Dit artikel verscheen eerder in NIW 07, 5779/ 2016. Credit foto hierboven: Kobi Gideon / Flash90.
‘Van kinds af aan had ik het vage gevoel dat goed en fout toch ingewikkelder in elkaar zat dan me voor geschilderd werd, en dat mijn ouders er niet altijd consequent in waren.” Dat schrijft oud-minister van Buitenlandse Zaken (VVD), Uri Rosenthal (73) in zijn autobiografie, Waarnemer, adviseur, beslisser, die deze week verscheen. De jonge Uriël had daar goede redenen voor. Hoewel het gezin zich orthodox profileerde, waren er nogal wat uitzonderingen. Zo maakte vader op sjabbat ‘lange wandelingen’, die later geen wandelingen bleken maar uren waarin werd gewerkt. Soms kwam hij beneden met een geur om zich heen waaruit duidelijk bleek dat hij had gerookt. Maar voor Uri was in clubverband voetballen op zaterdag uit den boze. Tennis werd nog wel overwogen, maar daar kwam hij niet door de ballotage; de elitaire Haagse Oranje Tennis Club was in de jaren vijftig nog niet toe aan Joodse leden.
“Dat zijn pijnlijke herinneringen,” zegt Rosenthal daar nu over, in het Haagse kantoor van de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie (AWTI), waarvan hij voorzitter is. Heeft hij een idee welke invloed dat heeft gehad op zijn karaktervorming? “Ik moet en wil voorkomen dat ik een soort eigen psychoanalyse ga bedrijven. Dan moet ik op de divan gaan liggen. Ik kan me wel herinneren dat toen ik als kind op sjabbat het licht aandeed en de aangezegde straf van God uitbleef, mij dat eerbied voor de feiten opleverde.”
‘Keeping up Jewish appearances’
“Ik had door de oorlogsgeschiedenis meteen een sterk besef van goed en fout, maar zag ook dat er veel grijs was.” Als voorbeeld noemt hij hoe zijn vader ontzettend tegen de ‘moffen’ was, maar ook al snel na de oorlog zaken met ze móest doen, want er moest brood op de plank komen. Verworven vrijheden werden teruggeschroefd toen zijn grootvader van moederskant, rabbijn, bij het gezin in huis kwam wonen. “Aan de ene kant was het keeping up Jewish appearances, aan de andere kant waren de regels niet consequent.” Er werd gezegd dat je van niet-koosjer vlees ziek kon worden, maar buitenshuis werd wel ‘kip met krulstaart’ gegeten, lees varkensvlees. “Mijn latere streven om, met alle respect voor de feiten, het compromis te zoeken, kan daar ook vandaan komen. Ik zag al jong dat er
ook in ons gezin compromissen werden gesloten.”
Er werd gezegd dat je van niet-koosjer vlees ziek kon worden, maar buitenshuis werd wel ‘kip met krulstaart’ gegeten
Rosenthal beschrijft het allemaal: de vlucht van zijn ouders naar Zwitserland tijdens de oorlog, de kille manier waarop het gezin na de oorlog werd ontvangen, de armoede, hoe de oorspronkelijke naam Lubasz werd veranderd in Rosenthal. “En hoe de naam Weinreb thuis niet genoemd mocht worden,” vertelt de politicus. Friedrich Weinreb, paranimf bij zijn vaders promotie, had de familie bij pogingen te vluchten opgelicht, hij had lijsten samengesteld van Joden die hij in veiligheid zou kunnen brengen, zei hij. Tegen betaling natuurlijk, en gebruikmakend van ongepaste vrijheden ten opzichte van vrouwen, zou later blijken. Weinrebs lijsten bleken van nul en generlei waarde. De ouders van Uri’s vader stonden op zo’n lijst. Ze werden op 11 januari 1943 naar Auschwitz gedeporteerd. Het gezin zelf kwam na omzwervingen in het Zwitserse Montreux terecht, waar Uri op 19 juli 1945 als vierde kind werd geboren. Na de oorlog werd Weinreb lang door instanties de hand boven het hoofd gehouden. Pas later zou het gezin enige vorm van gerechtigheid ervaren toen historici de dubieuze rol die Weinreb had gespeeld aan het licht brachten en ook zijn seksueel ontoelaatbaar gedrag bekend werd.

Maagdenhuis
Rosenthals jeugd vormt maar een beperkt onderdeel van het gedetailleerde boek. Zijn studietijd komt uitgebreid aan bod. Hij onthult enige tijd (slapend) lid van de Partij van de Arbeid te zijn geweest en we komen in het hoofdstuk over zijn studentenjaren bekende namen tegen, zoals Relus ter Beek, de latere minister van Defensie, die geleende collegeaantekeningen maar niet wilde teruggeven, en oud-PvdA-politicus Walter Etty. We lezen over de turbulente tijden op de universiteit, en hoe je, als je maar links genoeg was, vanwege ‘solidariteit met de wereld’ goede cijfers kon halen. Zo verdiende medestudent Max van Weezel ‘bij een goed glas wijn een 8,5 voor sociologie, in dit geval gewijd aan de rol van de arbeidersklasse in songteksten van John Lennon.’ De Maagdenhuisbezetting komt voorbij en de strijd tussen links-activistische studenten die zelf de studiestof wilden bepalen, en Rosenthal die daar mordicus tegen was en zich met zijn hoogleraar Hans Daudt wilde houden aan wetenschappelijk verantwoord studiemateriaal.
De academische wereld, zeker op het gebied van politicologie, werd (en wordt) gedomineerd door ‘links’, met de Partij van de Arbeid voorop. Als liberaal was je er in de minderheid. Dat speelde later ook mee in de controverses tussen Rosenthal en de rest van de universitaire wereld. Toen hij een hoogleraarschap in Rotterdam aannam, vroeg econoom Arie van der Zwan nog: “Man, waar begin je aan?” Die vraag zou hem, zo blijkt in het boek, vaker worden gesteld.
Crisismanagement
Als wetenschappelijk onderzoeker op het gebied van crisismanagement maakte Rosenthal internationaal al snel naam. Een aantal crises behandelt hij in zijn memoires, zoals de Bijlmerramp en de moorden op Pim Fortuyn en Theo van Gogh. Het grote publiek maakte in de jaren negentig kennis met hem door optredens in het door Paul Witteman, Felix Rottenberg en Rob Trip gepresenteerde programma Crisis, waarin een ramp of terreuractie werd gesimuleerd en beleidsmakers en politici in een ‘crisiscentrum’ heftige beslissingen moesten nemen. Het was spannende televisie. Aan het eind van het programma kwam Rosenthal met zijn vaak niet malse kritiek. “Soms bleken er ook rampen te zijn die gewoon te groot waren om te kunnen handelen, zoals een meltdown van een kerncentrale. Daar was geen redden aan. Het enige dat nog mogelijk was, was een eventuele ordelijke evacuatie van de bewoners door het leger. We hadden in de jaren negentig nog een echte, ordelijke evacuatie van een kwart miljoen mensen uit de Bommelerwaard, maar het wordt een heel ander verhaal wanneer zo’n enorme ramp zich onverwachts voordoet in een grootstedelijke omgeving. Dan ontstaan ook gevolgen die van tevoren niet te overzien zijn, rampen na de ramp. Plunderingen enzovoort, onder meer door verslaafden die alles in het werk zullen stellen toch aan hun drugs te komen.”
‘Joodse kongsi’
Over verslaafden gesproken, voor politieke junkies is vooral het tweede deel van het boek smullen. Rosenthal gunt de lezer een kijkje in de keuken
over zijn tijd als actief lid van de VVD, als lid van de Eerste Kamer, over het vertrek van Geert Wilders uit de partij, de opkomst en val van Rita Verdonk en de daarmee gepaard gaande moeilijke start van Mark Rutte.
Uiteraard gaat Rosenthal diep in op zijn periode als minister van Buitenlandse Zaken in het onfortuinlijke kabinet-Rutte I, van 2010 tot 2012. En op de rol die de media speelden: presentator Harry Mens die tijdens de informatiepoging naar het kabinet Paars-plus sprak over een ‘Joodse kongsi’ van Lodewijk Asscher, diens oom en Eerste Kamer-fractiegenoot Edward Asscher, Job Cohen en Rosenthal. Wat het boek niet heeft gehaald is
de uitspraak van Telegraaf-journalist Thomas Lepeltak dat het niet verstandig was een Jood als minister van Buitenlandse Zaken te benoemen en die het Nederlandse belang in de Arabische wereld te laten behartigen.
Ook vanuit het ministerie zelf kwam tegenwind. Rosenthal kwam als VVD-minister binnen in een, vooral in de subtop, PvdA- en D66-bolwerk terwijl
hij niet alleen deel uitmaakte van het door velen gehate minderheidskabinet van CDA en VVD met gedoogsteun van de nog meer verfoeide PVV. Ook moest hij intern maar liefst 70 miljoen euro bezuinigen, want het land zat economisch in zeer zwaar weer. “Het is nogal onderschat wat die bezuiniging voor het ministerie betekende. Daarnaast hechtte het kabinet aan economische diplomatie, geen luxe maar bittere noodzaak. En dan was er een aantal aspecten van het buitenlands beleid in het regeerakkoord waar we, en daar stond ik volledig achter, een stevige koers insloegen. “Waarom wordt er in het akkoord maar één land expliciet genoemd?” vroegen de oppositie en ambtenaren op BZ zich af over de pro-Israëlpassage. Daarnaast heerste op BZ de angst dat de steun van Wilders de goede banden met de Arabische wereld en andere moslimlanden zou kapotmaken. Daar hadden ze wel reden voor, maar dan komen we weer met de feiten en die waren lang niet zo ernstig als gevreesd. Als ik terugkijk op die twee jaar ministerschap, is het moeilijkste waarmee ik ten opzichte van Wilders te stellen heb gehad het ‘Polenmeldpunt’ geweest.”
‘Het moeilijkste waarmee ik ten opzichte van Wilders te stellen heb gehad, was het ‘Polenmeldpunt’’
Niet populair
Mede dankzij bovenstaande uitdagingen kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gezegd dat Rosenthal niet de populairste minister van Buitenlandse Zaken was. En alsof de start nog niet vals genoeg was, liet hij zich toen hij net twee maanden minister was, ontvallen dat ‘de tijd van rustiek tijdverdrijf in de diplomatie’ voorbij was. ‘Een uitglijer’ noemt hij het in het boek, maar: “Zoals ook in de Kamer door sommigen gezegd werd, was het ‘hoog tijd de boel op te schudden.’ Ik had het anders moeten zeggen.” En een intern memo van een topambtenaar dat hij voor zijn aantreden kreeg, had het over het allang bestaande probleem op BZ van een ‘disconnect tussen de politiek en de ambtenaren’.
Rosenthal: “De oppositie was bikkelhard. Als het bijvoorbeeld om de positie van Israël gaat, waren er toen en ook nu nog maar weinigen in de politiek die zeiden: ‘wij staan achter Israël’. Ik moest constateren dat ik tot in mijn partij, de VVD, werd geconfronteerd met verrassende tegenkanting over ons beleid ten opzichte van Israël. Ik herinner mij partijbijeenkomsten waarop ik spreker was, en het tjongejongejonge – verbijsterend was om de een na de ander te horen fulmineren over ‘die schandelijke mensenrechtenschendingen van Israël’ en ‘die zielige Palestijnen.’ Maar de feiten waren als volgt: veel van mijn Europese collega’s waren verbaasd over wat wij als Nederlanders bij Netanyahu en de zijnen ten bate van de Palestijnen voor elkaar kregen. Ons mantra was: ‘Help ons jullie te helpen’.
‘Europese collega’s waren verbaasd over wat wij Nederlanders bij Netanyahu voor elkaar kregen’
Dat werkte. En wij konden tenminste een poging wagen pendeldiplomatie te verrichten onder de zogenaamde code Blauwgroen, om Israëli’s en Palestijnen nader tot elkaar te brengen. Daar kun je nu geringschattend over doen want nee, rechtstreeks resultaat heeft het niet opgeleverd, maar juist omdat ik aan Israëlische kant niet kon worden beticht van vooringenomenheid en Israël-bashing, kreeg ik in Jeruzalem veel meer gedaan dan menig Europees collega. En dat was van belang, ook omdat ‘Brussel’ erg pro-Arabisch was en is.”
Iran-akkoord
Wat vindt Rosenthal van de situatie nu? “Ik zit, om een voorbeeld te noemen, in een informeel politiek netwerk voor een constructieve bejegening van Israël, met onder meer de voormalig Noord-Ierse premier en Nobelprijswinnaar David Trimble, Steven Harper, oud-premier van Canada en John Howard, oud-premier van Australië. Ik ben als Jood toegelaten omdat ik bereid ben niet-koosjer te eten,” grapt hij. “Met een aantal uit die groep heb ik enige tijd geleden een advertentie in The New York Times gezet, waarbij wij ons achter de opzegging van het Iran-akkoord door Trump hebben geschaard. Trump heeft ook zijn ambassade verplaatst. Wat nu? Naarmate Trump meer maatregelen neemt die duidelijk als pro-Israëlisch kunnen worden gezien, zal er iets uit de hoed worden getoverd dat de Israëli’s zal doen schrikken. Als Trump inderdaad de man is van de deals, dan zal zo’n deal van twee kanten moeten komen. En ik sluit niet uit dat de Amerikanen op een gegeven moment zullen zeggen: wij steken onze nek uit, nu jullie. Dus als ik Netanyahu was zou ik er niet al te gerust op zijn dat het balletje voortdurend zijn kant op blijft rollen.”
“Verder blijf ik proberen de Israëli’s ervan te overtuigen dat alleen steun van Amerika niet zaligmakend is en dat ze Europa niet zomaar moeten opgeven. Als voorzitter van de AWTI weet ik dat op economisch, wetenschappelijk en technologisch gebied de relaties met de Israëli’s uitstekend zijn. Maar ook, minstens zo belangrijk, dat er in de Europese Unie heel verschillend wordt gedacht. Waar de Israëlische verhoudingen met West-Europa ooit goed waren, zijn die nu met Oost-Europese landen allerhartelijkst. Dat brengt mij terug naar mijn positie: ik zou alleen hebben gestaan in mijn positieve houding ten opzichte van Israël. Maar dat was helemaal niet het geval. Na mijn ministerschap heb ik ook in Israël gezegd: zie hoe merkwaardig de Europese constellatie kan zijn. Landen schuiven. Zie hoe Italië van een anti-Israëlstandpunt is verschoven naar een pro-Israëlstandpunt. Dat beeld van een homogene EU is door te prikken, Israël kan wel degelijk steun in bepaalde landen vinden.”
Verplichte kost
Er zijn (voormalig) politici die in het buitenland populairder zijn dan in eigen land. Rosenthal is zo iemand. Internationaal is zijn reputatie groots,
zoals ik zelf heb kunnen waarnemen tijdens een conferentie in Washington. Tijdens een bijeenkomst achter gesloten deuren met diverse – ook Europese – politici, werden zijn advies, analyse en standpunt zeer serieus genomen. Zijn ervaring en expertise stonden bij dit invloedrijke gezelschap buiten kijf. Hij werd totaal anders behandeld dan met de kilheid en hoon die hem in Nederland meer dan eens te beurt vielen. Ik leerde hem toen ook beter kennen. En in tegenstelling tot het beeld dat via wat moeizame televisie-interviews en heftige Kamerdebatten van hem is ontstaan, is Rosenthal een hartelijk mens die je met een grote vriendelijkheid tegemoet treedt. Zijn autobiografie las ik in twee dagen uit, maar ja, ik ben dan ook een onverbeterlijke politieke junkie. Bent u dat ook, dan is dit boek verplichte leeskost.
Tot slot een passage aan het eind van het boek: “Reflecterend op de ministeriële hot seat resteert een kanttekening bij mijn Joodse achtergrond. Historici hebben erop gewezen dat Joden door de eeuwen heen in veel landen een belangrijke rol hadden als adviseur of, inderdaad, souffleur van de heerser: de hofjoden. Ze hadden in die zin invloed, geen macht. In het verlengde hiervan wordt de oprichting van de staat Israël wel als een fundamentele breuk met dat verleden beschouwd. In de staat Israël hebben Joodse machthebbers het voor het zeggen. Ze hebben politieke, militaire en
economische macht. Buiten Israël worden Joodse ministers nog wel eens als vreemdelingen op de hot seats gezien.”
