken, ook de Joden. Maar beschermd waren ze niet. Na een referendum in april werd Algerije op 4 juli 1962 onafhankelijk verklaard. Alleen moslims konden nog staatsburger worden, Fransen, andere christenen en Joden niet. Hierop verliet 95 procent van de nog aanwezige Algerijnse Joden het land, voornamelijk richting Frankrijk.

Steen door de ruit
Lang maakte Charley gebruik van het uitstel van militaire dienst, hem verleend omdat hij naast zijn werk studeerde. Tot er op een dag een steen door de ruit van zijn klaslokaal vloog. Kort daarna nam een van zijn Arabische leerlingen hem apart en zei: “Meester, uw naam staat bovenaan de lijst”. Wat voor lijst werd niet gezegd, maar hij begreep dat hij meteen moest handelen. Hij stopte direct met lesgeven en meldde zich voor de dienstplicht. Enkele dagen later werd een collega-leraar vermoord door een jonge moslim, bij de bushalte waar Charley zelf tot voor kort dagelijks met hem samen de bus nam. Een grote schok, maar de bevestiging dat hij de juiste beslissing had genomen. Zijn ouders, die eerst in Constantine wilden blijven om het graf van hun overleden dochter te verzorgen, vertrokken toch naar Frankrijk. Charley kon niet onder zijn dienstplicht uit en bleef. De twee jaar die hij in het Franse leger doorbracht waren verre van prettig. Het leger vocht tegen het FLN, maar telde onder zijn gelederen ook moslims, beroepssoldaten die in de oorlog in Indochina hadden gevochten. Omdat Charley vloeiend Arabisch sprak werd hij aangesteld als tolk voor zijn medemilitairen. Hij was 25 jaar, zij veel ouder, hij was de enige Jood, scherpschutter en verantwoordelijk voor het wapenarsenaal van zijn eenheid. Dat zette de verhoudingen op scherp. Terwijl het FLN steeds machtiger werd, deserteerden regelmatig soldaten uit het Franse leger: met de wapens onder de arm liepen ze midden in de nacht weg. Dat Charley daarbij iets kon gebeuren was niet denkbeeldig. Twee jaar lang sliep hij met een pistool onder zijn kussen. Hij stond permanent onder hoogspanning.

Ingepikt appartement
Aan het eind van zijn diensttijd kreeg hij een brief uit Frankrijk. Zijn ouders vroegen om een foto van zijn overleden zus, tijdens hun overhaaste vertrek hadden ze bijna niets meegenomen. Toen Charley thuis aankwam bleek het FLN het appartement te hebben ingenomen. Het lokale FLN-kantoor gaf hem toestemming het huis te betreden, een vijftienjarige jongen begeleidde hem. Die droeg een gloednieuw geweer, was duidelijk gefrustreerd dat hij te jong was om met het FLN mee te vechten en zag Charley als zijn privéprooi. Door hem te bedreigen, provoceren, slaan en schoppen daagde hij Charley uit, zodat hij op hem zou kunnen schieten. “Een duivelse situatie. Ik reageerde niet op zijn uitdagingen en hield mezelf dood om te overleven. Na twee jaar hel in het leger was dit het dieptepunt.” Ruim vijftig jaar hielden zijn diensttijd en de gebeurtenis in het appartement Charley in de greep. Tot posttraumatische stressstoornis (PTSS) bij hem werd vastgesteld en hij behandeld kon worden.

In november 1962 werd Attali naar Frankrijk gerepatrieerd. In zijn legeruniform, de enige kleren die hij nog had. Hij verliet Algerije bij 27 graden boven, en kwam aan in Frankrijk bij 15 graden onder nul, tijdens een van de koudste winters van de vorige eeuw. In 1972 ontmoette hij zijn Nederlandse vrouw Astrid. Ze kregen in 1974 een zoon, Amos en een jaar later een dochter, Daphna. Attali werd psychopedagoog en regiodirecteur van een psychopedagogisch centrum. Voor zijn werk kreeg hij een hoge onderscheiding: hij werd benoemd tot chevalier (ridder), het Franse equivalent van een lintje. Na zijn pensioen vertrok hij met Astrid naar Nederland.

Algerije bezocht hij nooit meer, net als de meeste Algerijnse Joden. Het nieuwe Constantine, met een supermoderne kabelbaan met uitzicht over het ravijn, heeft hij nooit gezien. “Verschillende groepen bestrijden elkaar. Al halen de aanslagen het nieuws niet meer, ze gaan nog steeds door. Het is er niet veilig, zeker niet voor iemand met een bekende Joodse naam. Het land bezoeken en het verleden afsluiten, dat kan helaas niet.”
Joden in Algerije
1948: ± 120.000
2018: ± 50