Zoals het een actrice betaamt is ze in het echt nog mooier dan op de foto of op de film. Of ze eigenlijk wel bekend is met het NIW? „Jazeker,” zegt ze, „toen ik lid werd van de LJG heb ik mezelf op het NIW geabonneerd. Ik dacht: daar staan vast data en dat soort dingen in.”
Die ‘data en dat soort dingen’ kreeg Smulders (33) namelijk niet van huis uit mee. Haar oma, de moeder van haar moeder, overleefde de oorlog omdat haar vader niet Joods was. Dat was ook de reden dat haar oma niet echt een Joodse opvoeding kreeg, een traditie die werd voortgezet met Karina’s moeder en haar zusters, die allemaal na de oorlog geboren werden en ‘er niets mee hadden’. „Ze hadden er ook niet echt iets tegen, ik ben wel opgevoed met Joodse muziek en literatuur, maar ik had nog nooit in mijn leven meegemaakt dat iemand de kaarsen op vrijdagavond aanstak.”
Toch voelde ze zich van kinds af aan erg aangetrokken tot het Joodse. „Ik had een vriendje op de lagere school, Amos, en hij werd echt Joods opgevoed. Daar wilde ik altijd heel graag bij in de buurt zijn, bij wat daar gebeurde. En hij zei ook tegen mij: ‘Jij bent ook Joods, want je moeder is Joods’, en daar was ik dan heel erg trots op. Ik wilde er dus altijd graag bij komen, maar ik wist niet goed hoe. Mijn vader is heel katholiek opgevoed en heeft zich daarvan afgekeerd. Mijn ouders zijn er trots op dat ze niet tot een geloof behoren en zijn overtuigde atheïsten.”
In de loop van de jaren verzamelde ze Joodse kennis en ervaringen, deed een cursus Ivriet, maakte op de toneelschool een liedjesprogramma met Jiddisje liedjes, en ging een keer bij iemand in een soeka zitten. „Bij iemand thuis, dat deed ik dan, in mijn eentje. Maar het voelde soms ook alsof het niet mocht of zo.”
Toen ze met haar vriend, acteur Fedja van Huêt, een gezin wilde stichten zei ze tegen hem: ‘Mijn kind krijgt een Joodse opvoeding. Ik weet nog niet hoe.’ Fedja ging daarmee akkoord. Toen haar dochter (Chavah, 3) geboren was, ging ze naar Menno ten Brink. „Ik dacht van tevoren dat hij het een raar verhaal zou vinden, en zou vragen ‘wat moet ik hiermee’, maar hij vond het juist heel duidelijk. En toen was ik ineens lid en zei ik tegen Menno: ‘wat moet ik nou?’ Ik had nog nooit een dienst meegemaakt of zelf kaarsen aangestoken.” Rabbijn ten Brink vond een cursus voor niet-Joden niet geschikt voor Karina. Hij zei: ‘je bent al Joods, dat hoef je niet meer te worden’. „Dat sterkte me enorm, dat hij dat zei.”
Eenzaam
Karina ging op les bij Channa van Unen, die voor de LJG in Amsterdam ook bar en bat mitswe-kinderen opleidt. „Channa vroeg me: ‘waar wil je beginnen?’ en ik zei: ‘waar de kinderen ook beginnen’. Op een bepaald moment dacht ik, nu ken ik alle bracha’s voor de vrijdag. Ik zei tegen Fedja: ‘nu gaan we het doen’. En toen hebben we de kaarsen aangestoken.” Sindsdien doen ze dat, als ze thuis zijn, elke vrijdag. „Tot nu toe voelt het alleen maar als iets bekends wat ik ooit ergens ben verloren, wat mijn familie is verloren en wat ik nu weer bij elkaar sprokkel. Het voelt enorm als thuiskomen.”
Dat thuiskomen was niet altijd even makkelijk. „Als je in zo’n gemeenschap terechtkomt, dan is het net of je in een dorp gaat wonen waar je niet bent geboren. In het begin heb ik ook heel rare dingen meegemaakt, onhandig, ook. Eerst begreep ik helemaal niet wat er gebeurde tijdens een sjoeldienst, en dan duurt het best lang. Dan was het afgelopen en dan dacht ik: oh, ze gaan nu allemaal koffiedrinken en waar moet ik dan gaan staan? Ik kende niemand. Ik heb me daar ongelofelijk kwetsbaar in gevoeld en alleen. Maar ik dacht: dit is de enige manier om het te doen. Ik heb gauw de neiging om te doen of ik iets snap terwijl ik het nog niet echt begrijp, omdat het onzeker is om iets niet te snappen. Maar ik heb me hierbij altijd voorgenomen om te zeggen: ‘waarom doen we dit?’ En als ik het helemaal niet meer begrijp ga ik naar Channa en vraag ik het aan haar.
De toneelwereld, waar ik altijd in verkeer, is heel leuk, maar ontzettend klein. Het is heel prettig om mensen te leren kennen die iets totaal anders doen.” Toch blijft er iets van een gevoel van eenzaamheid hangen. „In zo’n gemeenschap zie je hele families: opa’s, oma’s en neefjes en nichtjes en jonge mensen die elkaar van vroeger kennen. Heel veel mensen die zeggen: ‘ja, die ken ik van dat clubje’. Dat netwerk heb ik helemaal niet. Dat maakt me weleens droevig, maar aan de andere kant vind ik het ook prettig. Ik kijk met een onbevangen blik tegen zaken aan waar dan enorme meningen over blijken te bestaan. Daar ben ik me soms helemaal niet bewust van en ik hoop dat ook zo te houden. Over heel veel dingen denk ik: dat zal we een probleem zijn, maar dat weet ik gelukkig niet.”
Lees verder in NIW 21