Afgelopen dinsdag vonden de verschrikkelijke aanslagen in Brussel plaats. Grote vraag was meteen: waarom radicaliseren jongeren en hoe deradicaliseer je ze? Ik woonde een bijeenkomst bij waarin dit vraagstuk centraal stond.
Door Max Moszkowicz
Vanaf mijn ongemakkelijke klapstoel observeer ik, met een bakkie pleur in de knuist, de hoge opkomst in het splinternieuwe buurthuis op het Makassarplein. Vandaag zitten we hier omdat de moslimjongeren uit de buurt hard aan de bel trekken over hun radicaliserende leeftijdgenoten. Het is tot mijn aangename verrassing hun initiatief en de boodschap luidt: We moeten praten!
De eerste gast wordt geïntroduceerd. Een jonge gesluierde Marokkaanse vrouw Samira (om privacyredenen niet haar echte naam) treedt naar voren. Haar eerste woorden: “Mijn man is vorig jaar gesneuveld in Syrië.” Een rilling gaat over mijn rug. Ik wist dat er mensen uit eigen ervaring zouden spreken, maar toch, hier was ik niet op voorbereid. Een zwarte weduwe, hoor ik mezelf denken. Ze vertelt hoe haar man via social media in contact kwam met een jeugdvriend uit Den Haag die met radicalen omging. “Na een tijdje kwam hij nog nauwelijks thuis. De AIVD hield ons in de gaten, hij zag alleen nog maar gelovigen en ongelovigen. Als ik tegen hem inging noemde hij me onwetend en sloot hij me buiten.
‘Ik wil met jou en onze dochter naar het kalifaat emigreren’
Toen kwam uit het niets: ‘Ik wil met jou en onze dochter naar het kalifaat emigreren.’ Ik weigerde en op een dag reageerde hij niet meer toen ik hem belde. De volgende dag liet hij me per sms weten dat hij afgereisd was naar Syrië. Mijn wereld stortte in. Ik moest via Twitter vernemen dat hij was gesneuveld.” Haar stem slaat even over maar ze herpakt zich. Het overlijdensbericht deed haar minder, bekent ze, dan het sms’je toen hij in Syrië zat. Nu wist ze tenminste waar ze aan toe was, dat hij nooit meer terug zou komen.
Doodziek
Mahmoud betreedt het podium, een hippe jongeman met een petje. “Het begon na de aanslag op het WTC. Ik voelde me continu op een negatieve manier op mijn islamitische achtergrond aangesproken en wilde graag weerwoord geven. Op Maroc.nl vond ik gelijkgestemden. Het probleem was mijn gebrekkige islamkennis. Daardoor konden de verkeerde mensen mij online met informatie over de islam voeden. Langzaam raak je geïsoleerd en geïndoctrineerd, je trekt je terug, je keert je af van je ouders en je omgeving. Het waren de jongens van sharia4Belgium die me rekruteerden voor de jihad. Ik had mijn koff ers al gepakt, maar mijn moeder verstopte mijn paspoort en benaderde de wijkagent. En toen kreeg ik kanker.”
In Mahmouds ogen wellen tranen op, hij is duidelijk geëmotioneerd. “Toen ik doodziek in het ziekenhuis lag, hoorde ik de artsen praten, ik deed alsof ik sliep. De vrouwelijke chirurg sprak met zoveel zorg over mij en ze legde haar hand op mijn voorhoofd zoals een moeder dat doet. Ze gaf mij liefde! Ik besefte dat dit de ongelovigen waren die ik moest doden, mensen die hun uiterste best deden om míjn leven te redden! Dat was voor mij de ommekeer. Ik word er nog steeds emotioneel van.”
Mahmoud moest de dood in de ogen kijken om de menselijkheid in een ander te zien. Het gevaar blijkt te zitten in de computer en dat veilige studeerkamertje van een onzekere moslimjongere die naar zijn of haar identiteit zoekt. Als ik aanstalten maak om te gaan, besluit ik toch even de wijkagent aan zijn mouw te trekken. Is het nou echt een probleem in deze buurt, jongeren die radicaliseren? Hij wendt zijn ogen even af, haalt diep adem en besluit toch antwoord te geven. Ja. Het is een probleem. Ik wandel zonder angst door wild Amsterdam-Oost naar mijn warme huisje.