De aanslagen op Joodse doelen in Frankrijk lijken deel uit te maken van een quatrième vague, een vierde golf van Frans antisemitisme. Ook de klassieke vorm lijkt hardnekkiger voort te woekeren dan in andere West-Europese landen.
Het enige opvallende aan de grafsteen is dat deze schoner en beter onderhouden is dan de omliggende, en de grote hoeveelheid stenen die bezoekers erop hebben achtergelaten. Eens in de zoveel tijd veegt de opzichter van de Cimetière du Montparnasse of misschien een verre nabestaande de kiezels eraf, maar binnen een paar dagen ligt de matseive weer vol. Zo zelfs dat het soms moeilijk is de naam op de steen te lezen: Lieut. Colonel Alfred Dreyfus, de man die tegen wil en dank het symbool van Frankrijks antisemitische verleden werd.
In het nabijgelegen 6e arrondissement, aan de Boulevard Raspail, staat het standbeeld ‘Hommage a Capitain Dreyfus’ (1988) van de Frans-Pools-Joodse kunstenaar Louis Mitelberg, bekend onder zijn artiestennaam ‘Tim’. Het toont hoe Dreyfus zijn gebroken zwaard presenteert nadat hij schuldig is bevonden aan landverraad en oneervol uit het leger is ontslagen, net vóór hij zijn gedwongen reis naar de strafkolonie op het gevreesde Duivelseiland voor de kust van Frans Guyana zal moeten maken. Een geheim militair tribunaal had de officier uit de Elzas op 5 januari 1895 tot levenslang veroordeeld wegens spionage, een uitspraak die op Duivelseiland in de praktijk neerkwam op een doodvonnis.
Geest uit de fles
Dreyfus was het toonbeeld van militaire eer toen en plein public de rangonderscheidingstekens en knopen van zijn uniform werden gesneden en zijn sabel werd gebroken. ‘Vive la France’, riep de kapitein, en ‘Leve het leger!’ Dreyfus hield bij hoog en laag vol onschuldig te zijn en hij was niet de enige. Al een jaar na het vonnis rapporteerde Georges Picquart, chef van de militaire inlichtingendienst, aan zijn superieuren dat niet Dreyfus maar een zekere majoor Ferdinand Walsin Esterhazy militaire geheimen aan de Duitsers had doorgespeeld. De legerleiding voelde niets voor een schandaal: Picquart werd overgeplaatst naar een woestijnpost in Noord-Afrika en Esterhazy ontvluchtte Frankrijk.
De geest was uit de fles. In januari 1898 publiceerde de krant L’Aurore Emile Zola’s ‘J’accuse’. De schrijver beschuldigde de autoriteiten er onomwonden van Dreyfus zonder bewijs en op basis van antisemitische vooroordelen te hebben veroordeeld en de zaak in de doofpot te stoppen toen zij beseften dat de kapitein onschuldig was. “Het is een misdaad de geest van de gedweeën en bescheidenen te vergiftigen (…) door te appelleren aan dat hatelijke antisemitisme dat, onbelemmerd, het vrijheidslievende Frankrijk van de Rechten van de Mens zal vernietigen,” schreef Zola. Hij en Dreyfus wonnen, in 1906 werd de artilleriekapitein van alle blaam gezuiverd, tot majoor bevorderd en in het Legion d’Honneur opgenomen.
Tolerantie tegenover fanatisme
Het is nauwelijks te overschatten hoe belangrijk de Dreyfus-affaire is geweest voor Frankrijk en nog is tot op de dag van vandaag. In de afwikkeling van de zaak stonden niet alleen Zola en zijn sympathisanten tegenover de anti-dreyfusards, gepersonifieerd door Edouard Drumont, hoofdredacteur van het extreem-katholieke dagblad La Libre Parole, waarin hij van leer trok tegen de ‘moordenaars van Christus’, en stichter van de Antisemitische Liga. Nee, het waren twee wereldbeelden die botsten: aan de ene kant het moderne, tolerante Frankrijk van Zola en de zijnen, gesteund door links-progressieve krachten die pleitten voor een absolute scheiding van kerk en staat. Aan de andere kant: het religieuze fanatisme van het reactionaire Ancien Régime, dat voortborduurde op een millennium van pogroms en verdrijving van de Franse Joden.
De Dreyfus-affaire trok een tegenspartelend Frankrijk de 20e eeuw in
De affaire trok een tegenspartelend Frankrijk de 20e eeuw in. Secularisten gebruikten de woede en ontzetting over de manier waarop Dreyfus was behandeld om in 1905 de scheiding tussen kerk en staat wettelijk vast te leggen. Frankrijks laïcité is nu vrijwel onomstreden in de Republiek. Als president François Hollande weigert te lunchen met zijn Iraanse tegenhanger Rouhani, omdat deze niet aanvaardt dat er aan tafel wijn wordt geschonken, hebben we dat deels te danken aan de kleine kapitein en zijn gebroken sabel. Maar met de Dreyfus-affaire en de laïcité verdween het antisemitisme geenszins uit Frankrijk.
Vervolging en uitnodiging
Het judaïsme zit diepgeworteld in de Franse geschiedenis. De eerste Joden vestigden zich waarschijnlijk al zo’n tweeduizend jaar geleden in het zuidoosten van Frankrijk. De eerste duizend jaar ging alles betrekkelijk goed, Joden hadden ruwweg dezelfde status als binnen het Romeinse Rijk. Maar vanaf de millenniumwisseling ging het mis. Het religieuze vuur van de Kruistochten uitte zich in moordpartijen op Joden, terwijl de Franse koningen hen gebruikten om de staatskas te spekken in een eindeloos en dodelijk spel van vervolging, verdrijving en uitnodiging terug te keren (het zegt veel over de situatie in andere Europese landen dat de Joden keer op keer deze uitnodigingen aannamen, vaak om binnen een paar decennia opnieuw verdreven te worden).
Pas in de late 18e eeuw veranderde de situatie. Joodse gemeenschapsleiders vonden al vóór de revolutie van 1789 medestanders in intellectuelen als abbé Henri Gregoire en graaf Mirabeau, die pleitten voor een volwaardig staatsburgerschap voor de Franse Joden. Onder druk van een katholieke lobby en de ‘Duitse’ gebieden in het noordoosten van Frankrijk wilden de revolutionairen zover niet gaan, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de islam viel het judaïsme in de revolutionaire grondwet niet onder de vrijheid van godsdienst. Die stap werd pas genomen door Napoleon in 1807, een maatregel die werd verspreid door heel Europa met de veroveringen van de Grande Armée. Maar onderhuids etterde het antisemitisme door en bereikte aan het eind van de 19e eeuw een dieptepunt in Dreyfus’ hut op Duivelseiland.
IJverige medewerking
Na de capitulatie op 22 juni 1940 bleek hoe diepgeworteld het antisemitisme ook in de 20e eeuw nog was in de Franse samenleving. De beruchte razzia van de Vel d’Hiv (de Vélodrome d’Hiver of winterwielerbaan, waar meer dan 13.000 Parijse Joden werden samengedreven om vervolgens via het interneringskamp Drancy naar het oosten te worden gedeporteerd) was een bijna uitsluitend Franse aangelegenheid, de politie in Parijs werkte uitstekend samen met de Gestapo. Dat laatste was in het collaborerende maar formeel onafhankelijke Vichy-Frankrijk niet eens nodig. De regering van maarschalk Pétain nam er anti-Joodse maatregelen en werkte ijverig mee aan de Holocaust, zonder dat de Duitsers daar zelfs maar om hoefden te verzoeken.
Na de oorlog waren de Fransen er als de kippen bij om zich als slachtoffers en niet als collaborateurs te presenteren
Na de oorlog waren de Fransen er als de kippen bij om zich als slachtoffers en niet als collaborateurs te presenteren. Helemaal ongelijk hadden zij natuurlijk niet, de résistance had een belangrijke rol gespeeld in de strijd tegen de nazi’s en bloedbaden zoals dat in Oradour-sur-Glane hielpen de Fransen zich primair als willoos slachtoffer te zien. De Sjoa, en vooral de prominente rol die Frankrijk daar zelf in had gespeeld, was een taboe in de naoorlogse jaren. Maar in 1957 verstoorde filmmaker Alain Resnais die idylle met zijn schokkende documentaire Nuit et brouillard (Nacht en nevel), waarin op ijskoude wijze beelden van de Holocaust met zakelijk commentaar worden gepresenteerd. Het was een eyeopener voor veel Fransen, al stuitte de film in Israël op veel kritiek – en zelfs censuur – omdat deze er als te algemeen, te weinig specifiek gericht op de Joodse slachtoffers, werd gezien.
Permanente flirt
Nog steeds was en is het antisemitisme niet verslagen. Het Front Nationale van Jean-Marie Le Pen zette na de oorlog de traditie van Edouard Drumont, zijn Antisemitische Liga en Vichy-Frankrijk voort. Le Pen sr. werd in 1987 veroordeeld voor zijn opmerking dat de gaskamers ‘een detail’ in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog vormden. Le Pens permanente flirt met Holocaustontkenning kwam PVV-leider Geert Wilders op veel kritiek te staan toen deze aansluiting zocht bij het FN in het Europese Parlement. De wisseling van de wacht binnen het Front National (en binnen de familie Le Pen) lijkt te leiden tot een minder anti-Joodse cultuur binnen die partij, maar nog in 2014 werd Jean-Marie gefotografeerd toen hij de quenelle uitbracht, een moderne Franse variant van de Hitlergroet, geïntroduceerd door komiek Dieudonné M’bala M’bala.
Toenadering tot extreem-rechts
De relatie tussen M’bala M’bala en Le Pen sr. is opvallend. Waar de komiek van Kameroense afkomst aanvankelijk als antiracist het Front National bestreed en goede contacten had met Franse islamisten, zocht hij vanaf 2005 toenadering tot extreem-rechts en raakte persoonlijk bevriend met de familie Le Pen. De twee antisemieten kunnen het zo goed met elkaar vinden dat Jean-Marie peetvader is van M’bala M’bala’s derde kind. Dieudonné is verschillende malen veroordeeld wegens antisemitisme. Zo zei hij over de journalist Patrick Cohen: “Als ik hem hoor praten, denk ik: de gaskamers. Jammer!” De vriendschap tussen een veroordeeld antisemiet en de dynastie van Frans extreem-rechts is opvallend in vergelijking met Nederland. Waar de PVV, zusterpartij van het Front National, juist mordicus pro-Israël is, beweegt het FN zich pas sinds de machtsovername van Marine Le Pen langzaam in die richting.
In Nederland is het politieke antisemitisme vaak te vinden op het snijvlak van islam en extreem-links: de Palestijnse lobby, de BDS-beweging en de Internationale Socialisten. In Frankrijk is een duidelijke scheiding waarneembaar tussen de inmiddels relatief geweldloze extreem-rechtse Jodenhaat (hoewel in 1990 skinheads een Joods kerkhof in Carpentras vernielden en een van de lichamen zelfs opspietsten, wat er onmiddellijk toe leidde dat Resnais’ Nuit et brouillard weer op de Franse televisie werd vertoond) en de nieuwste bedreiging voor de Joodse gemeenschap: het islamitisch geïnspireerd terrorisme.
Niet sinds de Tweede Wereldoorlog hebben de Joden in Frankrijk fysiek zoveel gevaar gelopen
Is het toeval dat Frankrijk, het land met zowel de grootste Joodse (ca. 500.000) als islamitische (5 tot 6 miljoen) gemeenschap, ‘hofleverancier’ is van het Europese moslimterrorisme? Van Mohamed Merah, de Frans-Algerijn die in maart 2012 in de Ozar Hatorah-school in Toulouse een rabbijn en drie kinderen vermoordde. Via Mehdi Nemmouche (ook van Algerijnse afkomst), de door de Islamitische Staat geïnspireerde aanvaller op het Joods Museum in Brussel, waar hij in maart 2014 in koelen bloede (zelden was dit cliché meer van toepassing, bewezen de videobeelden) drie bezoekers en een medewerker doodschoot. Naar Amedi Coulibaly, de Frans-Malinese IS-sympathisant die in januari 2015 zijn bloedbad aanrichtte in de Hyper Cacher-supermarkt in Porte de Vincennes, Parijs. Niet sinds de Tweede Wereldoorlog hebben de Joden in Frankrijk fysiek zoveel gevaar gelopen. Het heeft geleid tot een sterk toegenomen emigratie naar Israël en de vraag of er aan het einde van deze eeuw nog wel een Frans-Joodse gemeenschap zal bestaan.
Normaalste zaak
Het zijn niet alleen moslimextremisten om wie de Franse Joden zich zorgen moeten maken. Uit een recente peiling in dagblad Le Parisien blijkt dat een derde van de Fransen vindt dat de Joden de Holocaust gebruiken om sympathie op te wekken, dat ruim 30 procent meent dat Franse Joden rijker zijn dan de rest van de bevolking, en een kwart dat de Joden te veel invloed op de media en de economie hebben. Deze cijfers zijn geenszins te verklaren door een toename van het islamitische deel (nog geen 10 procent) van de Franse bevolking. Sterker nog, alleen de vraagstelling van de opiniepeiling bewijst al dat je niet terug hoeft te gaan naar de dagen van Edouard Drumonts La Libre Parole om te zien dat antisemitisme in de Franse pers nog steeds de normaalste zaak van de wereld is.