Bij mij aan de muur hangt een schilderij van mijn grootvader.
Hij is geboren op de Jodenbreestraat, recht tegenover het Rembrandthuis. Hij trouwde met mijn grootmoeder in 1877. Een bijzonder huwelijk, want hij was asjkenazisch en zij sefardisch; in die tijd een unicum, want sefardiem keken een klein-beetje-boeltje op asjkenaziem neer. Mijn opa was actief, hij heeft zelfs nog in het inhuldigingscomité van koningin Wilhelmina gezeten. Hij stierf op zijn 41e en liet mijn oma achter met zeven kinderen. Mijn vader was de jongste. Grootmoeder hertrouwde later, maar dat was een ongelukkig huwelijk.
Mijn vader was een dondersteen, rookte al op zijn vijfde sigaartjes op de stoep. Hij is uiteindelijk naar het Joodse jongensweeshuis gestuurd, maar daar op zijn zestiende weggelopen. Hij werd diamantslijper. Ik ben geboren in 1923. En toen kwam de crisis. We hadden het arm voor de oorlog. Ik weet wat armoede is. Negentig procent van de Amsterdamse Joden hadden het arm. Het was mijn moeder die het belangrijk vond dat we naar Joodse les gingen. Maar eerlijk? Ik geloofde niet in God. Dat is later gekomen. Tijdens de oorlog.
Ik trouwde in 1943 met mijn Betty. Op 14 februari, Valentijnsdag. Dat we het hebben overleefd, noem het met dank aan God of iets anders. Maar ik heb op cruciale momenten waarschuwingen gekregen. Ik ben twee keer in handen van de nazi’s gevallen, maar heb ze beide overleefd. Alsof iets of iemand me precies vertelde wat ik moest doen.
‘ Ik heb op cruciale momenten waarschuwingen gekregen’
We kwamen versuft uit de oorlog en het was in eerste instantie heel moeilijk om te begrijpen dat de rest van de familie vermoord was. We begrepen het pas echt toen alles leeg bleek. We konden niet naar broer of zus. Die waren weg. Dood. We begonnen met niets, in Beverwijk. Daar zijn we terechtgekomen. Ik heb het nog een half jaar geprobeerd in Canada, begin jaren 50, maar uiteindelijk lag mijn leven gewoon hier. Betty en ik kregen vijf kinderen. Het was Betty die ze het jodendom bijbracht. Zij kende alles uit haar hoofd, wist veel meer dan ik. Zij was in ons gezin de centrale figuur.
We hadden een zaak. Eén keer zijn we op Jom Kipoer open gebleven. Dat was de dag waarop mijn moeder van de trap viel. Daarna zijn we die dag nooit meer open geweest en ik moet nog steeds aan de woorden van mijn vader denken: ‘Op Jom Kipoer ben ik Joods.’ Ik heb meegeholpen om de CIZ-sjoel op te bouwen. Onze kinderen gingen naar Haboniem. De band met Israël is sterk. Ik heb daar nog nooit een moment van angst gekend.
Inmiddels zijn er heel veel kleinkinderen en achterkleinkinderen. Mijn les? Mijn verzorgster is Marokkaans. Ik respecteer iedereen die mij respecteert. Ik vind de openlijke antisemitische en anti-islam-uitingen heel gevaarlijk. Ook in Joodse kring. Zijn we vergeten dat wij ook ooit allochtonen waren?