Abonneer op het NIW

Het opinietijdschrift en cultureel magazine in één, voor iedereen geïnteresseerd in de Joodse wereld. Abonneer nu »

Cultuur

Is het jodendom diervriendelijk?

Rika Pais 31 maart 2011, 00:00
Is het jodendom diervriendelijk?

Terwijl er in Den Haag koortsachtig overleg wordt gepleegd over de sjechita, vertelt rabbijn Menno ten Brink over de relatie tussen mens en dier volgens het jodendom.

In het eerste hoofdstuk van de Tora (de vijf boeken van Mozes), waarin de schepping beschreven staat, zegt Hasjeem tegen de mens: ‘Bedwing de aarde en heers over vissen, vogels en alle levende dieren’. Dit is een opdracht die direct daarna ook weer ingeperkt wordt, want het blijkt dat alleen het gewas op de aarde, de bomen en boomvruchten bedoeld zijn om van te eten (Genesis 1:29), niet de dieren.

De mens was in eerste aanleg vegetariër, dus geen vleeseter. Dat werd pas toegelaten na de vloed, ten tijde van Noach (Genesis 9:3-4), als een compromis aan de mens. Maar ook hier zijn meteen beperkingen voor de vleeseter, want het werd de mens uitdrukkelijk verboden om het bloed van dieren te eten. Bloed wordt beschouwd als de zetel van het leven, en dat wordt niet gegeten. Vanwege de eerbied voor het leven zelf moet het bloed uitgestort worden op de aarde; het gaat als het ware terug naar de Schepper, die het leven zelf gegeven heeft.

Alles is heilig

Dat verbod is symbolisch voor het voorschrift van de Tora dat alle leven heilig is. Alle leven, zowel van mensen als van dieren, die op zich wel – op humane wijze – geslacht mogen worden voor menselijke consumptie. Dat gebeurt via de zogenoemde halssnede. De halsslagader, de luchtpijp en het centraal zenuwstelsel, moeten met één snede van een gaaf en vlijmscherp mes door een daartoe opgeleide professionele slachter worden doorgesneden. Als men besluit dat vlees eten mag, mag het dier namelijk niet onnodig lijden.

Onze rabbijnen hebben bepaald dat uiterst zorgvuldig met dieren moet worden omgegaan: tsa’ar ba’alei chajiem, ‘de pijn van levende wezens’ (Babylonische Talmoed, traktaat Baba Metsia 31a-32b), wordt dat genoemd. Uitgangspunt is dat de mens dieren kan beheersen, maar niet ongelimiteerd. Dit wordt als een universele regel beschouwd en is ook onderdeel van de zogenaamde zeven noachidische geboden, basis voor een menswaardige maatschappij. Hierin staat onder meer dat men geen vlees van een levend dier mag nemen, omdat het dier dan lijdt.

Ook rustdag dier

Er zijn nog talloze voorbeelden van dit beginsel. De vierde van de Tien Uitspraken (Exodus

20:10 en 23:12; Deut. 5:14) gaat over sjabbat, de wekelijkse rustdag, die ook voor dieren geldt; ook je dier moet rusten. Het is verboden (Deut. 22:10) een os en een ezel samen voor één ploeg te zetten, omdat het zwakkere dier voortgetrokken kan worden door het verschil in kracht. Het zwakkere dier zou daardoor onnodig lijden en dat is verboden. Ook leert de Tora hoe we op ethisch verantwoorde wijze moeten omgaan met dieren. Daarbij is het geestelijk welzijn van het dier eveneens van groot belang. Ook de bepaling in Leviticus 22:28: ‘Een rund of een schaap mag je niet samen met zijn jong op een en dezelfde dag slachten’, duidt in de eerste plaats in die richting, maar gaat verder dan dat: als je moeder en kind op dezelfde dag zou doden, is het alsof je de hele diersoort zou uitroeien.

De mens moet aandacht besteden aan het welzijn van het dier. Genesis 24 vertelt het verhaal van Eli‘zer, de hulp van Abraham, die een vrouw ging zoeken voor Izaak. Hij zocht een vrouw die goed was voor mens en dier, en koos Rebecca, omdat zij uit zichzelf eerst hem en toen maar liefst al zijn tien kamelen te drinken gaf. De rabbijnen van de Talmoed (Berachot 40a) hebben bepaald dat die volgorde eigenlijk andersom had moeten zijn: je mag niet eerder zitten, rusten en eten, dan dat je je dieren te eten hebt gegeven.

Dier van je vijand

Dieren die verdwaald zijn (Exodus 23:4) moeten eerst verzorgd worden om zo snel mogelijk daarna aan hun eigenaar te worden teruggebracht. Dat geldt zelfs voor de dieren van je vijanden. Ieder dier dat gevallen is, moet op de been geholpen worden (Deut. 22:4), ook dat van je vijand, want het dier kan er niets aan doen dat jij en de eigenaar elkaar niet aardig vinden. Een midrasj op de Psalmen (Midrasj op Psalm 37:1) leert, dat Noach en zijn familie gered zijn van het water, juist omdat ze de zorg voor de dieren primair stelden boven de zorg voor zichzelf.

Een ander diervriendelijke bepaling is, dat je een os niet mag muilkorven als hij door een veld met ma•s ploegt (Deut. 25:4). Je mag een dier dus geen tantaluskwelling laten ondergaan. Wel het voedsel zien en ruiken, maar er niet bij kunnen is wreed tegenover dieren, en daarmee verboden.

Men kan nog denken: die bepalingen zijn er alleen omdat dieren van nut zijn voor de mens. Maar het beginsel slaat ook op dieren die op zich geen nut hebben voor mensen, en zelfs een bedreiging kunnen vormen. De Talmoed (traktaat Avoda Zara 18b) verbiedt naast gladiatorengevechten ook stieren-, honden- en hanengevechten, en de plezierjacht, omdat dieren hierdoor lijden en gedood worden zonder andere reden dan het plezier van de mens. Het zinloos vernietigen van leven staat dicht bij het vernietigen van de diersoort, en staat gelijk aan het eten van bloed, wat strikt verboden is.

‘Vul de aarde en beheers haar. Heers over de vissen, de vogels en de dieren’. Maar dit gebod wordt ingeperkt door het principe van tsa’ar ba’alei chajiem (‘de pijn van levende wezens’), om de mens grenzen aan te geven ter bescherming van de Schepping.

 

 

Co-partner in scheppingsplan

De rijke Joodse traditie heeft een heel wezenlijke bijdrage te leveren aan onze verhouding met de natuurlijke leefomgeving. Wij hebben een verplichting ons actief in te zetten voor het behoud van onze natuur, van de flora en de fauna, omdat de mens co-partner is in het grote scheppingsplan. Als men consumptie van vlees accepteert, moet het slachten zo diervriendelijk mogelijk gebeuren, zonder dat het dier lijdt. Overigens zou overwogen moeten worden om voor de kosjere slacht alleen dieren te nemen die een ‘dierwaardig’ leven hebben gehad, zoals scharrelkippen en runderen en schapen die vrij hebben kunnen rondlopen en niet door de bio-industrie op massale manier zijn gefokt. n

 

 

Abonneer op het NIW

Abonneer nu!
Tags dit artikel heeft geen tags
Opmerkingen (0)
Plaats opmerking

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *