Waar Lodewijk Asscher beter te interviewen dan in het hotel dat de titel heeft gegeven aan zijn nieuwe boek. De oud-vicepremier, oud-minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en oud-wethouder in Amsterdam is laat, hij stond in de file van Den Haag naar de hoofdstad. Iets waarmee hij als Haags politicus dagelijks te maken heeft, want Asscher vertikt het een pied-à-terre in de Residentie te nemen. De reden: als vader van drie zoons – Abel (11), Boaz (10) en Lieuwe (8) – is Asscher verknocht aan zijn familieleven. Familie speelt ook een belangrijke rol in Opstaan in het Lloyd Hotel. De ziekte en dood van vader Bram Asscher loopt als een rode draad door de pagina’s.
Openhartig bespreekt Asscher de relatie met zijn vader en diens worsteling met oorlog en identiteit. Waarbij ook de schaduw van overgrootvader Bram, voorzitter van de Joodse Raad in de oorlogsjaren, niet wordt geschuwd. In zijn boek beschrijft Asscher de opmars naar en het omgaan met een heel ander soort verlies: de historische nederlaag die hij als kersverse lijsttrekker leed bij de Tweede Kamerverkiezingen van 15 maart 2017. Opstaan in het Lloyd Hotel is een pamflet voor de toekomst van de sociaaldemocratie in Nederland, maar voor veel lezers zullen de kijkjes achter de schermen van een succesvol – en later minder succesvol – politicus interessanter zijn.
NIW: Waarom zitten we hier in het Lloyd Hotel?
Asscher: Mijn boek gaat over drie dingen tegelijk. Over mijzelf, over hoe politiek werkt en over opstaan na de verkiezingsnederlaag van 2017. Veel draden kwamen bij deze plek uit, een plek die voor mij belangrijk is geworden. Ik woon hier vlakbij en omdat ik ook nog iets van een familielieven wilde behouden toe ik vicepremier werd, heb ik het Lloyd Hotel als uitvalsbasis gekozen. Een dependance van het Torentje, maar dan in Amsterdam. Zo kon ik thuis de kinderen in bad stoppen of naar school brengen en hier afspreken. Het is een heel fijne plek, maar ook eentje met een geschiedenis. Joodse vluchtelingen die uit het oosten kwamen, vertrokken van hier naar de nieuwe wereld om hun dromen te verwezenlijken in Amerika.
Het was mijn basis voor de verkiezingscampagne van 2017 die zo belangrijk is in het boek. Tijdens die campagne ben ik hier ook echt wel eens op zo’n prettig gesteven wit bed gaan liggen. De chaos thuis, de chaos van de campagne, even een uurtje om je op te laden. Zo’n verkiezingscampagne is een soort uitputtingsslag, heel fysiek. Waarbij je aan de buitenkant steeds fris, vrolijk en fruitig moet zijn, maar aan de binnenkant heb je je zorgen en stress. Dan was dit ook een plek van rust.
Je schrijft veel over je vader, die tijdens de campagne al ziek was. Je zegt dat zijn ‘grootste overwinning op Hitler’ was dat zijn gezin in veiligheid kon opgroeien.
Voordat de campagne begon hadden wij de interne lijsttrekkersstrijd met Diederik Samsom. In die periode was ik op weg naar een PvdA-optreden in Zeeland. In de auto kreeg ik een telefoontje van mijn zusje: ‘Papa is ziek.’ Het was alvleesklierkanker, een ziekte waar mensen helaas niet beter van worden, een enkele uitzondering daargelaten. Ik heb hem in die periode veel gezien, ging steeds bij hem langs. Doordat hij zo ziek was, kon hij alles zien, alle debatten en alle duiding daarvan. Hij maakte zich meer zorgen om mij dan ik om hem.
Mijn vader is in een vuilnisbak uit de Hollandse Schouwburg gesmokkeld door het verzet. Hij is door zijn onderduikouders aangegeven als hun eigen kind, onder een andere naam. Zij zijn meteen verhuisd van Amsterdam naar Zandvoort omdat anders zou opvallen dat er opeens een baby was zonder zwangerschap. Ik heb foto’s uit die tijd gezien: een blond en een donker jongetje die samen in de zandbak of in bad zitten. Dat is buitengewoon ontroerend. Die broer leeft nog. Hij was bij mijn vaders begrafenis en ik heb nog contact met hem.
Na de oorlog kwam mijn vader terug bij zijn eigen gezin dat terugkwam uit Bergen-Belsen en hem amper herkende. En vice versa. Dat typische schuldgevoel dat veel overlevenden voelden (‘waarom ben ik gered en een ander niet’?) én de naam van de voorzitter van de Joodse Raad, zijn grootvader Bram Asscher, hebben ertoe geleid dat hij in zijn publieke optredens vaak niet wilde opvallen, onzichtbaar was. Hij heeft altijd keihard gewerkt als advocaat, daarmee veel geld verdiend, maar dat nooit uitgegeven, veel gespaard. Hij heeft heel veel morele lading in onze opvoeding gelegd. Maar toch ook wel zijn eigen angsten en zorgen, waaraan hij niets kon doen.
De spreekwoordelijke ingepakte koffers?
Ik denk het wel. Hij zat het liefste met ons in een hutje op de hei, in veiligheid. Hij wilde dat wij altijd in staat zouden zijn ergens anders een nieuw leven op te bouwen. Het vertaalde zich bij hem in een extreme zorg om de clan, om zijn kleine familie te beschermen. Het knappe was dat hij zich hiervan bewust was. Waar sommigen er niet over konden praten, of alleen op een manier waar de volgende generatie alleen maar last van had, sprak hij er open over. In de jaren tachtig is hij in therapie gegaan. Hij wist dat hij die demonen had en hij ging ze te lijf en probeerde ons tegen hen te beschermen door er open over te zijn. Ik denk dat dat ertoe heeft geleid dat mijn zusjes, mijn broertje en ik als tamelijk gezonde mensen zijn opgegroeid.
Jullie zijn tweedegeneratieslachtoffers.
Ja, maar in de praktijk zijn wij gebleken niet bang te zijn om uit de schaduw te treden, ik weet dat dat hem met heel veel trots vervulde. Hij zei: ‘wat je doet is welgedaan, je vader is een gelukkig mens. Ik heb meer gekregen van het leven dan ik ooit had kunnen denken.’ [Zichtbaar geëmotioneerd:] Dat was de laatste keer dat ik hem sprak voordat wij erachter kwamen dat hij ziek was. Hij wist dat zelf ook nog niet, dat gevoel was dus echt, het was niet iets dat hij zei om ons te troosten. Het is fantastisch als je leven zo’n start maakt en je je uiteindelijk toch zo vrij voelt en zo gelukkig. Hij had graag nog langer willen leven, maar in die zin was alles dat daarna kwam minder belangrijk.
Je schrijft dat je vader bukte onder de last van zijn grootvader. Het is natuurlijk volkomen onzinnig dat je een last zou dragen van een overgrootvader die meer dan twintig jaar voor je geboorte is overleden, maar je schrijft dat het zelfs voor jou nog ongemakkelijk is over je Joodse afkomst te spreken.
Als je de geschiedenis van de Joodse gemeenschap tot je door laat dringen, weet je dat heel veel mensen hun hele of een groot deel van hun familie kwijt zijn geraakt. De Joodse Raad heeft een rol gespeeld in de wreedheid waarmee dat in Nederland georganiseerd was. Ik pas voor het vellen van oordelen daarover, dat vind ik potsierlijk gemakzuchtig, tachtig jaar na dato. Toen mijn vader opgroeide werd dat deel van de geschiedenis geschreven. Hij groeide op in een context waarin zijn vader zijn grootvader verdedigde en hij zelf – Lou de Jong en Presser lezend – tot een ander oordeel kwam, veel kritischer was. Als je dezelfde naam hebt en overlevenden tegenkomt die daar heel sterke emoties over hebben, doet dat iets met je identiteit. Wat mijn vader hierover aan ons heeft meegegeven is dat je buitengewoon voorzichtig moet zijn met het oordeel van een ander overnemen, dat het essentieel is zelf na te denken, verantwoordelijkheid te nemen voor de keuzes die je maakt in het leven. Ik ben mij dat altijd bewust geweest, ook als vicepremier. Je kunt je niet verschuilen achter een partij of achter een programma.
Het heeft mijn vader heel voorzichtig gemaakt in hoe hij omging met zijn Joodse identiteit. Hij was altijd bang dat hij mensen pijn zou doen door zijn naam. Het is heel tragisch als je zo’n last mee krijgt. Voor mij is dat heel anders, die naam is voor mij met warmte, liefde en gemis gevuld. Ik denk daarbij niet aan zijn grootvader, maar aan mijn vader.
In mijn Haagse jaren ben ik zoveel antisemitisme tegengekomen, dat ik nu zoiets heb van: dan kun je het krijgen ook
Waarom dan toch jouw eigen ongemak met dit onderwerp?
Ik heb ook genoeg mensen ontmoet die de associatie maken met mijn overgrootvader. Op sociale media gebeurt dat nog wel eens, dat maakt mij wel voorzichtig, ja. Ik ben ook best verlegen over mijn identiteit, dat komt vast uit mijn opvoeding voort. Ons werd geleerd dat het echt iets van jezelf is.
Je bent een publieke figuur, je kunt vragen over je Joodse identiteit niet meer ontwijken.
Ja, nu geef ik daar ook wel antwoord op. Daar komt nog iets bij. In mijn Haagse jaren ben ik zoveel antisemitisme tegengekomen, dat ik nu zoiets heb van: dan kun je het krijgen ook. Dit is mijn achtergrond, dit zijn de mensen van wie ik afstam en van wie ik hou.
Ik kijk nu naar die identiteit als iets waardoor ik mij veel meer betrokken voel bij alles dat raakt aan antisemitisme en Shoa. Maar ook aan de tradities, de herinneringen uit mijn jeugd als wij Pesach of Simchat Tora vierden met liberale Joden, vrienden van mijn ouders. Die herinneringen zijn nu mijn vader er niet meer is dierbaarder, zoeter geworden. Een van die vrienden heeft ook Kaddiesj gezegd bij de begrafenis van mijn vader. Dat stel ik heel erg op prijs, want je moet je identiteit niet verstoppen. Dat mijn vader dat wel deed begrijp ik goed, gezien zijn geschiedenis.
Mijn moeder is katholiek, mijn vader was Joods. Ik weet het niet precies, maar ik voel mij wel degelijk Joods. Ik voel mij erbij betrokken, maar ga mijzelf er niet door definiëren. Ik heb geen behoefte aan discussies over halachische definities. Ik kan mij identificeren met mensen met een migratieachtergrond. Ik wil er niet uitsluitend door gedefinieerd worden, maar ik wil ook niet dat deze wordt weggepoetst. Zo voel ik mij ook met dat deel van mijn identiteit dat Joods is.
Het is opvallend dat je een voorval uit je jeugd, waarin tijdens een choepa in de snoge wordt gepreekt tegen gemengde huwelijken, als voorbeeld van intolerantie noemt. De rabbijn in kwestie noemde die zelfs het ‘voltooien van Hitlers werk’. Denk je dat de Joodse lezer daar blij mee zal zijn, direct daarna noem je de Islamitische Staat als ander voorbeeld.
[Lachend:] IS is niet de schuld van de Joden, hoor. Nee, ik denk dat veel Joodse Nederlanders beide elementen kennen: de warmte van de tradities, van de familie, de feesten, ook de mooie morele lessen, de rijkdom van de verhalen, de hagada. En tegelijkertijd dat zo’n kleine groep onder druk kan komen staan, dat men erbinnen elkaar onder druk zet. Daar was dit een voorbeeld van. De rabbijn probeerde waarschijnlijk vooral het bruidspaar te prijzen, maar voor mij kwam die boodschap heel anders over. Die herinnering staat scherp op mijn netvlies gegrift omdat daar mijn eigen situatie als problematisch werd beschreven. Het is een onderdeel van de Nederlands-Joodse traditie dat mensen de vrijheid hebben in de manier waarop zij hun geloof invulling geven. Ik denk dat veel lezers – orthodox of liberaal – dat zullen herkennen. Laat mensen in godsnaam zichzelf zijn.
‘Ik ga mij er niet voor schamen, niet verhullen dat ik in Israël was’
Je bent laatst gefotografeerd als toerist in Tel Aviv.
Ik was daar met mijn zoon Boaz, die werd tien en wilde daarnaartoe. Hij is een slim jongetje en wilde iets met én zon, en zee en cultuur, dus ben ik een paar dagen met hem op stap gegaan. Ik ga mij er niet voor schamen, niet verhullen dat ik in Israël was. We zijn ook naar Jeruzalem en Yad Vashem geweest.
Als minister van Sociale Zaken stak je je nek uit voor Holocaustoverlevenden die op de Westelijke Jordaanoever wonend een Nederlands pensioen genoten. Dat kwam je op veel kritiek te staan, er is zelfs aangifte tegen je gedaan.
Wegens ambtsmisbruik, ja. Kijk, in die zaak gold voor mij dat er meer is dan ‘regels zijn regels’. Toen ik de zaak op mijn bord kreeg was het idee dat ik geld ging terugvorderen bij een stokoude vrouw die de verschrikkingen van de oorlog had overleefd. Dat deed ik dus niet. Dan komen er ambtenaren bij je die het hebben over juridische consequenties, precedentwerking, zus en zo. Maar de minister neemt de beslissing, jij bent verantwoordelijk. En in dit geval leidde dat tot een heel smerige affaire met een artikel in de NRC waar de honden geen brood van lusten. Ik werd ervan beticht dat ik mij expres bemoeide met Israëlische buitenlandse politiek. Mij ging het er alleen maar om dat daar een oude vrouw leefde die al genoeg gesodemieter met de Nederlandse overheid had gehad. En daar moest ik geld van terugvorderen? Dat doe ik niet. Ja, dan gaat het over nesjomme. En niet omdat het om een ‘Joodse zaak’ ging, maar omdat het schrijnend was. Zo ga je niet met iemand om. Wat mij erg stak, was het verwijt dat ik niet hetzelfde zou hebben gedaan voor een Marokkaanse oudere.
De PvdA heeft de antisemitismedefinitie van de International Holocaust Remembrance Alliance overgenomen. Mogen we aannemen dat jij daar de drijvende kracht achter geweest?
Uh… ja. Er zijn mensen, ook binnen mijn partij, die er erg bezorgd over zijn dat we die definitie hebben aangenomen, die bang zijn dat je daarmee onderdeel wordt van de politiek van Benjamin Netanyahu. Maar als je die definitie gewoon zelf leest, zie je dat daar niets verkeerds in staat, het is allemaal redelijk $common sense$. Ik sprak erover met een oude vriend van mijn vader en die zei: ‘Waarom zijn jullie daar eigenlijk niet voor?’ Ik begon de buitenlands-politieke aspecten uit te leggen, maar hij zei: ‘Niemand van ons wil dat je geen kritiek op de Israëlische regering kunt leveren. Het geeft ons gewoon een onrustig gevoel als jullie die definitie afwijzen.’ Op die basis heb ik samen met Lilianne Ploumen [buitenlandspecialist van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer, red.] een andere keuze gemaakt, die wordt gewaardeerd door mensen die ik erover heb gesproken. Wij hebben binnen de PvdA een traditie als het gaat om het tegengaan van racisme en discriminatie, maar ook een sterke Joodse traditie, dus in deze tijd van groeiende zorgen over antisemitisme ben ik blij dat we deze keuze hebben gemaakt. Wat niet betekent dat we geen kritiek meer op het Israëlische regeringsbeleid zullen leveren.
Je schrijft veel over samenwerking met de SP en GroenLinks, volgens NIW-onderzoek voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2017 niet bepaald de meest populaire partijen binnen de Joodse gemeenschap.
Mensen maken als individu hun keuze. Mijn strategie is niet gericht op bepaalde groepen, maar meer op de vraag wat voor beeld je van Nederland hebt. Met wie wij ook samenwerken, wij zullen dat altijd op basis van onze eigen waarden en principes doen. Daarbinnen zal er nooit ruimte voor antisemitisme of discriminatie zijn. Wat ik belangrijk vind is dat ieder mens zich helemaal veilig kan voelen. Dat is de essentie van onze ideologie en die essentie is ook buitengewoon belangrijk voor Joodse Nederlanders omdat de vanzelfsprekendheid er nooit is geweest. Omdat ook als het goed met je gaat, je weet dat dit niet vanzelfsprekend is voor de kinderen die na jou komen. Dat is iets dat in ieder geval een deel van de NIW-lezers zal aanspreken.
Is het een idee om dan eens te gaan buurten bij Jesse Klaver of Lilian Marijnissen en te zeggen: die IHRA-definitie is helemaal zo slecht nog niet.
Ik heb het NIW-interview met Bram van Ojik [GroenLinks, red.] gelezen, een door en door fatsoenlijke collega voor wie ik heel veel respect en waardering voel. Dat zijn partij een andere keuze heeft gemaakt op dit gebied, betekent niet dat hij tegenover je staat. Wellicht dat zij die keuze ook nog veranderen, maar ik voel mij niet geroepen hen in die richting te duwen. Ik ben verantwoordelijk voor wat de PvdA doet. Ik werk samen omdat je door samenwerking meer kunt bereiken, maar als ik het gevoel heb dat andere partijen niet op een integere wijze tegen antisemitisme aankijken, krijg je natuurlijk een andere situatie.
Kijkt bijvoorbeeld de SP op integere wijze tegen antisemitisme aan?
Ik heb hen daar geen examen over afgenomen.
Je sluit Opstaan in het Lloyd Hotel ermee af dat je de strijd wilt aanbinden met de Donald Trumps, de Matteo Salvini’s en de Viktor Orbáns van deze wereld. Stuk voor stuk rechtse rakkers, maar in het kader van hand in eigen boezem: hoe zit het met de strijd tegen populisten aan de linkerkant? Je haalde zelf vorig jaar Labourleider Jeremy Corbyn naar Nederland.
De rechtspopulisten hebben het voor hun politieke boodschap nodig dat iemand – journalisten, kunstenaars, wetenschappers, onafhankelijke rechters – de schuld krijgt en dat je daarmee allemaal vrijheden inlevert. Dat vind ik een giftige boodschap, dat is ook mijn bezwaar tegen de speech van Thierry Baudet na zijn overwinning bij de Provinciale Statenverkiezingen. Bij Corbyn zit een heel ander probleem. Ik ben best geschrokken van het stuk in The Sunday Times [waaruit bleek dat onder Corbyns leiding niet of inadequaat wordt opgetreden tegen antisemitisme binnen Labour, red.]. Ik heb hem nu een brief geschreven waarin ik hem vraag hoe zij hierop gaan reageren, want het is nogal wat. Nee, de inhoud van die brief is niet openbaar, het is meer iets dat je een-op-een kunt schrijven. Als je een gigantische partij hebt zoals Labour, kunnen mensen gekke dingen doen, maar het gaat erom hoe je daar op reageert. Zeker omdat het een dossier is dat al geruime tijd spreekt.
‘Je kunt geen sociaaldemocratische partij zijn als je antisemitisme niet aanpakt’
Het speelt niet alleen bij ‘gekke’ mensen binnen de partij, maar ook bij de leider zelf.
Dat gevoel bekruipt mij ook. Dat is het akelige, in dat artikel wordt beschreven dat er interventies vanuit de partijtop komen om te voorkomen dat tegen antisemitisme wordt opgetreden. Dat staat op gespannen voet met wat hij mij zelf heeft verteld toen hij hier was. Ik heb toen juist hierover met hem gesproken. Zijn antwoord was: we pakken het heel hard aan. Voor mij is het heel eenvoudig: ik moet ervan overtuigd zijn dat op een integere manier die strijd tegen antisemitisme wordt gevoerd. Als dat niet zo is, kan ik niet met iemand samenwerken, dan gaat ieder zijn eigen weg. Ik heb veel vrienden binnen Labour, die partij is mij zeer dierbaar. Labour heeft van oudsher ook een zeer sterke Joodse traditie. Ik vind de situatie er buitengewoon triest en zorgwekkend. Het is existentieel, je kunt geen sociaaldemocratische partij zijn als je antisemitisme niet aanpakt.