Door Michel Waterman
Eerste voorval, ruim 25 jaar geleden. We waren op bezoek bij mijn tante Roza. Mijn lieve dochtertje K. was drie of vier jaar oud. Haar priemende vingertje ging in de richting van mijn tantes onderarm. “Wat heb jij daar?” Als Roza het over de oorlog had, probeerde ze altijd zo laconiek mogelijk te klinken. Ook nu. Ze antwoordde met de bekende sick joke: “Dat is mijn telefoonnummer. Als ik het niet meer uit mijn hoofd weet, heb ik het altijd bij de hand.”
Tweede voorval, mei 1999. Samen met vriendin S. organiseerde ik reizen met een Joods-cultureel en historisch thema voor de LJG Amsterdam. We waren in Thessaloniki, het was vrijdagavond en dus gingen we met de hele groep naar sjoel. De deuren waren nog gesloten, we moesten even wachten. Er stonden al een paar mensen op de stoep, de Griekse sjoelgangers. Een gesprek aanknopen was moeilijk, de locals spraken alleen Grieks. Maar je kunt ook op een andere manier communiceren, werd me snel duidelijk. Ook ‘s avonds was het nog warm in Thessaloniki en dus droeg medereiziger T. een blouse met korte mouwen. Een van de Griekse dames kwam naast haar staan en schoof haar mouw omhoog. De tranen sprongen S. en mij in de ogen. Daar stonden ze naast elkaar, twee Auschwitzoverlevenden. Ze keken naar elkaars kampnummer en vielen elkaar in de armen.
Het derde voorval is van recenter datum, uit mijn tijd als directeur van Crescas. Ik ontving een mail van een mij onbekende mijnheer, laat ik hem Jan noemen. Jan vroeg mij of ik de voornamen van zijn vader in het Hebreeuws kon omzetten. Pa was net overleden en gecremeerd en nu had Jan het plan opgevat de naam van zijn vader op zijn arm te laten tatoeëren, met gebruikmaking van seniors as.
Haar eerste sieraad was een gouden halsketting van het nummer waarmee de nazi’s haar grootmoeder brandmerkten
Holocaustsieraden
Deze drie gebeurtenissen flitsten door mijn hoofd toen ik, niet voor het eerst, een artikel las over kleinkinderen van Auschwitzoverlevenden die het kampnummer van opa of oma gebruiken om, ik citeer, ‘de massamoord op Joden te herdenken’. Het citaat is van Dana R., een Amerikaanse sieradenontwerper die in Israël woont en een hele sieradenlijn heeft, gebaseerd op kampnummers. Haar eerste sieraad was een gouden halsketting in de vorm van een letter en vier cijfers: A5674, het nummer waarmee de nazi’s haar grootmoeder brandmerkten. Die halsketting draagt Dana zelf, maar ‘het balletje begon al snel te rollen,’ vertelt ze. Haar oom wilde manchetknopen met het nummer, neefj es en nichtjes een armband. Ja ja, aan creativiteit geen gebrek. Inmiddels is de holocaustsieradenlijn Jakob Ella, genoemd naar Dana’s grootouders, een hit. Bent u op zoek naar een leuk cadeau voor een verjaardag of andere simche, kijk dan eens op jakobella.com.
Voor sommigen die familieleden willen herdenken, is zo’n sieraad niet ‘dichtbij’ genoeg. Zij laten het kampnummer van opa of oma liever op hun lichaam tatoeëren. Dat kan met een tijdelijke of een permanente tatoeage, begrijp ik. En kun je niet kiezen tussen sieraad of tatoeage? Niets aan de hand, ik laat nog één keer Dana aan het woord: “Ik heb klanten die al een tatoeage hebben en ook mijn sieraad willen. Dat kan. Voor mij is belangrijk dat mijn werk wordt gebruikt voor voorlichting over de Holocaust.” Ik krijg er tranen van in mijn ogen, zoveel inlevingsvermogen.
“Wat maak je je toch weer druk?” vraagt de liefde van mijn leven. Ze heeft natuurlijk gelijk. ‘Iedere jehoede zijn eigen mesjoggaas,’ leerde ik als kind al. Dana en haar klanten moeten vooral hun ‘smaakvolle’ sieraden blijven ontwerpen en dragen. Maar ik mag er iets van vinden.